Verslag van de vergadering van 1 juli 2014 (2013/2014 nr. 36)
Aanvang: 14.00 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels omtrent meeteenheden en meetinstrumenten voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (IJkwet BES 2014) (33884).
De voorzitter:
Ik heet de minister van Economische Zaken en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Quik-Schuijt i (SP):
Voorzitter. Ik heb het genoegen om mede namens de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks en de ChristenUnie hier een kort betoog te mogen houden. Het doet mij plezier dat ik mij via de voorzitter mag richten tot deze minister van Economische Zaken, die als geen ander weet hoe het is om bestuurder te zijn in Caribisch Nederland. Wij hebben elkaar in het kader van ons werk ontmoet op Bonaire in de tijd dat de minister daar kwartiermaker was voor de latere Rijksvertegenwoordiger. Ik ben ook blij dat minister Plasterk hier aanwezig is. Zijn aanwezigheid getuigt van het feit dat hij zijn coördinerende rol met betrekking tot Caribisch Nederland serieus neemt, waar zijn voorgangers daar eigenlijk niet aan wilden.
Noch de Tweede Kamer noch de commissie voor Economische Zaken van deze Kamer zag aanleiding om over dit wetsvoorstel te debatteren. Dat de commissie voor Koninkrijksrelaties daar anders over dacht, heeft dan ook niet te maken met de technische regelgeving over meetinstrumenten. Wat wij vandaag aan de orde willen stellen, is de vraag hoe het indienen van dit wetsvoorstel op dit moment zich verhoudt tot de afgesproken legislatieve terughoudendheid. De Raad van State stelde deze vraag reeds, waarop de minister de memorie van toelichting als volgt aanvulde: "De noodzaak voor een gemoderniseerd stelsel voor meeteenheden en meetinstrumenten is evenwel bij de totstandkoming van de IJkwet BES al onderkend (Kamerstukken II 2008/09, 31959, nr. 3, p. 40). Het voorstel is dan ook conform de destijds ingenomen standpunten ten aanzien van wijzigingen in de regelgeving van Caribisch Nederland." Hoewel zulks inderdaad het geval is, overtuigt deze redenering niet, nu er sindsdien ruim vijf jaar zijn verlopen. Daarmee staat wel vast dat dit wetsvoorstel geen grote urgentie heeft, of zien de bewindslieden dit anders?
Legislatieve terughoudendheid, reeds in de Slotverklaring in 2006 afgesproken, vastgelegd in artikel 2 van de Invoeringswet BES, is als volgt gedefinieerd tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer:
geen wetgevingsoperaties met ingrijpende effecten voor het bestuur of de burger;
in beginsel alleen regelgeving als daar een duidelijke noodzaak toe is, bijvoorbeeld het herstellen van een omissie in de wetgeving;
niet te veel in één keer veranderen op de eilanden; er moet ook rekening worden gehouden met de absorptiecapaciteit van de eilanden.
In deze Kamer heeft de staatssecretaris bij de plenaire behandeling van de WolBES op 11 mei 2010 toegezegd, ons per brief te informeren over de wijze waarop de verantwoordelijk bewindspersoon van BZK de toegezegde legislatieve terughoudendheid zou waarborgen. Aan deze toezegging is voldaan per brief van 21 december 2011. In die brief stelt de toenmalige minister van BZK dat de vakminister verantwoordelijk is voor de motivering waarom wetgeving ondanks de afgesproken legislatieve terughoudendheid noodzakelijk is. De minister van BZK is betrokken omdat alle nieuwe wetsvoorstellen in de ministerraad komen. Als een wetsvoorstel bestuurlijke en/of financiële consequenties heeft voor de eilanden, dient vooraf intern departementale afstemming plaats te vinden met BZK. Hier treffen wij achter de ministerstafel dus terecht zowel de vakminister, verantwoordelijk voor de motivering van de afwijking van de afspraak, als de minister van BZK in zijn coördinerende rol. Onze vraag aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is of hij het eens is met de visie van zijn voorganger en, zo ja, hoe hij met betrekking tot dit wetsvoorstel zijn rol ziet, nu er bestuurlijke consequenties aan zitten.
Recenter is het advies van de Raad van State van 2 februari 2014 over de evaluatie van de staatkundige structuur. Daarin memoreert de raad de geschiedenis van de afgesproken legislatieve terughoudendheid en beklemtoont hij nogmaals dat er rekening moet worden gehouden met de beperkte absorptiecapaciteit van de eilanden en dat er daarom niet zonder noodzaak wetgeving over de eilanden mag worden uitgestort in de eerste vijf jaar na transitie.
