Verslag van de vergadering van 27 mei 2014 (2013/2014 nr. 31)
Aanvang: 11.04 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (33726).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Flierman i (CDA):
Voorzitter. De CDA-fractie dankt de regering voor de uitvoerige beantwoording van haar vragen naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Er wordt weleens gemopperd over de beantwoording door de regering, maar deze keer valt er wat ons betreft niet zo veel te klagen. Wij hebben bij de vigerende wetgeving ten aanzien van de compensatie van chronisch zieken en gehandicapten en de compensatie van het eigen risico, te maken met wetten die niet effectief zijn. De mensen om wie het gaat, worden niet allemaal bereikt en soms worden de mensen om wie het niet gaat, wel bereikt. De CDA-fractie vindt het dan ook begrijpelijk dat de regering deze wetten wil heroverwegen.
De voorliggende wetgeving past in een bredere overdracht van bevoegdheden naar gemeenten. Eerder spraken wij hier met dezelfde staatssecretaris over de Jeugdwet. Voor het zomerreces komen, naast het thans aan de orde zijnde wetsontwerp, de Participatiewet en de Wmo 2015 nog in deze Kamer aan de orde. Al met al is dat een enorme uitbreiding en verschuiving in het takenpakket van gemeenten. Ook de aard van de gemeente verandert. Het lijkt erop dat het "sociale gezicht" de belangrijkste taak van de gemeente wordt. Willen de gemeenten die taken kunnen oppakken en de verbeteringen in het beleid, inclusief beoogde bezuinigingen, kunnen effectueren, dan moet wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Gemeenten moeten ook daadwerkelijk beleidsruimte krijgen en eigen keuzes kunnen maken. Ze moeten ook financieel in staat zijn om de taken op te pakken. Er mag best op budgetten worden gekort, maar de verhouding tussen taken en de verwachtingen dienaangaande in de samenleving, ook bij de nationale overheid, en de beschikbare middelen moet wel reëel zijn. De gemeenten moeten bestuurlijk en organisatorisch voorts wel klaar zijn voor hun taken. Op al deze punten hebben wij nog wel de nodige zorgen. Dat is aan de orde bij deze wet en zeker ook bij de veel ingrijpendere wetgeving die de komende weken hier nog ter sprake zal komen.
Wat hun beleidsruimte betreft, zullen wij vooral in Den Haag heel alert moeten blijven. Immers, vooral aan deze en meer nog gene zijde van het Binnenhof is de neiging groot om voortdurend weer nieuwe regels te formuleren en eisen te stellen, om daarmee voor tal van deelbelangen vooral op centraal niveau zo veel mogelijk te regelen en vast te leggen. Men vergeet daarbij gemakkelijk dat er ook op lokaal niveau kritische, democratisch gekozen volksvertegenwoordigers zijn die het plaatselijke beleid beoordelen. Zelfs de Rekenkamer lijkt dat aspect in zijn recente rapportage, waarin men anderszins terecht zorgen over de decentralisatieoperatie uitsprak, over het hoofd te zien. De aard van de komende operatie is nu juist dat gemeenten niet meer dan strikt noodzakelijk beperkt worden in hun beleidsruimte. Een belofte van deze staatssecretaris dat hij zich zal verzetten tegen ingrepen in die beleidsvrijheid, is helaas geen eeuwigdurende garantie. Niettemin horen wij hem straks graag.
Wat betreft de budgettaire kaders kunnen wij in een welles-nietesdebat verzanden over de vraag of het budget toereikend is, maar dat schiet niet op. Wij willen graag van de staatssecretaris horen hoe hij gaat monitoren of het budget toereikend is en wat hij eventueel kan doen als gemeenten echt in de problemen dreigen te komen op dit vlak.
Ook op organisatorisch gebied hebben wij onze zorgen, zeker als je je realiseert dat naast deze wet nog ten minste drie andere grote wetten met nieuwe taken op de gemeenten afkomen. Kunnen gemeenten dat echt aan, ook de kleinere? Hoe weten wij dat eigenlijk? Het is begrijpelijk dat de VNG als lobbyist deze kans op een forse taak- en budgetverruiming niet wil laten schieten, maar wij horen ook andere signalen als het gaat om de mogelijkheden van gemeenten. De staatssecretaris is in zijn beantwoording van de vragen uit deze Kamer over de voorliggende wetgeving in onze ogen ook te laconiek als hij stelt dat de organisatorische opgaven een gemeentelijke verantwoordelijkheid zijn. Dat klinkt toch een beetje als het over de schutting kieperen van een probleem. Wij maken ons daar wel zorgen over, zeker in het licht van die andere nieuwe taken, temeer daar de regering ook niet weet hoeveel nieuwe hulpvraag er naar aanleiding van de afschaffing van de WTCG en de Cer bij de gemeenten komt. De veronderstelling van de regering dat de gemeenten de meeste nieuwe cliënten nu uit anderen hoofde al wel kennen, wordt niet onderbouwd. Het kan dus mee- maar ook echt tegenvallen. Hoe houden wij dat nu in de gaten en wat doen wij als er problemen ontstaan?
De terugwerkende kracht van de wet blijft ons ook bezighouden. Dit is juridisch ongelukkig en inhoudelijk ook. Dat laatste geldt dan vooral voor de compensatie van het eigen risico, omdat die ook dit jaar al niet meer wordt uitbetaald. Kunnen wij er zeker van zijn dat de gemeenten, waar nodig, hun inwoners ook in 2014 tegemoetkomen als zij het eigen risico niet zelf meer kunnen opbrengen? Wil de staatssecretaris ons eind van dit jaar berichten hoe dat is gegaan?
Een belangrijk aandachtspunt voor ons is de toetsing van het vermogen, dat mede bepaalt of je aanspraak kunt maken op ondersteuning van de gemeente. Als wij de antwoorden van de regering goed hebben begrepen, wordt het eigen huis dat in box 1 van ons belastingstelsel valt, niet als vermogen gezien. Een eventuele bijdrage uit eigen vermogen betreft box 3. Dat zijn dus andere bezittingen dan het eigen huis? Wij horen voor de zekerheid graag nog even of dat klopt. Verder vragen wij ons af of er een stapeling van effecten kan ontstaan en wat dat betekent voor minima, maar ook voor modale inkomens. Iemand met een handicap die nu aanspraak maakt op een WTCG-tegemoetkoming, compensatie van het eigen risico en voorzieningen ten laste van de AWBZ, raakt dit alles geheel of grotendeels kwijt als hij of zij een inkomen van, zeg, anderhalf maal modaal heeft. Klopt dat? Er zijn natuurlijk tal van rekenvoorbeelden op dit niveau op te vragen. Bij het aanbieden van de petitie is niet zonder reden verwezen naar de becijferingen van het Nibud op dit punt. Wij zouden graag zien dat er in deze vorm een monitoring komt, gericht op deze en andere inkomensgroepen, en dat wij bijvoorbeeld in februari 2015, als de wetgeving is doorgevoerd, horen wat het effect is. Kan de staatssecretaris ons een dergelijke rapportage toezeggen?
Overigens is een verlaging van de belastingdruk, eventueel aangevuld met een eenvoudig, heel eenvoudig toeslagenstelsel de beste manier om deze groepen tegemoet te komen. Nu moeten wij op dit punt niet in de eerste plaats deze staatssecretaris aanspreken, maar wij zien toch wel een heel belangrijke samenhang. De staatssecretaris stelt ons in de memorie van antwoord een visie op de herziening van het toeslagenstelsel in het vooruitzicht, maar de berichten van de laatste weken stemmen ons niet hoopvol. Uit de brief van de staatssecretaris van Financiën van 19 mei jongstleden blijkt dat de herziening van het stelsel nog jaren op zich zal laten wachten. Gaan wij dan in de tussentijd de problemen ad hoc proberen aan te pakken met lapmiddelen in de hoop dat later alles beter wordt? Dat zou voor mijn fractie niet aanvaardbaar zijn. Graag vernemen wij hierop de visie van de regering. Hoe pakt de door de staatssecretaris van Financiën in deze brief aangekondigde uitvoeringstoets overigens uit voor het onderhavige wetsvoorstel? Het mag niet zo zijn dat de eventuele herstelmaatregelen pas komen als de patiënt al is overleden. Voor de CDA-fractie zijn maatregelen waarbij wij regelingen die wij nu ten laste van de rijksbegroting financieren, afschaffen, beperken en/of overdragen aan gemeenten, ten nauwste verbonden met een beperking van de lastendruk, juist voor de middengroepen. De voorliggende en komende wetgeving, in combinatie met de berichten vanuit het ministerie van Financiën, stellen ons op dat punt bepaald nog niet gerust. Van een daadwerkelijke lastenvermindering is volgens het kabinet immers voorlopig nog geen sprake.
