De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Schaap (VVD), Koning (PvdA), Terpstra (CDA) & Van Beek (PVV), toe dat wanneer gebruik wordt gemaakt van het algemeen verbindend verklaren, de Kamer hierover vooraf te informeren. Aan de Kamer wordt een conceptbesluit gegeven. Daarna wordt bijgehouden welke besluiten genomen worden met de daarbij behorende afwegingen.
Nummer | T02101 |
---|---|
Status | afgevoerd |
Datum toezegging | 9 december 2014 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Economische Zaken (2012-2017) |
Kamerleden | M.J. van Beek MBA (PVV) Drs.ir. A.L. Koning (PvdA) prof. dr. ing. S. Schaap (VVD) drs. G.H. Terpstra (CDA) |
Commissie | commissie voor Economische Zaken (EZ) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | Algemeen verbindend verklaren conceptbesluit product- en brancheorganisaties |
Kamerstukken | Wet opheffing bedrijfslichamen (33.910) |
Handelingen I 2014-2015, nr. 11, item 3, blz. 4-10
De heer Schaap (VVD):
(...)
Daar komt bij dat de criteria die de minister wil hanteren inzake de beoordeling van en het toezicht op de verbindendverklaring vaag zijn geformuleerd. Mijn fractie stemt in met de gedachte dat samenwerking binnen de sectoren van grote waarde is. De ministeriële bevoegdheid tot verbindendverklaring van private organisaties heeft echter ook een hachelijke kant vanwege de dreiging van directe staatsinvloed. De VVD-fractie hecht daarom aan zo veel mogelijk transparantie in de sfeer van de beoordelings- en toetsingscriteria, inbegrepen het laatste woord van het parlement. Om die reden vraagt de fractie van de VVD of de minister zou kunnen instemmen met het omzetten van de ministeriële regeling in een formeel wettelijke regeling. Daarbij zou de fractie tevens de in de regeling genoemde criteria van beoordeling en toezicht zo concreet mogelijk omschreven willen zien, zodat het bedrijfsleven weet waar het aan toe is en het parlement daarmee zijn instemming kan verlenen. Graag hoort de fractie van de VVD de mening van de minister hierover.
(...)
De heer Van Beek (PVV):
(...)
De fractie van de PVV onderschrijft de aanleiding en het doel van de wetswijziging, maar gaat toch graag het debat met de minister aan over een aantal voor de fractie van de PVV wezenlijke aspecten, over met name de nog in te stellen producenten- of brancheorganisaties die in de plaats kunnen komen van de huidige product- en bedrijfschappen. Het betreft hier aspecten met betrekking tot de representativiteitseisen, de ook in de nieuwe situatie nog mogelijke algemeenverbindendverklaring en de inzet van collectief opgebrachte gelden van Nederlandse ondernemers, die gebruikt worden ter kennisvermeerdering bij mogelijke concurrenten in het buitenland. De nieuw in te stellen producenten- en brancheorganisaties worden mogelijk gemaakt door de iGMO-verordening vanuit Brussel. De bevoegdheden van deze producenten- en brancheorganisaties zijn gelukkig veel beperkter dan de huidige product- en bedrijfschappen, die onder andere een verplicht lidmaatschap kennen. Bedrijven kunnen zich na aanvaarding van dit wetsvoorstel op puur vrijwillige basis aansluiten bij een producenten- of brancheorganisatie. Zij worden dus niet verplicht om zich aan te sluiten of om geld af te dragen. De mogelijkheid om toch weer een algemeenverbindendverklaring voor een sector te kunnen stellen, conflicteert naar onze mening met het principe van vrij ondernemerschap en de uitgangspunten van de in te stellen product- en bedrijfsorganisaties. Dit is een gevoelig punt voor de fractie van de PVV. Weliswaar worden er vanuit Brussel eisen gesteld aan de representativiteit van een producenten- of brancheorganisatie, maar de minister heeft nog steeds de mogelijkheid om een algemeenverbindendverklaring op te leggen, waardoor niet-aangesloten bedrijven gebonden kunnen worden. Daarmee wordt toch weer de mogelijkheid geschapen om via een achterdeur de avv heffingen en verordeningen op te leggen aan bedrijven die helemaal niet aangesloten willen zijn bij een producenten- of brancheorganisatie. Kan de minister uiteenzetten hoe hij waarborgt dat niet-aangesloten bedrijven niet te maken krijgen met dwingende voorschriften of verplichte afdrachten? De fractie van de PVV is van mening dat de minister zijn bevoegdheid om een algemeenverbindendverklaring af te geven slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal moeten gebruiken.