Wij hebben dit wetsvoorstel aangegrepen om nogmaals expliciet de aandacht te vragen voor de afgesproken legislatieve terughoudendheid omdat:
-
a.de noodzaak voor het indienen van deze wet niet duidelijk is, nu reeds in 2009 vaststond dat deze wet er moest komen, en er al die jaren niets aan gedaan is zonder dat ons gebleken is van problemen op de eilanden;
-
b.dit voorstel het nodige werk voor de eilanden lijkt mee te brengen;
-
c.wij ons niet kunnen onttrekken aan de indruk dat er, ondanks de afgesproken legislatieve terughoudendheid, doorlopend wet- en regelgeving over de eilanden wordt uitgestort.
Zelf heb ik hierover een aantal malen vragen gesteld, met daarbij de vraag of de eilanden geraadpleegd zijn en, zo nee, waarom niet. De antwoorden hebben mij echter in geen enkel geval overtuigd.
De vraag is nu of deze wet op dit moment noodzakelijk is en of dit voorstel een aanslag doet op de absorptiecapaciteit, ofwel of dit voorstel ingrijpende effecten heeft voor het bestuur of voor de burger. De eilanden zijn gehoord en dat is een pluspunt voor dit ministerie. De adviezen zijn echter niet toegevoegd aan de memorie van toelichting, zoals dat wel gebruikelijk is bij adviezen van instanties en organisaties in Europees Nederland. Wij weten uit ervaring dat de formulering van adviezen in de memorie van toelichting soms net niet het hele verhaal weergeeft. Wat de noodzaak betreft, komt het ons voor dat deze door de stelling dat in 2009 het plan bestond om dit wetsvoorstel in te dienen, onvoldoende is aangetoond. Als de verbetering noodzakelijk was, had deze immers vijf jaar geleden al plaats moeten vinden.
Kan de minister aangeven wat er misgaat in het handelsverkeer als met deze wet wordt gewacht tot na de evaluatie? Zijn er daadwerkelijk al problemen gerezen en, zo ja, kan de minister daarvan een paar voorbeelden geven?
Wat de werkdruk ofwel de absorptiecapaciteit van de eilanden betreft, het volgende. Zien wij het goed dat de bestuurscolleges niet alleen deze wet zullen moeten implementeren maar ook een aantal daaruit voortvloeiende ministeriële regelingen? Wat dit voorstel betreft, zien wij bijvoorbeeld in artikel 11 een bepaling waarover Bonaire en Sint-Eustatius verschillend adviseren. Het artikel houdt in dat het bestuurscollege de bevoegdheid krijgt om een instantie aan te wijzen die zowel verantwoordelijk zal zijn voor de uitvoering als voor het toezicht op de naleving van de wet. Bonaire vraagt om deze instantie in de wet aan te wijzen, Sint-Eustatius wil dat liever in eigen hand houden. Wij denken te begrijpen waarom Bonaire dit in de wet wil regelen. Niet denkbeeldig is immers dat hierover veel discussie in de eilandsraad zal ontstaan.
Voorts had het bestuurscollege van Bonaire graag gezien dat artikel 17 en 18 geschrapt werden. Het bestuurscollege stelt voldoende middelen te hebben om in te grijpen en de minister van informatie te voorzien. Wij kunnen alleen maar raden naar de bezwaren van het bestuurscollege, nu wij niet over de tekst van de adviezen beschikken, maar niet denkbeeldig is dat het bestuurscollege daarvan extra werk en/of gedoe verwacht.
Onze conclusie is dat dit wetsvoorstel wel degelijk extra werk voor de bestuurscolleges en de eilandsraden met zich zal brengen. Ziet de minister dat ook zo en, zo ja, is de minister het met ons eens dat dit wetsvoorstel wel degelijk een aanslag doet op de absorptiecapaciteit van de besturen van de eilanden? Zo nee, waarom niet?
Mochten beide bewindslieden bij nader inzien van mening zijn dat wij wel een punt hebben, zou dan besloten kunnen worden om de wet wel aan te nemen maar pas in werking te laten treden als de evaluatie is voltooid, bijvoorbeeld op 1 januari 2016? Of zien de ministers een andere oplossing voor het gerezen probleem?