Eigen bijdragen en de daarmee samenhangende toetsing van inkomen en vermogen, en een eventuele heldere en eenvoudige toeslagenregeling zijn voor ons ook van belang omdat de regering een groter beroep doet op mensen om zelf meer verantwoordelijkheid te nemen, of in de kring van naasten, familie, buren of vrienden. De CDA-fractie staat daar positief tegenover. Maar als wij dat willen, vinden wij het tegelijkertijd wel redelijk dat verantwoordelijk gedrag en een goed persoonlijk financieel beleid niet afgestraft maar beloond worden. In dat opzicht hebben wij soms de indruk dat de regering met twee maten meet. Langs de ene weg wordt de zelfredzaamheid aangemoedigd, mede om daarmee de overheidsuitgaven terug te dringen. Langs de andere weg wil de regering in de vorm van een forse belastingdruk, eigen bijdragen of heffingen maar al te graag nog eens profiteren van degenen die hard werken en wat sparen. Als wij maatschappelijke solidariteit serieus willen nemen, moet het niet zo zijn dat degenen die verantwoordelijkheid willen en kunnen nemen, uiteindelijk slechter af zijn dan degenen die dat niet doen en die daarom meer krijgen van de overheid, en dus van de belastingbetalers, inclusief de mensen die hun verantwoordelijkheid al namen. Wij horen graag hoe de regering dat ziet en wij wachten als altijd de reactie met veel belangstelling af.
Mevrouw Frijters-Klijnen i (PVV):
Mevrouw de voorzitter. De PVV-fractie maakt zich grote zorgen over de mogelijke gevolgen voor de chronisch zieken en gehandicapten van het mogelijk definitief worden van het voorliggende wetsvoorstel. Zo heeft bijvoorbeeld het Nibud berekend dat dit kan leiden tot meer dan 10% aan inkomensverlies voor de betrokken burgers. Wij hebben zojuist een petitie aangeboden gekregen en ik wil in het bijzonder ook de ouderen noemen, omdat zij zeer worden getroffen. Het zijn juist deze burgers die elke dag opnieuw geconfronteerd worden met de beperkingen en problemen die hun handicap dan wel chronische ziekte met zich brengt. Het kan en mag toch niet zo zijn dat wij zo langzamerhand in een land komen te wonen waarbij het motto van de samenleving wordt: "Als u een chronische ziekte of handicap hebt, hebt u pech. Dat is uw probleem en dat lost u ook zelf maar op. Jammer, maar helaas!"
Bij een debat als dat van vandaag raak je al snel verzeild in cijfers, percentages en algemene koopkrachtplaatjes. Dat is logisch, maar de kern van deze wetswijziging is niets anders dan alweer een bezuiniging waar zieken en gehandicapten door worden getroffen. In de schriftelijke inbreng heeft de PVV-fractie gevraagd waarom niet is onderzocht of er groepen mensen zijn die het financieel niet meer kunnen bolwerken als gevolg van deze maatregelen. Het antwoord van de staatssecretaris was geen antwoord op onze vraag. Dat antwoord was: "De fiscale aftrek blijft bestaan en de gemeenten krijgen voldoende budget voor maatwerk ter compensatie van de inkomenseffecten". Dat budget komt geoormerkt in het sociale domein. Het hoeft dus niet per se aan de compensatie uitgegeven te worden en het is dus een valse garantie. Kan de staatssecretaris echt de garantie geven dat niemand er meer op achteruitgaat dan de 2% die hij noemde in zijn antwoord? Gaat hij ook persoonlijk bij de gemeenten controleren of er schrijnende gevallen ontstaan als bijvoorbeeld een chronisch zieke, zelfstandig wonende gehandicapte vrouw die rolstoelafhankelijk is, met een netto-inkomen van iets meer dan €1.250, straks niet genoeg geld overhoudt om van te leven? Gaat hij er persoonlijk voor zorgen dat deze mevrouw via maatwerk wél rond kan komen? Realiseert de staatssecretaris zich dat er onderhand een stapeling van maatregelen heeft plaatsgevonden, waardoor met name chronisch zieken en gehandicapten zwaar worden getroffen? Ik noem er een paar. Men krijgt minder zorgtoeslag en een huurverhoging, er wordt minder thuiszorg vergoed, er worden minder zorguren vergoed, het lappen van de ramen wordt niet meer vergoed, huisdieren worden niet meer verzorgd, het wassen van kleding wordt duurder, steeds meer hulpmiddelen worden niet vergoed, er komt minder belastingaftrek en de vergoeding voor vervoerskosten vervalt.
Of neem een arbeidsongeschikte man, een voormalig zelfstandige. Hij hield voor alle maatregelen van het kabinet-Rutte II netto €252,43 per maand over. Hoeveel wordt dat na alle maatregelen die nog worden voorgesteld? Gaat deze mijnheer misschien door de bodem zakken? Gaat de staatssecretaris er persoonlijk garant voor staan dat dit niet gebeurt? Gaat hij daarvoor zorgen?
In deze Kamer wordt ook de samenhang met andere wetten en de uitvoerbaarheid ervan beoordeeld. Op welk probleem biedt het wetsvoorstel een antwoord dat niet eerder door het kabinet opgelost had kunnen worden? Zijn de gestelde doelen te bereiken met de aangegeven middelen? Zijn er ex ante inschattingen van de doeltreffendheid en doelmatigheid beschikbaar? Is er zicht op niet-beoogde negatieve effecten van de wetgeving?
De mensen die ik heb genoemd in mijn voorbeelden, hebben er met passen en meten altijd alles aan gedaan om de eindjes aan elkaar te knopen. Het zijn gewone mensen, zoals u en ik, maar dan met een handicap of ziekte waar zij niet om hebben gevraagd. Velen van hen werken gewoon en vinden het logisch om voor hun zorg te betalen. Echter, wat door de bezuinigingsmaatregelen van dit kabinet overblijft om van te leven, is zo weinig, dat deze categorie kwetsbaren regelrecht onder de armoedegrens terechtkomt. Dat is triest, schrijnend en vooral iets om je diep voor te schamen.
Op 27 januari jongstleden schreef de staatssecretaris een brief aan deze Kamer waarin hij aangaf dat het wenselijk was om dit wetsvoorstel voor 19 maart te behandelen. Er zouden vooral problemen ontstaan voor de periode van terugwerkende kracht, die in het belang van de burgers, het CAK en de andere uitvoerende partijen, zo kort mogelijk dient te zijn. Vandaag is het 27 mei! Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris op de effecten van deze vertraging en ik hoor graag hoe hij dit naar ieders tevredenheid gaat oplossen.
Waarom denkt de staatssecretaris dat de gemeenten de uitvoering van deze taak wel goed kunnen vervullen? Wat heeft de regering ondernomen om orde te scheppen in de zwakheden van dit systeem? De PVV heeft in een eerder stadium bepleit om terug te keren naar een systeem waarbij je de rekeningen van je daadwerkelijke zorgkosten bewaart en aan het eind van het jaar bij het CAK neerlegt voor de tegemoetkoming. Dat is briljant in zijn eenvoud. Het is voor iedereen te begrijpen en de tegemoetkoming komt zo ook direct terecht bij diegene die ook werkelijk de meerkosten heeft gemaakt. Waarom is er niet gekozen voor deze eenvoudige optie? Zijn er trouwens meerdere opties bekeken alvorens met dit wetsvoorstel te komen? Het is toch van de zotte om een systeem van tegemoetkomingen over de schutting van de gemeenten te gooien, omdat deze tegemoetkomingen soms niet bij de juiste personen terechtkomen? Had maatregelen getroffen om te zorgen dat dit wel gebeurt! Dan is iedereen tevreden, zou je zeggen. Maar ja, dan wordt er niet bezuinigd. Wees dan ook zo eerlijk om dat ronduit tegen deze kwetsbare groep te zeggen: "Sorry, wij hebben in EU-verband begrotingsafspraken gemaakt. Het is een bezuinigingsmaatregel. Alweer!"
