T01468

Toezegging Geen regeringsinzet voor codificatie van beginsel van subsidiariteit in EVRM (32.735)



De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/ opmerkingen van de leden Franken (CDA) en Kox (SP), toe dat het kabinet zal bepleiten dat, hoewel het beginsel van subsidiariteit in de Brighton Verklaring wordt opgenomen, het niet wordt gecodificeerd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.


Kerngegevens

Nummer T01468
Status voldaan
Datum toezegging 13 maart 2012
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
M.J.M. Kox (SP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO)
commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Brighton Verklaring 2012
EVRM
subsidiariteit
Kamerstukken Mensenrechten in het buitenlands beleid (32.735)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 11

De heer Franken (CDA): (...) In dit verband komt het subsidiariteitsprincipe aan de orde. Dit heeft twee aspecten: een procedureel aspect –de noodzaak voor een klager om eerst alle relevante procedures op nationaal niveau te doorlopen – en een materieel aspect, dat inhoudt dat de nationale overheden in principe beter zijn toegerust om de noodzaak en proportionaliteit van specifieke situaties te beoordelen. Dit betekent dat er een gedeelde verantwoordelijkheid bestaat tussen de lidstaten en het Hof. Deze komt tot uiting in de door het Hof zelf in zijn jurisprudentie geformuleerde margin-of-appreciationdoctrine die, zoals de minister het zegt, inhoudt dat aan de verdragsluitende partijen een zekere beleidsdiscretie wordt gelaten hoe men dein het Verdrag neergelegde rechten en vrijheden garandeert op nationaal niveau, maar het al dan niet toepassen van een marge staat geheel ter beoordeling van het Hof. Het is hiertoe nimmer verplicht. In de politieke discussie over deze doctrine is door een aantal ingezondenstukkenschrijvers naar voren gebracht dat het Hof te restrictief optreedt. Een dergelijke redenering past goed bij staten die nalatig zijn in het implementeren van de uitspraken van het Hof. Die zeggen al gauw dat het Hof zich te veel met interne zaken bemoeit. Maar het Hof probeert, door het hanteren van deze marge de divergentie tussen de wetgeving en de praktijk van de verschillende lidstaten – dat zijn er 47, met in totaal 800 miljoen inwoners –te verkleinen. Het is een voorzichtig streven naar harmonisatie en het betreft zeker niet het zetten van algemene standaarden. De marge zal ook variëren. Gaat het om het recht op leven of het verbod van marteling, dan zal de marge afwezig zijn. Daarover bestaat immers wel consensus in Europa. In gevallen waarin die consensus niet bestaat – ik denk aan publieke veiligheid en ethische kwesties – moet die margin of appreciation groter zijn en dat blijkt ook zo te zijn. De CDA-fractie is dan ook van mening dat het Hof erin slaagt op deze manier judicial activism te voorkomen. Het beperkt immers zelf de omvang van de toetsing, die de tekst van het Verdrag mogelijk zou maken.

De regering geeft een drietal concrete punten aan waarbij van een onjuiste benadering van het subsidiariteitsbeginsel dan wel van de margin of appreciation sprake zou zijn. Het betreft ten eerste: het Hof zou ten onrechte beslissingen ex nunc geven.

Ten tweede: het Hof zoude waardering van feiten of de belangenafweging die is gemaakt in de nationale procedure niet in voldoende mate respecteren.

Ten derde: de deminimisregel, die sinds 2010 is gecodificeerd, is nog niet tot ontwikkeling gebracht.

Het eerste punt van die beslissingen ex nunc wordt, zo lees ik, in het antwoord op de schriftelijke vragen gecorrigeerd. De regering zegt immers dat als een nationaal gerecht bij de belangenafweging "uiteindelijk" gebruik heeft gemaakt van de Straatsburgse criteria, deze afweging door het Hof moet worden gerespecteerd. Dat antwoord lijkt mij juist en zo gebeurt het ook. Hiermee vervalt dit kritiekpunt.