Wij zijn benieuwd naar de reactie van beide ministers.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Quik. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord?
Ik geef het woord aan mevrouw Koning.
Mevrouw Koning i (PvdA):
Voorzitter. Vanwege de afwezigheid van Marijke Linthorst in verband met bezigheden elders, zal ik namens de Partij van de Arbeid een enkele vraag stellen aan beide ministers.
De PvdA hecht zeer aan de genoemde legislatieve terughoudendheid. Wij vragen ons af of de regering nu voldoende voorkomt dat er meerdere wetsvoorstellen ten aanzien van de BES worden voorgelegd. Wij hebben tot slot de concrete vraag om nog een keer aan te geven waarom dit wetsvoorstel ondanks die terughoudendheid toch voorligt.
De heer Van Dijk i (PVV):
Voorzitter. De PVV-fractie herkent veel aspecten in het betoog van mevrouw Quik. Wij hoorden haar zeggen dat dit wetsvoorstel al ruim vijf jaar bekend is. Klopt dit, zo vragen wij de minister? Waren de BES-eilanden zich bewust van de omvang van dit wetsvoorstel en de daaruit voortvloeiende consequenties wat betreft de ambtelijke druk? Op welke wijze hebben de eilanden in het voorbereidingstraject mee kunnen draaien en, wanneer zij er nog niet gereed voor zijn, wat is hier volgens de minister dan de reden voor?
Of het uitstel waar mevrouw Quik om vraagt wenselijk is, is wat de PVV-fractie betreft mede afhankelijk van de reactie van de minister.
De voorzitter:
Beide ministers zijn in staat om gelijk te antwoorden. Het woord is aan de minister van Economische Zaken.
Minister Kamp i:
Voorzitter. Ik wil graag reageren op hetgeen mevrouw Quik, mevrouw Koning en de heer Van Dijk naar voren hebben gebracht. Eerst maak ik een algemene opmerking over de legislatieve terughoudendheid. Die is zeer nuttig. In 2010 kwamen de eilanden in de nieuwe situatie. Wij hebben gezegd dat wij in de periode daarna moesten voorkomen dat we wetgeving over de eilanden uit zouden storten. Wij hebben zo veel mogelijk de oude wetgeving van de Nederlandse Antillen omgezet in nieuwe wetgeving waar de eilanden voorlopig meer door zouden kunnen. Op de punten waarop het nodig was om direct wat te doen, hebben wij dat ook gedaan. Voor het overige hebben wij gezegd: wij doen het alleen als het nodig is. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 21 december 2011 aan de Eerste Kamer geschreven dat legislatieve terughoudendheid niet betekent dat er in het geheel geen nieuwe regelgeving komt. Als het echt noodzakelijk is, komt er toch nieuwe regelgeving.
In dit geval gaat het om nieuwe regelgeving vanwege een situatie die wij beschouwen als moeilijk nog langer te handhaven. Op de eilanden worden meetinstrumenten gebruikt op basis van een wet uit 1956. Deze wet kent allerlei bepalingen die niet meer goed toepasbaar zijn op de huidige situatie. Wij werken nu met moderne elektronische apparatuur. Voor een deel gebeurt dat ook op de eilanden. De begrippen en de definities zijn niet meer te gebruiken voor de nieuwe apparatuur. Voor een deel van de apparatuur is er dus geen deugdelijke controle.
Mevrouw Quik-Schuijt i (SP):
Noemen van het jaar 1956 wekt de indruk dat het wel heel erg vreselijk is, maar volgens mij was die wet in die vorm tot 2010 in Nederland van kracht.
Minister Kamp:
In Nederland hebben wij een ander systeem. Wij richten ons erop dat de fabrikanten er zelf voor zorgen dat de apparatuur die zij op de markt brengen aan de voorwaarden voldoet. Wij willen dat ook graag op de eilanden realiseren. Wij moeten af van het systeem waarbij de apparatuur bij de gebruiker wordt gecontroleerd. De apparaten die fabrikanten op de markt brengen, moeten voldoen aan de eisen. Klanten die hun spullen daar kopen, weten dan dat het goed zit. Dat systeem hadden wij in Nederland in de praktijk al. Op de eilanden had men nog de oude situatie. Bovendien is ons gebleken dat er op de eilanden zelf geen meetapparatuur is om de noodzakelijke controle te kunnen uitvoeren. Na 2010 was het ijkwezen van Curaçao niet meer actief op de eilanden. Als tussenmaatregel hebben wij kunnen bereiken dat er in 2012 nog wel activiteiten werden ontplooid, maar eigenlijk liep het niet meer goed. Dat betekende dat er feitelijk geen controles meer werden uitgevoerd. De wet was niet meer adequaat.