Mevrouw Ter Horst i (PvdA):
Voorzitter. Nog even los van de inhoud van het wetsvoorstel is het vermeldenswaard dat de regering een wet, die vijf jaar geleden is ingevoerd, nu wegens teleurstellende resultaten intrekt. Het beschikbare geld voor chronisch zieken en gehandicapten kwam goeddeels niet bij de doelgroep terecht, namelijk bij degenen die als gevolg van een ziekte of handicap meerkosten hadden. Zo kreeg 15% van de mensen die ten minste €871 aan meerkosten hadden geen tegemoetkoming. En andersom, had 20% van degenen die een hoge tegemoetkoming kregen, helemaal geen meerkosten. Je kunt het intrekken van een wet verschillend beoordelen. Je kunt zeggen: er is kennelijk destijds niet goed genoeg nagedacht over de voorstellen die nu naar de prullenbak worden verwezen of je kunt zeggen: gelukkig dat een niet goed functionerende maatregel zo snel wordt ingetrokken, dat zou vaker moeten gebeuren. En misschien is alle twee wel waar.
Tevens is vermeldenswaard dat de regering meent dat de gemeenten het beter zullen doen dan het Rijk en dat zij beter in staat zijn, het geld terecht te laten komen bij degenen die het echt nodig hebben. Het was zelfs de bedoeling dat de gemeenten het totale bedrag dat na de bezuiniging van maar liefst 1,3 miljard resteert, namelijk 761 miljoen euro, tot hun beschikking zouden krijgen. De fractie van de Partij van de Arbeid ziet, net als de regering, de voordelen van decentralisatie. Eerlijk gezegd was zij dan ook enigszins verbaasd te constateren dat het merendeel van die 761 miljoen niet naar de gemeenten gaat, maar beschikbaar blijft als fiscale faciliteit. Ik weet dat dit in het Herfstakkoord is afgesproken, maar ik zou graag zien dat de staatssecretaris, die ons dit voorstel nu voorlegt en het hier verdedigt, een inhoudelijke argumentatie geeft voor deze keuze. In de memorie van toelichting op het oude wetsvoorstel is de staatssecretaris immers zeer kritisch over de fiscale aftrek: het is een ongerichte regeling, het geld kan ook naar de niet-doelgroep gaan, de regeling is arbeidsintensief et cetera. Zijn al deze bezwaren ten aanzien van de fiscale faciliteit weggenomen in dit wetsvoorstel waarin ook een fiscale faciliteit zit? Kan de staatssecretaris ook aangeven of, als het hele bedrag van 700 miljoen naar de gemeenten zou zijn gegaan, de mensen met een lager inkomen daarvan meer geprofiteerd zouden hebben dan nu het geval is met een fiscale faciliteit van meer dan 400 miljoen? Kan hij misschien ook aangeven of een door een gemeente te ontwerpen regeling zich slecht zou kunnen verhouden tot de landelijke fiscale regeling? Is dat denkbaar? Tot slot van dit onderdeel wil ik de staatssecretaris vragen om toe te lichten wat zijn collega Wiebes heeft bedoeld met zijn aankondiging aan de Tweede Kamer dat hij de fiscale regeling opnieuw zal herzien. Hierover is enige onrust ontstaan en het zou goed zijn als daar helderheid over komt. Het lijkt de PvdA-fractie nog een hele klus voor de gemeenten om te bepalen of een burger de kosten van een handicap of ziekte wel kan dragen en om, als dat niet het geval is, bij te springen. De PvdA-fractie heeft er echter met waardering kennis van genomen dat de staatssecretaris zijn verantwoordelijkheid neemt, zowel qua invoering van de maatregel als qua monitoring. De doelgroep wordt immers geïnformeerd via het CAK en de rijksoverheid. Er is daartoe een handreiking voor gemeenten beschikbaar die, naar ik geloof, nog dikker is dan de memorie van toelichting, dus dat zal wel goed gaan. Goede voorbeelden worden verspreid en de voor- en nadelen van verschillende varianten worden op een rij gezet. Er zijn al afspraken gemaakt of er zullen nog afspraken worden gemaakt tussen het Rijk en de gemeenten over de monitoring van de bereikte resultaten. Tevens zal de Wmo 2015, waarvan dit in feite een onderdeel is, binnen drie jaar worden geëvalueerd. Dat ziet er dus allemaal heel gedegen uit.
Aan de gemeenten wordt veel beleidsvrijheid gelaten om de regeling zo veel mogelijk af te stemmen op de situatie in de betreffende gemeente. Zelfs een inkomensgrens voor het verkrijgen van een gemeentelijke financiële tegemoetkoming wordt niet vanuit het Rijk opgelegd. Dat is wel eens anders geweest. De Partij van de Arbeid beoordeelt dat positief. Dit betekent uiteraard dat de regeling voor chronisch zieken en gehandicapten van gemeente tot gemeente kan verschillen. Verwacht de staatssecretaris dat de diversiteit in regelingen tussen gemeenten groot zal zijn of denkt hij dat die diversiteit zich binnen een bepaalde bandbreedte zal bevinden? Ten principale vindt de PvdA-fractie gemeentelijke diversiteit verre te verkiezen boven een landelijke regeling die ertoe strekt dat geld terechtkomt bij mensen die het niet nodig hebben en vice versa.
Mevrouw Slagter-Roukema i (SP):
Mevrouw Ter Horst heeft het over de bandbreedte en zij vraagt wat de staatssecretaris daarvan vindt. Heeft mevrouw Ter Horst, als woordvoerder van de fractie, zelf ook ideeën over die bandbreedte? Naast het feit dat de oude regelingen als resultaat hadden dat mensen die het niet nodig hadden geld kregen, waren er natuurlijk ook veel die het geld wel kregen of het juist niet kregen terwijl ze het nodig hadden. Juist die laatste groep moet onze zorg hebben.
Mevrouw Ter Horst (PvdA):
Zeker, maar ik ga ervan uit dat de gemeentelijke regeling een verbetering inhoudt als het gaat over dat maatwerk. Ik ga ervan uit dat de gemeenten er beter in slagen om een grotere groep een financiële tegemoetkoming te geven dan nu met het oude wetsvoorstel het geval is. Dat kan diversiteit betekenen, omdat in de ene gemeente de bevolkingssamenstelling anders is dan in de andere gemeente. Zoals ik al zei: de Partij van de Arbeid is niet zo angstig voor gemeentelijke diversiteit. Wij hebben vertrouwen in de gemeentelijke democratie. Ik hoorde de heer Flierman dat eerder ook al zeggen. Wij hebben vertrouwen in de gemeenteraden die toezicht houden op B en W en die dat uiteraard ook zullen doen als het om deze regeling gaat.
Uiteraard heeft de PvdA-fractie ook naar de inkomenseffecten gekeken. Het feit dat niet iedereen volledig gecompenseerd kan worden, en waarover de staatssecretaris helder is, komt niet zozeer door de aard van de regeling, maar door het feit dat er bezuinigd is op het beschikbare budget voor chronisch zieken en gehandicapten. Dat is buitengewoon zuur. Wij hebben dat bij de aanbieding van de petitie nogmaals gehoord. Het is daarom van het grootste belang dat het beschikbare geld nu dan ook wel terechtkomt bij de mensen die het nodig hebben.
Het is de PvdA-fractie niet duidelijk waarom de staatssecretaris bij vragen uit deze Kamer over de inkomenseffecten alleen het bedrag van 268 miljoen dat aan de gemeenten wordt toegewezen betrekt, en niet de fiscale faciliteit van 438 miljoen. Dat is toch ook geld dat bij mensen terechtkomt en het inkomenseffect mitigeert, of verzacht in dit geval? Wellicht doet de staatssecretaris zich qua redenering tekort. Wil de staatssecretaris nog even ingaan op dit punt, dat wat mij betreft het laatste punt is?
Mevrouw Slagter-Roukema i (SP):
Voorzitter. Ik voer mede namens de fractie van GroenLinks het woord.
Met de behandeling van dit wetsvoorstel wordt er weer een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan het gehannes rondom de verschillende vormen van financiële tegemoetkomingen waarop chronisch zieken en gehandicapten recht zouden kunnen hebben. Ik ben sinds 2003 lid van de senaat en sindsdien zijn vele regelingen en wetsvoorstellen de revue gepasseerd die tot doel hadden compensatie van de meerkosten waarmee chronisch zieken en gehandicapten te maken hebben en die alle bij nader inzien toch niet zo geweldig waren als eerst werd voorgesteld. Dat was omdat de regeling te veel kostte of omdat de verkeerde groep werd gecompenseerd of omdat het wetsvoorstel perverse prikkels bevatte of omdat … vul maar in. Dit had wel als pijnlijk neveneffect dat de inkomenspositie van de echte doelgroep er alleen maar op achteruit is gegaan. Ook de aanvaarding van het voorliggende wetsvoorstel zal dat weer bewerkstelligen, hoezeer in de beide memories van antwoord ook wordt betoogd dat de effecten gemiddeld zullen meevallen, zeker na het najaarsakkoord met de geliefde oppositie waarbij alsnog de fiscale aftrek en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten, de TSZ, intact bleven. In de memorie van antwoord wordt gesproken over maximaal 2% achteruitgang in inkomen. In eerdere bijdragen is daar ook al op gewezen. Wij denken echter dat het hierbij gaat om een gemiddelde. Wil de staatssecretaris toelichten hoe groot de gemiddelde achteruitgang zal zijn en hoe groot de maximale achteruitgang zal zijn? Des te groter de spreiding, des te groter is toch de kans dat er kwetsbare groepen zijn die veel meer worden getroffen? Dat blijkt ons inziens ook uit de bijgestelde koopkrachtplaatjes van het Nibud uit oktober 2013. Het Nibud heeft berekend dat de achteruitgang voor bepaalde groepen boven de 10% kan uitkomen. Ook de mensen die vanmorgen een petitie hebben aangeboden, en waarvan de staatssecretaris de tekst ook heeft, hebben dat betoogd.