Het tweede punt wordt ook in het schriftelijke antwoord teruggenomen. Natuurlijk moet, net als een cassatierechter, een internationaal hof dat tot taak heeft een rechterlijke toetsing te verrichten, niet meer de feiten van de eerste aanleg gaan onderzoeken, tenzij er sprake is van een duidelijke fout of iedere motivering ontbreekt. Voorbeelden van onvoldoende respect voor de nationale rechterlijke uitspraak worden niet gegeven. Daarom is dezerzijds uitdrukkelijk gevraagd, collega Schrijver noemde dit ook.

Het derde punt betreft een heel "verse" bepaling, die eigenlijk pas in juni 2012 betekenis krijgt. Het is een redelijk voorstel om de deminimisregel uit te bouwen, maar de huidige situatie betreft geen "bewijs" van de door de regering geponeerde stelling.

De conclusie uit het voorgaande is dat er geen steekhoudend inhoudelijk argument ter tafel is gekomen om, gelet op de actuele jurisprudentie van het Hof, meer ruimte te bepleiten voor de margin of appreciation van verdragspartijen bij de invulling van de normen van het EVRM. Ik heb een motie in petto om deze stellingname te markeren.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 37

Minister Opstelten: (...) De Nederlandse inzet blijft wat die was. Ik hoef die niet te herhalen, maar ik vind het wel goed dat het subsidiariteitsbeginsel erin staat, evenals de margin of appreciation en de regulering van voorlopige maatregelen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 37

De heer Kox (SP): (...) De minister stelt in antwoord op collega Kuiper dat het niet de weg naar codificatie is. Men wil dit in de verklaring opnemen, want dan wordt nog eens gezegd dat wij daaraan hechten. Ik doel dus op de subsidiariteit en de margin of appreciation. In de draft waar wij niet meer naar verwijzen, omdat die achterhaald is, stond nog wel dat dit principe gecodificeerd zou moeten worden, dat het een inclusion in de convention zou moeten betekenen en dat dit binnen een jaar zou moeten gebeuren. Daar is nu dus van afgestapt. In de verklaring staat gewoon dat wij aan die twee zaken hechten, maar wij gaan er de conventie niet voor aanpassen. Zo begrijp ik de minister goed?

Minister Opstelten: Dat is inderdaad de kern van onze positie. De margin of appreciation moet als een belangrijk ijkpunt voor het functioneren van het Hof duidelijk in de declaration worden opgenomen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 38

Minister Opstelten: (...) Het kabinet pleit voor een stevige verankering van het beginsel van de subsidiariteit en tevens voor een continue waakzaamheid op dat punt. Je moet je principes altijd in het oog houden. Ik verwijs ook nog naar de verklaringen van Interlaken en Izmir. Het belang van de subsidiariteit en de margin of appreciation wordt hierin benadrukt. Wat dat betreft is er weinig nieuws onder de zon.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

De heer Kox (SP): Ik tel mijn zegeningen; als het niet klopt, hoor ik het wel vanachter de regeringstafel. (...) 6: Er komt weliswaar een vermelding in de verklaring van Brighton over het belang van een margin of appreciation en subsidiariteit, maar we gaan het niet codificeren in de Conventie, want dat is veel te complex en niet nodig, en het zou een verkeerd signaal kunnen zijn. (...).

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 48

Minister Opstelten: Vooruitlopend op mijn appreciatie van de motie – daar kom ik aan het slot van mijn beantwoording aan toe –herhaal ik dat het kabinet ook pleit voor een stevige verankering van het beginsel, de doctrine, dat het Hof zelf heeft geformuleerd, namelijk het beginsel van de subsidiariteit en de margin of appreciation. Ik bepleit continue stevige waakzaamheid van het Hof op dit punt, zoals de heer Schrijver ook heeft gezegd. Ik ben de heer Kox er erkentelijk voor dat hij in twaalf punten nog een keer precies heeft aangegeven wat onze bijdrage is geweest. Dat is iets om te onthouden voor later. Dank.


Brondocumenten


Historie