Dat geheel overziend, vonden wij het noodzakelijk om te bezien of wij dat zouden kunnen veranderen. Mevrouw Quik zei dat wij na vijf jaar niets doen plotseling met deze wet komen. In oktober 2010 was de overgang. De Eerste Kamer krijgt de wet nu voorgelegd, maar mevrouw Quik weet als geen ander dat daar een heel traject aan vooraf is gegaan. Het is in de Tweede Kamer behandeld en het is aan de Raad van State voorgelegd. Er is ook een heel traject van overleg met de eilanden aan voorafgegaan. Wij storten dit niet over de eilanden uit. De eilanden willen dit graag. Alle drie de eilandbesturen hebben ons dat laten weten. Bovendien hebben wij ook overleg gehad met de consumentenbond op Bonaire. Op de twee andere eilanden is er geen consumentenbond. Die bond wil dit ook graag. Er is dus draagvlak bij de eilandbesturen en bij de consumentenbond op Bonaire.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Zou het niet een idee zijn om in het vervolg reacties van de eilanden bij de memorie van toelichting te voegen, zoals ook met de Nederlandse adviezen gebeurt? De minister zegt dit nu, maar ik kan het niet nagaan. Ik had natuurlijk naar de eilanden kunnen bellen met de vraag of men dat wel wil, maar daar heb ik niet de tijd voor genomen. Bovendien zijn inmiddels alle bestuurders gewisseld, dus dat zou een moeilijk gesprek geweest zijn. Wil de minister mijn suggestie overwegen?
Minister Kamp:
Zeker. Ik kan nu alsnog de schriftelijke reacties van de eilandbesturen aan de Kamer doen toekomen zodat zij er kennis van kan nemen. Via de voorzitter zeg ik tegen mevrouw Quik dat het mijn taak is om haar goed te informeren. Ik schets het beeld zoals het in werkelijkheid ook is. Anders zou ik hier niet moeten staan. Ik ben echt gehouden om dat te doen. Ik zou ook niet anders willen. In dit geval, nu daar specifiek naar gevraagd wordt, zal ik zorgen dat de Eerste Kamer dit alsnog toegestuurd krijgt.
Het is een wetsvoorstel dat noodzakelijk is. We hebben het goed voorbereid. Wij zijn daar al enkele jaren mee bezig. U moet zich voorstellen dat op de eilanden vliegtuigen en auto's moeten tanken. Er wordt elektriciteit geleverd die daar relatief erg duur is. De levering van water is ook erg duur. De mensen op de eilanden willen graag dat de rekening die zij moeten betalen ook klopt. De hoeveelheden moeten kloppen. Wij willen graag dat dit in Nederland goed geregeld is en dat wil men ook graag op de eilanden. Vandaar dat wij met deze wet komen.
Onderdeel van de voorbereiding was om ervoor te zorgen dat wij apparatuur aan de eilanden beschikbaar kunnen stellen om de controle te kunnen uitvoeren. De mensen die werk moeten doen, hebben de afgelopen jaar een beetje "gezwommen". Zij werden niet meer begeleid vanuit Curaçao en vanuit Nederland was er nog niets. Wij hebben die mensen naar Nederland laten komen om kennis te maken met de manier waarop wij hier met apparatuur werken. Wij zijn plan om vanaf nu een of twee keer per jaar inspecteurs van Verispect naar de eilanden te laten gaan zodat zij daar met betrokkenen samen kunnen werken. Op die manier worden zij in staat gesteld om hun werk goed te doen. Ik denk dat wij het op een nette en verantwoorde manier hebben opgezet.
Ik nu in op de vragen. Er is gesproken over een aanslag op de absorptiecapaciteit van de eilanden. Wij denken dat dit op een heel makkelijke manier voor de eilanden wordt neergezet. Het is een simpele regeling. Ik kom straks terug op de wijze waarop de verdere uitwerking van de regeling wordt vormgegeven zonder de eilanden te belasten. We zijn vanuit het ministerie van Economische Zaken de afgelopen vierenhalf jaar zeer terughoudend geweest met nieuwe wetgeving voor de eilanden. Dit is een van de weinige dingen waarmee we zijn gekomen. Ik denk ook dat het door de eilanden niet als een belasting wordt ervaren, integendeel. Bovendien heeft Economische Zaken permanent iemand op de eilanden aanwezig. Die persoon kan dit begeleiden en heeft ook geholpen om dit voor te bereiden.