Wat mijn fractie ook zorgen baart, zijn de berichten die te vinden zijn in de publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau van december 2013: "De sociale staat van Nederland". De directeur van het SCP, oud-senator Kim Putters, heeft het in een interview in Trouw over de lastige boodschap die de publicatie bevat: "Voor het eerst in dertig jaar is de leefsituatie van Nederlanders verslechterd, vooral die van kwetsbare groepen", en: "Er zijn kwetsbare groepen in de samenleving, die door de stapeling van problemen in de verdrukking komen." Hij voegt hieraan toe dat het maar de vraag is of de situatie beter gaat worden als gemeenten verantwoordelijk worden voor rijkstaken. Dezelfde stapeling blijkt ook uit cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek vorige week publiceerde en waaruit blijkt dat het aantal huishoudens met hoge schulden in vijf jaar is verdubbeld. In het commentaar wordt vermeld dat de schulden vaak zijn terug te voeren op de gezondheid of, scherper geformuleerd, het gebrek daaraan.
Wij vragen de staatssecretaris om een terugblik op het wetgevingstraject tot nu toe. Tevens vragen wij om een reflectie op de uitspraak door de vice- voorzitter van de Raad van State, de heer Donner, bij de presentatie van het jaarverslag over 2013: "Mede door de politieke dynamiek van de afgelopen jaren krijgt wetgeving een onevenwichtig karakter en worden budgettaire overwegingen gebruikt als primaire motivering voor ingrijpende voorstellen." Onze fracties denken dat wij juist in deze Kamer zitten voor een verbetering van wetgeving, terwijl je toch steeds ziet dat wetgeving onevenwichtig is.
Naar de mening van mijn fractie kan dat eerste, het onevenwichtige karakter van wetgeving, zowel over de WTCG als over de Cer worden gezegd. Sprekers voor mij hebben daar ook al op gewezen. In het plenaire debat in 2008 werd de WTCG door mijn collega Ten Horn een draak van een wet genoemd. Eigenlijk is het ook nooit goed gekomen met de tegemoetkoming, want deze kwam veelal niet terecht bij wie hem nodig had en soms wel bij wie hem niet nodig had. Om in de woorden van de staatssecretaris te spreken: de relatie tussen meerkosten en aandoening is complex. Dat lijkt ons eigenlijk een understatement. Daarvoor waren geen taskforce of onderzoeksrapporten nodig geweest, want dat was na het plenaire debat in 2008 ook al duidelijk. Hetzelfde geldt voor de Cer, die ook niet deed waarvoor deze bedoeld was: het compenseren van mensen met een bepaalde aandoening die jaarlijks hun verplichte eigen risico volmaken.
In mijn stemverklaring in 2007 sprak ik al van een smal politiek draagvlak en een reuze groot gebrek aan maatschappelijk draagvlak. Ook toen drongen wij al aan op een regeling die de solidariteit tussen gezonde en zieke Nederlanders zou kunnen herstellen in plaats van de kloof groter maken. Toentertijd dachten de fracties van de VVD en de SP er ongeveer gelijk over. Beide regelingen worden nu afgeschaft omdat er geen objectief en trefzeker zoekcriterium voor Wtcg en Cer is vast te stellen. En hoewel de fracties van de SP en van GroenLinks het met de regering eens zijn dat de genoemde regelingen niet uitblinken in helderheid en doelgerichtheid zijn wij toch niet blij met het voorliggende wetsvoorstel. Dat heeft ook te maken met de tweede notie van de heer Donner dat ook bij dit wetsvoorstel de motivering van budgettaire aard is, waardoor, zoals gezegd, de doelgroepen er weer op achteruit zullen gaan.
Mevrouw Ter Horst i (PvdA):
Ik ben ontzettend blij als de SP een groot voorman van het CDA citeert, maar ik vraag me toch het volgende af. Mevrouw Roukema zegt dat zij niet gelukkig is met het voorstel dat er lag en ook niet met het voorstel dat er nu ligt. Zij zegt dat wetsvoorstellen die geboren zijn uit bezuinigingen onevenwichtige wetsvoorstellen zijn. Maar hoe moet het dan wel? Als zij in haar eigen huishouden moet bezuinigen, kan ik mij voorstellen dat dit leidt tot bepaalde keuzes. Dat kun je een onevenwichtigheid noemen; je kunt ook zeggen dat als je toch moet bezuinigen — ik ga ervan uit, dat het moet en ik ga er even van uit dat het voor de SP-fractie ook geldt — je met het geld dat je overhebt de beste keuze wilt maken. Ik zou dat geen onevenwichtigheid willen noemen. Ik zou dan zeggen dat er op een goede, doelmatige manier met het resterende geld wordt omgegaan. Misschien kunt u daarop reageren.
Mevrouw Slagter-Roukema (SP):
Ik kom daar ook nog wel op terug. Ik bedoelde ook dat de wetgeving zoals deze tot nu toe de revue heeft gepasseerd juist onevenwichtig was omdat zij niet het bedoelde effect had. Wij vragen ons dan ook af of deze wetgeving er wel voor zal zorgen dat de positie van de doelgroep verbetert. Wij denken van niet. Ik stel eerst wat vragen over die achteruitgang en vervolgens kom ik aan het eind van mijn betoog terug op de vraag hoe het dan wel moet. Overigens weet ik ook dat het een moeilijk probleem is, anders hadden wij er geen tien jaar over gedaan om een goede regeling te vinden.
Bij de introductie van de nu weer af te schaffen regelingen werd door de vrijwel volledige afschaffing van de regeling tegemoetkoming buitengewone uitgaven in 2007 op termijn een bezuiniging van 2 miljard gerealiseerd en in de loop van de jaren zijn ook Wtcg en Cer versoberd. De versobering waar we het vandaag over hebben bedraagt 609 miljoen euro. Van 1.315 miljoen euro blijft 438 miljoen euro over voor handhaving van de landelijke fiscale aftrekregeling en de TSZ en 45 miljoen euro in 2014, oplopend tot structureel 268 miljoen euro, na 2016, voor gemeentelijk maatwerk. Kan de staatsecretaris bij benadering aangeven wat de besparingen zijn die sinds 2007 op tegemoetkomingen voor chronisch zieken en gehandicapten zijn toegepast?
Voordat ik nu nog wat nadere vragen zal stellen, wil ik eerst de staatssecretaris en zijn ambtenaren bedanken voor de uitgebreide beantwoording van de vragen die mijn fractie heeft gesteld in de aanloop naar dit plenaire debat. Ook de briefing die wij kregen was verhelderend. Mijn collega Flierman zei het ook al: we zijn weleens brommeriger geweest over de inhoud van de memorie van antwoord en de nadere memorie van antwoord. Wij waarderen het dat er geluisterd is naar de zorgen van de SP met betrekking tot de berichtgeving en uitvoering. De Handreiking gemeentelijk maatwerk is duidelijk en instructief. Zij heeft inderdaad meer blaadjes, maar het zijn wel grote letters en zij is in ieder geval wel instructief.
Ook waarderen wij het dat de staatssecretaris de gemeenten als aandachtspunt heeft meegeven dat er oog moet zijn voor het door ons opgemerkte feit dat het in kleinere gemeenten een drempel kan zijn om een tegemoetkoming aan te vragen als je daarbij uitleg moet geven over je privésituatie. Ik wil nogmaals benadrukken namens onze beide fracties dat de decentralisatieoperaties op gespannen voet staan met het recht op privacy en ik ben er dan ook lang niet zeker van dat gemeenten in staat en bereid zijn om er voldoende tijd en geld aan te besteden. Mijn eigen ervaringen in een kleine gemeente die ook is gestart met de keukentafelgesprekken zijn absoluut niet hoopgevend. Ik sluit mij dan ook van harte aan bij de oproep van collega Ter Horst … Het is toch Ter Horst en niet Van der Horst?