(...)
Mevrouw Koning (PvdA):
(...)
De Partij van de Arbeid had het beter gevonden als de activiteiten, gericht op onderzoek, waarover wij het net ook al hadden in een interruptiedebatje met de PVV-fractie, aan de opsomming van taken met publiek belang waren toegevoegd. Dat is de reden waarom wij in deze Kamer op verschillende momenten aandacht hebben gevraagd voor het onderzoek dat voorheen vanuit de schappen werd geïnitieerd. Het kabinet heeft in die eerdere reacties al op diverse manieren aangegeven dat het belang van onderzoek zeker gezien en erkend wordt. Er is bijvoorbeeld aangegeven dat nieuw op te richten organisaties in het kader van iGMO, die vragen om een algemeenverbindendverklaring ten behoeve van onderzoek, op een positieve reactie kunnen vertrouwen. Ik zou graag zien dat dit door het kabinet nog een keer wordt bevestigd, maar tot op heden zijn wij erg blij met die toezegging.
Handelingen I 2014-2015, nr. 12, item 3, blz. 6-7
Minister Kamp:
(...)
De heer Schaap vroeg naar de democratische legitimiteit van de organisaties die verzoeken om algemeenverbindendverklaring. Hij zei dat de ene organisatie niet democratisch legitiem was, maar als die wordt vervangen door een andere is dat kennelijk wel democratisch legitiem. Ik denk dat dit het geval is omdat ik als minister beslis over een algemeenverbindendverklaring. Ik moet zorgen dat die organisaties die erkend willen worden voldoen aan de eisen die in een Europese verordening zijn gesteld. Vervolgens kan een algemeenverbindendverklaring aan de orde komen, maar daar moet ik over besluiten. Daaruit volgt dat ik aanspreekbaar ben op die besluiten, onder andere door de Eerste Kamer. Op die manier is de zaak democratisch georganiseerd. Daarmee is het ook democratisch legitiem.
(...)
De heer Schaap (VVD):
Ik kom terug op de legitimiteit van organisaties. De minister heeft duidelijk gemaakt dat niet alle organisaties op grond van de PBO als democratisch gelegitimeerd werden ervaren, bijvoorbeeld door agrariërs die niet aangesloten zijn bij standsorganisaties, zoals dat vroeger zo mooi heette. Hetzelfde verschijnsel doet zich nu voor bij de op te richten producenten- en brancheorganisaties. Ook daar zullen vele agrariërs niet zo maar lid van worden, neem ik aan. Ik begrijp niet dat dan ineens de kwestie van de legitimiteit wordt omzeild door simpel te verklaren: als ik ze als minister verbindend verklaar, dan zijn die organisaties legitiem. Nee, dan zijn zij onder een legale dekmantel algemeen verbindend gemaakt. Dat heeft weinig met legitimiteit te maken. Ik zie het verschil niet tussen niet-georganiseerden in PBO-verband en niet-georganiseerden in het verband van producenten- en brancheorganisaties.
Handelingen I 2014-2015, nr. 12, item 7, blz. 1-4
De heer Terpstra (CDA):
(...)
Het tweede punt was het algemeen verbindend verklaren van afspraken van branche- en productorganisaties. Ik dank de minister omdat hij geen aanvullingen voorstelt op het gebied van de normen en waarden boven op de EU-normen met uitzondering van twee punten, namelijk de taken die het Rijk beter zelf zou kunnen doen en de discussie over de vrijheid van de ondernemingen. Dat laatste punt is naar onze mening inherent aan het avv-beleid, omdat in het avv-beleid altijd wordt uitgegaan van de meerderheid van de sector. Dat geldt ook voor de cao's. In de Wet op de cao is geregeld dat er bepaalde meerderheden van werkgevers en werknemers zouden moeten zijn. De heer Van Beek van de PVV is tegen deze EU-normering, maar stelt voor de Nederlandse bedrijven hogere eisen voor in het nadeel van de sector zelf. Dat vinden wij eigenlijk ongewenst. Het enige pluspunt in het standpunt van de PVV, zo zou je kunnen zeggen, is dat men opkomt voor minderheden in de sector. Dat is niet altijd het geval.