Welke effecten heeft het wetsvoorstel voor het bestuur en voor de burger? Op dit moment hebben de eilandbesturen ook al taken. Die taken kunnen ze alleen moeilijk uitvoeren, omdat de apparatuur niet voorhanden was en de mensen niet werden begeleid. Er was ook geen adequate wetgeving. In de nieuwe situatie heb je mensen die begeleid worden, beschikbare apparatuur en een adequate wet. Voor de eilandbesturen wordt het dus echt gemakkelijker. Voor de mensen op de eilanden is dit ook gewoon erg prettig, omdat ze nu vraagtekens zetten bij de hoge rekeningen die ze van alle kanten krijgen. In de nieuwe situatie kan het eilandbestuur garanderen dat de hoeveelheden waarvoor de burgers moeten betalen, kloppen. Voor de besturen en voor de burgers is het dus een goede zaak.
Mevrouw Quik heeft gevraagd wat er misgaat als we hiermee wachten. Als we dat voorstellen, gebeurt er eigenlijk op dit punt niets. Mensen hebben dan geen uitvoerbare wet, geen apparatuur en geen begeleiding. Dat is het nadeel en dat willen we graag beëindigen.
Zij heeft over de druk voor de bestuurscolleges gevraagd: als er nou nog een ministeriële regeling over de wet heen komt, is dat dan ook weer een belasting voor de bestuurscolleges? Dat is niet het geval. Er komt maar één ministeriële regeling en die bevat alleen maar eisen waaraan de meetinstrumenten moeten voldoen. Die regeling kan direct worden toegepast en vergt geen nadere implementatie door de bestuurscolleges. Wat wij nu graag willen is dat de apparatuur die je als winkelier kunt kopen voor het meten van je waren en van de producten die je levert, al bij de fabrikant gekeurd is en middels een kenmerk is vastgelegd dat die apparatuur aan de eisen voldoet. Dat maakt het voor de mensen op de eilanden nog gemakkelijker en dat maakt ook de controle gemakkelijker, want die hoeft zich dan niet uit te strekken tot die al goedgekeurde apparatuur.
Mevrouw Quik zei dat er discussie in de eilandsraad kan ontstaan als niet één bevoegde instantie wordt aangewezen. Ik kan haar vertellen dat er in alle omstandigheden discussie op de eilanden ontstaat. Mevrouw Quik heeft mij daar in korte mouwen, met weliswaar nog een lange broek, zien werken. Ik heb meegemaakt dat het niet uitmaakt of je links of rechts, hoog of laag beslist, je krijgt altijd politieke discussies. Dat is misschien ook wel een deel van de charme van de eilanden.
Mevrouw Quik zei ook al: Sint-Eustatius wil dit, Bonaire wil dat. Wij hebben daar goed over nagedacht en zijn tot de conclusie gekomen dat het misschien niet het beste is dat wij gaan zeggen "dit moet" en "dat moet". Wij dachten, als we het nou zo doen dat wij hen vertellen hoe wij denken dat het het beste georganiseerd kan worden en dat we ook begeleiding en apparatuur aanbieden, dan kunnen ze zelf aanwijzen wie dat moeten doen, bijvoorbeeld ambtenaren van die en die dienst of een andere instantie op Bonaire die ze daarvoor kunnen aanwijzen. Maar in alle gevallen zal het zo zijn dat ik mijn eigen bevoegdheid en mijn eigen verantwoordelijkheid behoud. Ik zal volgen wat daar gebeurt. Ik kom straks nog op de artikelen terug die mevrouw Quik noemde, maar ik kan ook de informatie opvragen die ik nodig heb. Als dan blijkt dat het niet goed loopt — wat ik niet verwacht, want iedereen heeft er belang bij dat het voor de burgers goed loopt — kan ik altijd nog met een aanwijzing voor het bestuurscollege kunnen komen. Ik denk echter dat de keuze om geen instantie aan te wijzen maar hen in hun eigen bevoegdheden te laten en hen die zelf te laten aanwijzen, verantwoord is.