De voorzitter:
Ter Horst.
Mevrouw Slagter-Roukema (SP):
Dank u wel. Zij deed een oproep over het belang van monitoring. Ik vraag de staatssecretaris of hij in zijn beantwoording wil meedelen op welke manier er gemonitord wordt en wat de onderwerpen daarvan zijn.
Naast de bezuiniging die dit wetsvoorstel met zich meebrengt is onze grootste zorg dat het gemeentelijk maatwerk aan dezelfde kwaal zal gaan lijden als de regelingen op landelijk niveau, namelijk het gebrek aan een objectief en trefzeker "zoekcriterium". Kan de staatssecretaris toelichten waarom hij denkt dat de gemeente met maatwerk wel in staat zal zijn de juiste groepen te bereiken? Dat zal in ieder geval tijd en vaardigheden vergen die lang niet alle gemeenten hebben. Acht de staatssecretaris het denkbaar dat er ook een groep mensen kan zijn die niet eens in staat is om een beroep op de gemeente te doen?
Een argument om de Wtcg en Cer af te schaffen was dat het systeem het risico van ongelijke behandeling met zich meebracht, omdat het niet eenduidig was wie wel of niet voor een tegemoetkoming in aanmerking zou moeten komen. Hierdoor kan het maatschappelijk draagvlak ondergraven worden, aldus de staatssecretaris in een brief aan de Tweede Kamer van 10 september 2013. Dat is dan weer een bijzonder argument als je je realiseert dat bij decentralisatie en de daarmee gepaard gaande verregaande beleidsvrijheid van gemeenten, ongelijkheid alleen maar groter zou kunnen worden, terwijl er daarnaast nu eenmaal rijke en arme gemeenten zijn en een objectief — is dat überhaupt mogelijk — verdeelmodel pas in 2016 operationeel kan zijn. Hoe valt dit met elkaar te rijmen?
De laatste weken valt er in de media veel te lezen over het functioneren van de Belastingdienst, over de verouderde systemen en de voor de Belastingdienst ingewikkelde eisen van de politiek. Kan de staatssecretaris de SP-fractie geruststellen op het punt van correcte uitvoering van de fiscale aftrekregeling en de TSZ? Heeft hij hierover contact gehad met de staatssecretaris van Financiën? Wij vrezen dat de TSZ juist zo'n regeling is die te lijden kan hebben onder de nu bekend geworden beperkingen van de Belastingdienst. Wat vindt de staatssecretaris daarvan? Onbeantwoord is overigens nog de technische vraag van mijn fractie in het nader voorlopig verslag of het mogelijk is dat mensen die weinig tot geen belasting betalen toch teruggave kunnen krijgen ingeval van hoge specifieke zorgkosten en hoe dat dan in zijn werk gaat. Wij hechten veel waarde aan een helder antwoord hierop door de staatssecretaris. Het gaat hier immers om belangrijke informatie voor chronisch zieken en gehandicapten met een gering inkomen.
Op onze vraag naar de kwaliteit en deskundigheid van het gemeentelijk loket is het antwoord in de nadere memorie van antwoord dat de borging ervan een verantwoordelijkheid is van de gemeenten. Hoe ziet de staatssecretaris daarop toe? Wanneer acht hij de kwaliteit en deskundigheid onvoldoende geborgd? Zijn er consequenties voor een gemeente als er onvoldoende borging is? Dat heeft toch zijn weerslag op de chronisch zieke of gehandicapte inwoner? Wat voor instrumenten heeft hij om in te grijpen als de kwaliteit en deskundigheid aantoonbaar onvoldoende zijn? En waar bevindt zich het loket waar de burger zelf zijn beklag kan doen?
Kan de staatssecretaris toelichten wat hij vindt van een bedrag van €52 dat een bewoner met bijstandsuitkering na betalen van persoonlijke uitgaven overhoudt per maand? Hij is ervan op de hoogte dat instellingen vaak meer dan €35 berekenen voor de zogenaamde waskosten, waardoor €52 ook nog veel minder kan zijn. Of heeft de staatssecretaris daar geen moreel oordeel over en laat hij dat over aan gemeenten die wel of niet maatwerk kunnen toepassen?
Tot slot betwijfelt mijn fractie of gemeenten al dit jaar in staat zullen zijn om het gemeentelijk maatwerk adequaat uit te voeren gezien alle andere extra taken die op ze afkomen. Het beleidsoptimisme dat hierover ten toon wordt gespreid is opmerkelijk. Beleid komt echter in een werkelijkheid terecht waar menselijk gedrag een rol speelt en dan is de goede — verwachte — uitkomst lang niet altijd zo zeker als beleidsmakers willen doen geloven. Ik verwijs hierbij nogmaals naar het eerder geciteerde interview met de directeur van het SCP, overigens een belangrijke PvdA-voorman. De fracties van de SP en van GroenLinks wensen dat de staatssecretaris deze zorgen serieus neemt. Wij zijn daarin overigens niet de enigen. Kijk maar naar de aanbieders van de petitie.
Tot slot: waarom zijn wij — regering en parlement — in al die jaren toch niet in staat geweest om onze chronisch zieken en gehandicapten — beide groepen die in een situatie verkeren waar ze niet voor gekozen hebben — zo tegemoet te komen dat ze een adequate en toereikende compensatie konden verkrijgen voor de structureel niet te vermijden meerkosten die het ziek en/of gehandicapt zijn nu eenmaal met zich meebrengt? Is dat nu onwil of onmacht?
Wij zien uit naar een toezegging van de staatssecretaris om in overleg met de meest betrokken belangenorganisaties zich in te spannen voor de gewenste basisregeling voor chronisch zieken en gehandicapten, zodat hun leefsituatie niet verder achteruitgaat en ze niet over de rand vallen.
De landelijke overheid heeft toch uiteindelijk de verantwoordelijkheid voor hoe wij omgaan met het grondrecht op zorg en zekerheid, dat mag geen voorziening worden waarbij geldt "zolang de voorraad strekt" en "op is op".
Wij zien uit naar de beantwoording door de staatssecretaris en zullen daarna ons standpunt bepalen met betrekking tot dit wetsvoorstel. Voorzitter. Dan helemaal tot slot. Waarom zijn wij, regering en parlement, in al die jaren toch niet in staat geweest om onze chronisch zieken en gehandicapten ...
Mevrouw Dupuis i (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Eind 2008 werd in dit huis wetsvoorstel 31706 plenair besproken. De titel van het wetsvoorstel luidde: Regeling van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten. De fractie van de VVD heeft zich toen fel verzet tegen de invoering van dit wetsvoorstel. Ook toen was ik de woordvoerder en terugkijkend lees ik hoeveel ernstige bezwaren wij tegen dit wetsvoorstel naar voren hebben gebracht, die overigens bijna alle gedeeld werden door de Raad van State en door een aantal andere fracties. Ook mevrouw Slagter was er toen bij en kan zich dit vast herinneren. In mijn conclusie in eerste termijn stelde ik vast dat de VVD-fractie "een park met beren op de weg" zag bij de invoering en uitvoering van dit wetsvoorstel. Waarom het geen "bos met beren" was weet ik niet meer. Ik weet wel dat we zeer grote bezwaren hadden. De betiteling "draak van een wet" van collega Ten Horn spreekt mij dan ook nog steeds aan.
Helaas hebben we op alle punten gelijk gekregen. Zo leek ons toen de uitvoerbaarheid onmogelijk, wat ook gebleken is en door de regering in haar memorie van toelichting op het voorliggend wetsvoorstel als een van de redenen voor intrekking van de wet wordt gemeld. Er is sprake van een ongerichte werking en de doelgroep is niet afgegrensd. Dit leidde er uiteindelijk toe dat de tegemoetkoming plaatsvond op basis van "zorggebruik". Dit is een uiterst vaag en ongespecificeerd gegeven, dat geen enkel onderscheidend vermogen blijkt te hebben. Dit heeft bizarre gevolgen: mensen die niet ziek of gehandicapt zijn en bovendien welvarend, krijgen zo maar geld op hun rekening gestort en, veel erger, mensen die het nodig hebben niet. Ook de complexiteit is groot. Er is sprake van diverse soorten tegemoetkomingen, die dan ook weer naast andere toeslagen meehielpen aan het derailleren van de Belastingdienst, waar we deze dagen zo veel over horen. Het aantal toeslagen in de zorg loopt nog verder uit de hand. Daar moet wat aan gebeuren.