(...)
De heer Schaap (VVD):
(...)
In de eerste termijn is er behoorlijk ingegaan op de producenten- en brancheorganisaties. Wat in de EU-verordening staat, is gewoon wet, dus dat kunnen wij hier herhalen. Meer rek zit er niet in. In de wet staat geen autonoom afwegingskader. De minister heeft het nodige gezegd over de wijze waarop hij daarmee wil omgaan. In het bijzonder wil hij zwaar inzetten op voorwaarden als ondernemersvrijheid en sectorbelang en de belangen van de niet-aangeslotenen bij dergelijke verenigingen. Dat betreft nu net het grijze gebied. Daar komt nu een ministeriële sanctie op te liggen, maar is het niet beter om die nader uit te werken en die dan wettelijk te verankeren? Op dit ogenblik zijn er tien aanvragen binnengekomen, sommige aarzelend en andere vol verve. Daarover wordt overleg gevoerd. Bekeken wordt hoe vanuit de ministeriële regeling met de erkenning en de algemeenverbindendverklaring zou moeten worden omgegaan. Ik houd mijn verzoek om de zaak wettelijk te regelen aan en vraag minister om eerst eens in overleg te treden met de organisaties die deze aanvragen gedaan hebben en eerst eens te bekijken hoe de ministeriële regeling werkt, waar de hics zitten en waar de goede mogelijkheden zitten. Dit kan misschien het komend voorjaar of de komende zomer worden geëvalueerd. Tegen de tijd dat alle tien aanvragen behandeld zijn, is er wel zicht op hoe een en ander werkt. De minister kan daarna met die resultaten terugkomen naar de Kamer. Ik hoop dat vervolgens op een heel open manier de vraag kan terugkomen of de ministeriële regeling voldoende functioneert, zodat wij daarmee verder kunnen, dan wel dat het toch beter is om de zaak wat nader te regelen en wat preciezer te verwoorden. Dit zou vertaald kunnen worden in een formele wettelijke regeling. Als die toezegging gedaan kan worden, wachten wij rustig af wat er uit de evaluatie en de nadere discussie komt.
(...)
Minister Kamp:
(...)
De heer Terpstra begon ook over de branche- en de producentenorganisaties. Ik ga daarop in nu ik inga op wat de heer Schaap naar voren heeft gebracht. De heer Schaap zegt dat, als branche- en producentenorganisaties eenmaal erkend zijn, waarna ik tot besluitvorming kom over het avv'en, er de nodige afwegingen te maken zijn over met name het criterium van onwenselijke aantasting van het vrije ondernemerschap. Daar zal de Kamer zich redelijkerwijs bij betrokken moeten kunnen voelen. Ik ben het met de heer Schaap eens, maar laten we even kijken hoe het speelveld eruitziet. De ministeriële regeling heb ik opgesteld nadat ik eerst goed geluisterd heb naar wat de Eerste en de Tweede Kamer in de vele contacten over dit onderwerp tegen mij hebben gezegd. Vervolgens heb ik de ministeriële regeling, voordat ik die vaststelde, naar de Tweede Kamer gestuurd. Die is daar in beeld geweest. Naar aanleiding van wat de heer Schaap en andere woordvoerders hebben gevraagd, ben ik van plan om in alle gevallen dat ik gebruikmaak van de mogelijkheid om algemeen verbindend te verklaren, de Kamer vooraf te informeren. Ik zal de Kamer dan een conceptbesluit geven. Daarna zal ik alle besluiten die genomen worden en de afwegingen die daarbij gemaakt worden, bijhouden.
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2014/2015, nr. 11, item 3
-
8 december 2015
nieuwe status: afgevoerd
Voortgang: -
1 december 2015
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
9 december 2014
toezegging gedaan