Dan heeft mevrouw Quik nog gewezen op de artikelen 17 en 18. Artikel 17 bepaalt dat het bestuurscollege de bevoegde instantie op kan dragen gebruik te maken van haar bevoegdheden om naleving van deze wet af te dwingen. Ik denk dat het goed is. Als het bestuurscollege besluit om het niet aan ambtenaren op te dragen maar aan een andere instantie, moet dat bestuurscollege ook de verantwoordelijkheid waar kunnen maken door daar opdrachten aan te geven. Artikel 18 geeft mij de gelegenheid om informatie op te vragen. Dat is noodzakelijk voor het geval dat ik denk dat er problemen zijn. Dat moet ik dan ook echt kunnen uitzoeken. Ik heb dan informatie nodig. Dit artikel geeft mij de bevoegdheid om die informatie ook echt op te eisen en te zeggen: ik heb dat nodig, kom met die informatie. Ik wil in dit huis graag melden dat ik dit artikel natuurlijk niet ga gebruiken om me ten overvloede en overbodig met allerlei dingen te bemoeien. Pas als zich serieuze problemen voordoen, zal ik het artikel gebruiken om te proberen, die problemen zo snel mogelijk op te lossen.
Geeft het extra werk? Wij hebben het beoordeeld en wij denken dat dit voor de bestuurscolleges en de eilandsraden per saldo minder werk zal opleveren. Minder, omdat ze de apparatuur hebben, omdat de mensen begeleid worden, omdat ze een goede wet hebben en omdat ze ook niet langer verplicht zijn om keuringen uit te voeren op instrumenten waar dat niet voor nodig is. Nu moeten ze namelijk ook instrumenten keuren waarvan we allemaal al weten dat ze aan alle eisen voldoen, omdat de fabrikant die apparatuur ook in Nederland levert. Wij zien dat als goedgekeurde apparatuur. Daar kun je bij ons gewoon mee werken. Nu moet je op de eilanden formeel nog al die apparaten toch voortdurend keuren. Straks hoeft dat niet meer. Wij denken dus dat er per saldo minder werk zal zijn op de eilanden.
Dan heeft mevrouw Quik nog gezegd dat overwogen zou kunnen worden om de wet vooralsnog niet in werking te laten treden. Men is er klaar voor op de eilanden. Men wil dit graag, de mensen willen graag, de apparatuur komt beschikbaar. Ik denk dus dat het alleen maar goed is, alleen maar voordelen heeft om het wetsvoorstel, zodra het verantwoord is, in werking te laten treden. Dat betekent dat wij het pas in werking zullen laten treden nadat de uitvoeringsregelgeving waar ik het net over heb gehad, in overleg met de eilanden tot stand zal zijn gekomen. Ook dat laatste stukje zullen we dus nog in harmonie met de eilanden doorlopen.
De vragen van mevrouw Koning heb ik mede beantwoord door op de vragen van mevrouw Quik in te gaan.
De heer Van Dijk zei: de wet is al vijf jaar bekend. Er kan van alles bekend zijn, maar vierenhalf jaar geleden gingen de eilanden deel uitmaken van Nederland. Eerst is de situatie gebleven zoals die was. Op een gegeven moment zijn wij eraan gaan werken en is er een wetsvoorstel naar voren gekomen uit het overlegje met de eilanden en de consumentenbond. Vervolgens gaat het wetsvoorstel hier, nadat het eerst bij mij is geweest, naar het kabinet, naar de Raad van State en naar de Tweede Kamer. Nadat het nog een keer in het kabinet is geweest komt het bij de Eerste Kamer. Dat is de voorgeschiedenis.
Waren de eilanden zich ervan bewust? Zeer. Ik heb dat al toegelicht. Zijn ze er klaar voor? Ja.
Minister Plasterk i:
Voorzitter. Ik lig er als minister voor Koninkrijksrelaties als een hellehond voor om te voorkomen dat collega's met wetgeving komen die niet nuttig of nodig is voor de eilanden. Ik heb het net nog even nageslagen, maar dit is bij mijn weten de eerste keer sinds dit kabinet zit dat we überhaupt met een wet voor de BES komen. Dat illustreert dat er terughoudendheid is. Ik hoop dat het ook illustreert dat in dit geval de wet van collega Kamp volledig voldoet aan de criteria van nut en noodzakelijkheid.