Ook de aanleiding van wetsvoorstel 31706 was trouwens dubieus. De wet was namelijk een antwoord op de volledig uit de hand — ook weer! — gelopen fiscale regeling, die bestond uit de mogelijkheid tot het aftrekken van bijzondere uitgaven voor ziektekosten, wanneer die uitkwamen boven een bepaalde drempel, 11% van het inkomen. Dit was de BU-regeling. Het misbruik van deze regeling was dermate groot geworden, dat de regering met een nieuwe regeling kwam. Dat was de wet die nu opgeheven zou moeten worden. Het was 2008, de tijd van het kabinet-Balkende/Bos/Rouvoet. Het was ook de tijd waarin de uitgaven van de overheid in enkele jaren stegen van 250 miljard naar 295 miljard bij gelijkblijvende inkomsten. Daar heeft deze wet zeker toe bijgedragen, want ook bij 31706 zijn de kosten oncontroleerbaar gebleken. Dit was voorspeld, en niet alleen door de fractie van de VVD.
Ik ga niet onze tirade van toen herhalen. Wij hebben toen vol overtuiging tegengestemd, en zijn het dus nu vol overtuiging eens met de afschaffing van dit kostbaar en bureaucratisch monster. Hoe eerder, hoe beter. Daarom hebben wij ook niet meegedaan aan de schriftelijke voorbereiding. Het zou een herhaling van zetten zijn geweest.
Hebben chronisch zieken en gehandicapte medemensen dan geen recht op goede zorg, en een toelage om hun inkomen enigszins op peil te houden? Dat zeker, maar dan wel via één heldere, simpele regeling, met een zeer welomschreven doelgroep en een strenge inkomenstoets. Ook het CDA wijst hierop bij monde van de heer Flierman. En van mevrouw Slagter van de SP hoor ik eigenlijk hetzelfde verhaal. Van dit alles was in de wet van 2008 geen sprake. Het is nu zo dat 2,8 miljoen huishoudens een tegemoetkoming in de zorgkosten krijgen en/of een vergoeding om de last van het eigen risico te verminderen, de zogenaamde Cer-uitkering, en ook nog een fiscale aftrekmogelijkheid hebben van uitgaven voor specifieke zorgkosten. De NRC meldde in de zomer van 2013 dat 90% van alle huishoudens een of meerdere toeslagen krijgen, sommigen zelfs meer dan 15.
Nederland is er erg goed in: het rondpompen van geld. Een hoge belasting- en premiedruk gaat gepaard met talloze toelagen en toeslagen. Deze toekennen, vergt een steeds grotere overheid, maar er is geen enkel zicht meer op of het geheel een rechtvaardig evenwicht oplevert. De VVD-fractie wil graag nadenken over een sociale en billijke bejegening van chronisch zieken en gehandicapten. Maar daarvoor moet wetsvoorstel 31706 allereerst van tafel.
Mevrouw Slagter-Roukema i (SP):
Mevrouw Dupuis besteedt ruim aandacht aan de verkeerde kanten van de regelingen die wij vandaag afschaffen, maar ik heb haar niet gehoord over hoe zij het voorliggende wetsvoorstel waardeert. Dat zou ik graag van haar willen horen.
Mevrouw Dupuis (VVD):
De hele toeschrijving van de verantwoordelijkheid naar de gemeenten is uiterst problematisch. Dat ben ik met alle collega's eens. Wij hopen daar bij de behandeling van de Wmo verder op terug te komen. Deze wet zien wij echt als een blok aan het been bij een verantwoord optuigen van een systeem. Dat is wat ik hier wil benadrukken. Over hoe het verder moet, valt nog veel te zeggen.
Mevrouw Slagter-Roukema (SP):
Dan zou ik mevrouw Dupuis nog willen vragen hoe wij volgens haar tot een regeling voor een sociale en billijke bejegening van chronisch zieken en gehandicapten komen. Dat is iets wat de SP natuurlijk ook toejuicht. Ik heb de staatssecretaris al gevraagd of hij wil toezeggen dat hij in overleg met de betrokken groeperingen bekijkt hoe je wel tot een goede regeling kunt komen. Ondersteunt de fractie van de VVD die vraag aan de staatssecretaris?
Mevrouw Dupuis (VVD):
Ja, die zullen wij zeker mede ondersteunen en wij zullen ook uw suggestie steunen om te bekijken wat de reële zorgkosten zijn, mits een regeling niet fraudegevoelig is. Wij zouden alles toejuichen wat leidt tot een eerlijke en billijke tegemoetkoming. Daarover valt met onze fractie absoluut te praten.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Slagter.
Mevrouw Slagter-Roukema (SP):
Misschien kan ik in overleg met mevrouw Dupuis een motie met deze strekking formuleren.
Mevrouw Frijters-Klijnen i (PVV):
Mevrouw Dupuis heeft het over een heldere simpele regeling. Dus ik vraag mij af hoe zij de regeling vindt die ik genoemd heb in mijn betoog.
Mevrouw Dupuis (VVD):
U was degene die dat zei, niet mevrouw Slagter. Ja, dat is een optie, maar het is ingewikkeld. Het grote probleem is wie nu precies rechthebbend is op een regeling voor chronisch zieken en gehandicapten. Bij sommigen is het evident; dat geef ik onmiddellijk toe. Maar bij de mensen die heel ernstig beperkt zijn, spelen ook heel andere dingen mee. Die zitten vaak in een instelling, hoewel men dat zo veel mogelijk probeert terug te dringen, omdat dat niet iets is wat je iemand toewenst. Het probleem is dat het lastig is om precies vast te stellen wie in aanmerking komt voor een extra toelage. Mevrouw Slagter zei het ook: we zijn er al tien jaar mee bezig. Ik zit al sinds 1999 in deze Kamer en het gaat maar door. We komen er gewoon niet goed uit. Dat is erg somber, maar ik vind wel dat we ernaar moeten blijven streven.
Mevrouw Frijters-Klijnen (PVV):
Natuurlijk moet er een welomschreven doelgroep zijn. Dat zegt u ook, maar dat is juist het probleem, want in alle stukken staat niet wat die doelgroep dan is. Dat is onderdeel van het probleem.
Mevrouw Dupuis (VVD):
Dat ben ik helemaal met u eens.
Mevrouw Scholten i (D66):
Voorzitter. Om maar met de deur in huis te vallen: de fractie van D66 heeft zich er niet over verbaasd dat met dit wetsvoorstel de compensatie eigen risico en de tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten wordt afgeschaft. Het is al breeduit uitgemeten door alle woordvoerders, maar het toekennen van gelden aan een doelgroep die onvoldoende werd bereikt, is een dure en onnodige regeling gebleken. De uitvoering bleek te ongericht.
Mijn fractie heeft in de schriftelijke inbreng al voorzichtig laten doorschemeren er niet tegen te zijn wanneer de budgettaire middelen voor chronisch zieken en gehandicapten gerichter worden ingezet. Als oplossing heeft de regering in dit wetsvoorstel onder meer gekozen voor maatwerk uit te voeren door gemeenten. Cruciaal in de gekozen oplossing is artikel 4a van de huidige Wmo.
Met de daarin opgenomen verordeningsbevoegdheid kan de gemeente in geval van aannemelijke meerkosten als gevolg van een chronische ziekte en/of beperking gericht een tegemoetkoming op maat bieden. Dit alles lijkt op een uitbreiding van het in artikel 4 bedoelde compensatiebeginsel, maar de vraag is of dat werkelijk zo is. Artikel 4a geeft de gemeenten namelijk enige beleidsvrijheid. Dat kan best een risico betekenen. De gemeenten hoeven dit maatwerk alleen dan op zich te nemen indien de verordening daarin voorziet, aldus de tekst van het artikel.
De gemeenten krijgen hier medebewind met de nodige beleidsvrijheid. De lange arm van de overheid reikt in dit wetsvoorstel niet zover dat de gemeente de inhoud van de verordening wordt voorgeschreven. Dat roept wel onmiddellijk de vraag op of de doelgroep überhaupt op enig maatwerk kan rekenen indien de verordening daarin niet voorziet. Hier lopen we aan tegen de bij de behandeling van de Jeugdwet gevoerde discussie over de rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid voor de belanghebbenden. Welke geruststellende woorden kunnen we op dit punt van de regering verwachten? Ik vraag de staatssecretaris hierop te reageren.
Aangenomen dat de verordening in dat maatwerk wel voorziet — wat mijn fractie vurig hoopt — dan zullen, naar mijn fractie aanneemt, daarin criteria worden ontwikkeld voor hoe de aan het deelfonds sociaal domein toe te voegen middelen onder de daarvoor in aanmerking komende chronisch zieken en gehandicapten worden verdeeld. Mijn fractie hecht eraan te benadrukken dat deze criteria in de gemeentelijke verordeningen helder dienen te worden geformuleerd. De doelgroep moet precies weten waar hij aan toe is. Dan komt de vraag op hoe de doelgroep wordt gedefinieerd. Wat zijn de meerkosten en welke plafonds zijn er voor kostenondersteuning? Geeft de regering op dit punt richtlijnen en, zo ja, welke? Ten behoeve van de rechtszekerheid dient voor de belanghebbende duidelijk te zijn of hij wel of geen aanspraken kan doen gelden. Ik zou het op prijs stellen wanneer de staatssecretaris op al deze onderscheiden criteria wil ingaan. Daarmee bewijst de staatssecretaris niet alleen mijn fractie maar — veel belangrijker — ook de gemeenten die artikel 4a Wmo gaan uitvoeren een dienst.
Mevrouw Slagter-Roukema i (SP):
Vreest mevrouw Scholten niet met mij dat de gemeenten dan tegen hetzelfde aanlopen? Zij heeft het over afbakeningscriteria en bandbreedtes. Dat zijn juist de punten waarop de Wtcg en de Cer aan ten gronde zijn gegaan. Of zie ik dat verkeerd?
Mevrouw Scholten (D66):
Het is de vraag of u dat verkeerd ziet, want het is juist de vraag hoe de gemeenten daarmee om zullen gaan. Daarom vraag ik de staatssecretaris, daar nog eens uitvoerig en gemotiveerd op in te gaan.
Mevrouw Slagter-Roukema (SP):
Dan ga ik nog even verder. In mijn bijdrage heb ik er ook op gewezen dat de staatssecretaris betoogt dat de oude regelingen in zich hadden dat er ongelijkheid was. Dat heeft de nieuwe manier van organiseren natuurlijk ook. Hoe moeten we dat voorkomen? Dat is voor mijn fractie ook een vraag. Ik zou graag willen horen hoe de fractie van D66 daartegen aankijkt.
Mevrouw Scholten (D66):
Mevrouw Slagter, dat is voor mijn fractie ook een vraag. Daarom wil ik zo ontzettend graag van de staatssecretaris horen hoe hij de gemeentes onderricht over hoe die verordeningen in elkaar moeten zitten. Het is van het grootste belang dat er voor de doelgroep heel heldere en duidelijke lijnen zijn. Dat betekent voor mijn fractie dat er een heel heldere en duidelijke rechterlijke toetsing moet blijven. Daar ga ik nu verder op in.
Het is van belang of in geval van een afgewezen aanvraag de bezwaar- en beroepsmogelijkheid van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Artikel 5 van de huidige Wmo geeft de verordeningsbevoegdheid en de minimuminhoud daarvan weer. Dat geeft echter nog geen zekerheid. Bij de huidige Wmo zijn talloze rechtszaken gevoerd over de vraag wat wel en wat niet zou moeten worden gecompenseerd, maar mijn fractie vraagt zich af of dat met dit nieuwe artikel 4a ook mogelijk is. Daar zou ik graag een reactie van de staatssecretaris op horen.
Wellicht loop ik met deze vragen vooruit op de behandeling van het wetsvoorstel Wmo 2015 in de komende maanden. Maar dit punt is bepaald niet zonder belang, want ook in dat wetsvoorstel is van betekenis of de uitvoering van het compensatiebeginsel wat betreft de aanvragen van de belanghebbenden de rechterlijke toets zal behouden.
Dan nog een belangrijk punt: de terugwerkende kracht. Dit wetsvoorstel wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 ingevoerd. De vraag is: kan dat zomaar? Doorgaans stelt mijn fractie zich ten aanzien van invoering van een wetsvoorstel met terugwerkende kracht bepaald terughoudend op. Dit is een voor de belanghebbenden belastende regeling en bijzondere omstandigheden moeten de terugwerkende kracht daarom rechtvaardigen. De regering onderbouwt deze onder meer met de redenering dat voor de huidige betalingen het zorggebruik over het gehele jaar bepalend is en dat daarom de vergoedingen een jaar later worden uitgekeerd. Dus de doelgroep krijgt in 2014 nog een nabetaling over 2013. Daartegenover wordt de maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 4a Wmo al vanaf 2014 geëffectueerd, zegt de staatssecretaris.
Dan is het de vraag of dat uitvoeringstechnisch wel te realiseren is. De verordening als bedoeld in artikel 4a van de Wmo moet in alle gemeenten met grote snelheid worden aangepast.
De heer Flierman i (CDA):
Die terugwerkende kracht was voor de CDA-fractie ook een punt van overweging, zoals ik heb gezegd. Maar als ik het goed heb begrepen, is de tegemoetkoming voor de compensatie eigen risico eind vorig jaar voor het laatst uitbetaald, als dit wetsvoorstel doorgaat, en wordt die niet nog een keer uitbetaald. Daarom weegt de terugwerkende kracht bij dat aspect voor ons nog niet iets zwaarder dan bij de WTCG-tegemoetkoming die nog wel een keer in 2014 wordt uitbetaald, als ik het goed heb. Maakt mevrouw Scholten dat onderscheid ook in haar inbreng? Anders hoor ik daar bij gelegenheid graag nog iets over van de staatssecretaris.
Mevrouw Scholten (D66):
Het lijkt mij een goede suggestie om de staatssecretaris daar nog eens nader over te bevragen, ook namens mijn fractie.
Ik had het over de uitvoeringstechnische problematiek bij de gemeenten. Die moeten dit jaar de verordening aanpassen. Daar moeten ook dit jaar de aanvragen voor komen en daar is een bedrag voor gereserveerd van 45 miljoen. Die moeten dit jaar toegekend worden, want een jaar is zo voorbij. We zitten al halverwege. Ook hierover hoor ik graag meer van de staatssecretaris.
Daarnaast moet het wetsvoorstel kenbaar zijn voor de belanghebbenden. De communicatieplannen waarover de staatssecretaris de Tweede Kamer in maart jongstleden informeerde zijn al gedeeltelijk uitgevoerd. Ik heb een klein onderzoekje gedaan. Op de websites van de rijksoverheid en van diverse ketenpartners is, voor zover ik heb kunnen nagaan, informatie over de afschaffing van beide wetten en de verwijzing naar het gemeentelijk beleid gegeven. Ten behoeve van de gemeenten is voorzien in een Handreiking gemeentelijk maatwerk voor personen met een chronische ziekte en/of beperking. De staatssecretaris heeft voorlichtingsbijeenkomsten toegezegd waarmee en waarna de gemeenten aan de slag kunnen. Of deze inspanningen op dit moment als voldoende kunnen worden beschouwd, hoor ik ook graag van de staatssecretaris.
In beginsel staat mijn fractie niet onwelwillend tegenover dit wetsvoorstel. De beschikbare middelen dienen te worden ingezet waar zij het meest nodig zijn, maar er moeten nog wel enige puntjes op de i worden gezet. We horen graag de reactie van de staatssecretaris.
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Voorzitter. Op 1 januari 2009 werd de buitengewone uitgavenregeling afgeschaft die onder meer de tegemoetkoming regelde van meerkosten in verband met een chronische ziekte of handicap. De buitengewone uitgavenregeling was een fiscale voorziening en werd destijds vervangen door een forfaitaire tegemoetkoming, de uitkering van een bedrag ineens dat gekoppeld was aan het zorggebruik. De WTCG moest een einde maken aan wat toen heette de "overcompensatie" van de buitengewone uitgavenregeling. Die bleek ook uit de cijfers. In de periode van 2000 tot 2008 waren de kosten daarvan opgelopen van 0,3 miljard naar 2,4 miljard euro.
Gevreesd werd echter dat velen niet zouden worden bereikt met de nieuwe WTCG en dat er ook uitvoeringsproblemen zouden zijn. Zou het CAK dit eigenlijk allemaal wel aankunnen? Dat laatste bleek het geval. Mij is in ieder geval niets ter ore gekomen over uitvoeringsproblemen via het CAK.
Een kernprobleem bleef de afbakening van de doelgroep van de regeling en de ongerichte toekenning ervan. Inmiddels komen volgens de laatste cijfers 1 miljoen mensen in aanmerking voor de WTCG. Het fiscale instrument, waarvan in 2009 afscheid werd genomen, bood meer mogelijkheden tot individueel maatwerk dan de toen ingevoerde forfaitaire regeling.
Ik was eind 2008 ook bij dat debat. Mijn fractie is destijds met mitsen en maren akkoord gegaan met de WTCG. Ik herinner mij nog goed vanuit vele commissievergaderingen dat deze Kamer een vinger aan de pols wilde houden ten aanzien van de uitvoering van de WTCG.
We zijn nu vijf jaar verder en het blijkt dat de forfaitaire aanpak vooral te generiek is en uitkeert waar het niet hoeft maar niet uitkeert waar dat wel moet. Dat probleem hangt samen met de afbakening van de doelgroep, die wij toen al scherp voor ogen hadden.
Dit geldt mutatis mutandis ook voor de regeling Compensatie eigen risico (Cer), die ook te generiek blijkt te werken. Het afleiden van meerkosten uit het enkele feit dat mensen voorkomen in de zorgstaten van de verzekeraars bleek geen betrouwbaar instrument. Onze fractie kan het daarom goed begrijpen dat de regering het met de tegemoetkomingsregelingen over een andere boeg gooit. Het ligt voor de hand dit dan nu te combineren met de overheveling van taken aan de gemeenten. Het specifieke maatwerk dat hier zo nodig is, kan daar beter slagen.
Tegelijkertijd blijft er dankzij het Herfstakkoord voor specifieke zorgkosten een fiscale landelijke regeling, die, zoals ik ook aangaf, veel meer toegesneden kan zijn op individuele gevallen. Daarvoor blijft 438 miljoen beschikbaar, meer dan de 300 miljoen die in 2000 alleen al aan de buitengewone uitgavenregeling werd besteed.
Onze fractie kan de keuzes die nu worden gemaakt goed volgen en meent ook dat in de uitvoerige schriftelijke voorbereiding een duidelijk beeld is ontstaan van de bedoeling en uitvoering van de tegemoetkomingsregelingen, althans van de overheveling daarvan naar de gemeenten en manier waarop ze daar moeten gaan functioneren. Onze fractie staat positief tegenover de regeling die nu wordt voorgesteld, maar er blijven ook bij ons natuurlijk nog vragen, en wel op een drietal vlakken.
1. Geven de regelingen voldoende waarborg dat er een tegemoetkoming in stand blijft die voldoende is voor de doelgroep?
2. Hoe slaan de veranderingen neer bij de meest kwetsbare groepen binnen de doelgroep?
3. Hoe geven gemeenten dit nieuwe beleid vorm zonder al te grote verschillen in benadering en aanpak?
De eerste kwestie betreft dus de waarborgen die in het systeem blijven bestaan dat er een tegemoetkoming blijft voor meerkosten die samenhangen met een specifieke zorgbehoefte. Er worden wettelijke regelingen afgeschaft en de doelgroep wordt nu bediend door gemeentelijke overheden die dan zelf een inschatting moeten maken van de situatie. De Wet maatschappelijke ondersteuning wordt het belangrijkste afwegingskader. Wij komen daarover inderdaad later nog te spreken. Zo moeten wij bezien wat in individuele gevallen nodig is. Het recht op een uitkering wordt een recht op compensatie. In de schriftelijke antwoorden benadrukt de staatssecretaris dat het aan de gemeenteraad is "of en zo ja in welke gevallen en in welke mate ingezetenen recht hebben op een gemeentelijke financiële tegemoetkoming". In antwoord op vragen van de PvdA-fractie wordt gesteld dat gemeenten weliswaar de "bevoegdheid hebben tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming", maar dat het aan de gemeenten is om dit zelf te beslissen. Onze fractie neemt echter aan dat de middelen die worden overgeheveld aan het Gemeentefonds, vanaf 2017 268 miljoen structureel, ook echt zullen worden gebruikt voor de doelgroep. De gemeenten hebben immers een zorgplicht en we gaan ervan uit dat ze die ook nakomen, maar welke waarborgen, welke zekerheden hebben we dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.
De tweede kwestie betreft de financiële positie van de meest kwetsbare groepen. De afschaffing van de WTCG en de Cer heeft een negatief inkomenseffect van gemiddeld 2%. Dat wordt dan weer gecompenseerd door de gelden die naar het Gemeentefonds gaan. Het Nibud-koopkrachtplaatje dat wij allemaal hebben gekregen, aangepast na het Herfstakkoord, laat zien hoe de effecten verdeeld zijn over de verschillende inkomenscategorieën, waarbij de relatief grootste effecten neerslaan bij de hogere inkomens. Maar die 2% is een gemiddelde en er bereiken ons ook voorbeelden die laten zien dat het effect op het inkomen van sommige huishoudens hier en daar sterker is. Is de verwachting nu reëel dat dit via gemeentelijk maatwerk gerepareerd kan gaan worden? Een probleem dat zich voordoet, is dat in sommige situaties de zorgkosten zich opstapelen in huishoudens. De staatssecretaris heeft daarvoor een meldpunt voor stapeling van zorgkosten ingericht. Heel goed. Mijn fractie wil weten hoe gemeenten kunnen profiteren van kennis die daar beschikbaar is en wellicht ook van andere kennis waarover zij zelf niet beschikken en die toch relevant is voor het beoogde gemeentelijk maatwerk. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat mensen door financiële ondergrenzen heen zakken. Welke inspanningen zijn van de staatssecretaris te verwachten als de transitie naar een nieuw compensatiestelsel tot onbedoelde financiële effecten leidt in sommige huishoudens? We begrijpen dat over de compensatieregelingen nog een debat loopt met de Tweede Kamer — ik meen dat dat nog moet plaatsvinden of mogelijk al heeft plaatsgevonden — en wij willen graag de laatste stand van zaken vernemen van de staatssecretaris.
De laatste kwestie betreft de vraag wat gemeenten nu precies gaan doen, ook met de beleidsvrijheid die zij krijgen met deze overgang. De Handreiking gemeentelijk maatwerk voor personen met een chronische ziekte en/of beperking noemt vijf beleidsopties. Ik zal ze niet allemaal langslopen. Zij zijn bekend en staan in de genoemde handreiking. Daarmee wordt gecommuniceerd naar de gemeenten. Verwacht de staatssecretaris dat gemeenten gaan kiezen voor een van deze vijf beleidsopties? Hoe pakt dit uit? De staatssecretaris verwijst zelf ergens naar de Amsterdamse, nog altijd forfaitaire, tegemoetkomingsregeling als een goede aanpak, maar is zo'n generieke aanpak, ook met de hoge uitvoeringskosten, wel geschikt voor iedere gemeente? Zal in kleinere gemeenten, met een kleinere omvang van de doelgroep, niet de voorkeur bestaan voor andere regelingen en welke dan? Kan de staatssecretaris aangeven wat er nu al feitelijk gebeurt, vooral in de beleidsvormende sfeer bij de gemeenten, en geven de feitelijke ontwikkelingen ook al een richting aan, een antwoord op de vraag of er een grote verscheidenheid van aanpak zal ontstaan of niet? Graag ontvangt mijn fractie meer inzicht op dit punt. Wij wachten verder met belangstelling de reactie van de staatssecretaris af.
Mevrouw Slagter-Roukema i (SP):
Collega Kuiper informeert of de verscheidenheid wel of niet bestaat. Ik ben benieuwd hoe de fractie van de ChristenUnie het überhaupt waardeert als er wel of niet een grote verscheidenheid ontstaat. Eerdere woordvoerders hebben verwezen naar de ongelijkheid onder de WTCG en de Cer, maar ook naar het gevaar van de ongelijkheid als dit wetsvoorstel wordt uitgevoerd. Hoe waardeert de fractie van de ChristenUnie dat?
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Het belangrijkste is natuurlijk dat de doelgroep wordt bereikt, dat daarover geen twijfel bestaat en dat de gelden die daarvoor bedoeld zijn bij de doelgroep terechtkomen.
Vervolgens zien wij, net als destijds bij de Wmo, dat er allerlei handreikingen voor komen hoe je uitvoering kunt geven aan lokaal beleid. Dat gebeurt hier ook, onder meer met het stuk over de vijf beleidsopties. Daar zit natuurlijk ook al een zekere concentratie in, een beperking van diversiteit. Mijn fractie zou het heel goed vinden als een aantal richtingen ontstaat voor de manier waarop gemeenten het doen. In het ene geval, zoals in Amsterdam, kan dat een forfaitaire regeling zijn, in een ander geval misschien iets met een zorgverzekering die collectief wordt gesloten. Ik verwacht dat daarin wel patronen zullen ontstaan. Ik ben benieuwd of daarop een antwoord kan komen, dus dat er lokaal patronen van aanpak ontstaan die goed zijn, die wel enige verscheidenheid zullen laten zien maar die toch het doel bereiken, namelijk dat dat geld bij de doelgroep terechtkomt.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.15 uur tot 13.35 uur geschorst.