Voor de burger is het van evident belang dat hij, wanneer hij iets koopt, krijgt waarvoor hij denkt te betalen. Dat geldt voor stroom, voor water en voor benzine. Het geldt voor de BES misschien nog wel meer dan in Nederland. Ten eerste omdat dit voor mensen daar een belangrijk onderdeel van de gezinsbestedingen uitmaakt voor velen en, ten tweede, omdat op een geïsoleerd eiland het risico groter is dat iemand knollen voor citroenen verkoopt, met andere woorden, niet precies de juiste hoeveelheden verkoopt.
Er is ook nu een IJkwet BES, maar zoals de collega heeft toegelicht, is die ernstig verouderd. Niet alleen in jaren, maar ook omdat er een aantal zaken instaan die, als je ze werkelijk zou toepassen, veel te veel werk zouden opleveren, bijvoorbeeld instrumenten keuren ter plekke, terwijl ze al in de fabriek gekeurd zijn. Dat is dus onnodig. In de wet is op verzoek van de bestuurscolleges opgenomen dat er een mogelijkheid is tot hogere boetes bij overtredingen. Het beperkt de lasten verder omdat de eilandsraden bijvoorbeeld niet meer verplicht zijn om in een eilandbesluit vast te leggen wat de interne inrichting van de organisatie van het ijkwezen is, wat de huidige wet wel vereist. Dus met andere woorden: deze wet zal de lasten eerder verlichten dan verzwaren voor de besturen van de eilanden. Mede om die reden gaan zij akkoord met de voorliggende wet. Ik zou de Kamer willen vragen om met erkenning van de legislatieve terughoudendheid — we doen dit echt alleen maar als het nuttig en nodig is — de wet van het kabinet te steunen. Ik zeg de Kamer toe dat we die terughoudendheid ook overeind zullen houden bij volgende gelegenheden.
De voorzitter:
Dan zijn we nu toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Quik-Schuijt.
Mevrouw Quik-Schuijt i (SP):
Voorzitter. Ik dank de minister van Economische Zaken voor zijn uitgebreide beantwoording. Hij heeft mijn vragen serieus genomen. Dat doet mij plezier. Wat ik wel betreur, is dat wij duidelijk een informatieachterstand hebben. Alles wat de minister vertelt, had wat mij betreft in de memorie van toelichting moeten staan of in een bijlage. Ik dank de minister ervoor dat wij die bijlage alsnog krijgen. Mijn vraag is of de bijlagen in de toekomst ook standaard, zoals het advies van de Raad voor de Rechtspraak en de NOVA — de adviesinstanties waar ik altijd mee te maken heb bij Justitie — bijgevoegd kunnen worden. Ik heb in het verleden bij verschillende wetsvoorstellen vragen gesteld. Dan ging het er met name om of de bestuurscolleges er wel bij betrokken waren geweest. Ook dat staat over het algemeen niet in de memorie van toelichting. Nu is dat in dat geval, neem ik aan, ook niet gebeurd. Willen wij als Kamer kunnen toetsen in hoeverre het kabinet zich houdt aan de afgesproken legislatieve terughoudendheid, dan moeten wij dit kunnen terugvinden in de memorie van toelichting maar liever nog in de bijlagen.
Dit is één punt waarop ik graag een toezegging van de minister krijg. Aan het adres van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik de volgende opmerking. Ik ben er niet helemaal van overtuigd dat hij er altijd als een hellehond voor zit. Ik kijk nu op mijn iPad en ik zie nu weer vijf nieuwe wetsvoorstellen die ook van toepassing zullen zijn op de eilanden en verder pagina's vol, pagina's vol en pagina's vol. Het gaat maar door. Ik weet niet goed hoe ik dat moet duiden. Het zijn veel wetsvoorstellen van verschillende ministeries. In deze Kamer ziet niemand ze allemaal, omdat ze ook bij ons over verschillende commissies zijn verdeeld. Het kabinet hoort ze allemaal te zien en er inderdaad als een hellehond voor te gaan liggen. De nieuwe wetsvoorstellen betreffen een handelsverdrag. Nou ja, dat is wat. Een novelle herziening toelating instellingen volkshuisvesting, een belastingregeling Curaçao, een fiscale verzamelwet. Zo is er macrodoelmatigheid in het beroepsonderwijs. Die stond er vorige week op. Een wijziging van een begrotingswet. Zo treffen wij daar iedere week een serie nieuwe wetsvoorstellen aan. Wij hebben daar zorgen over, gelet op de bestuurskracht van de eilanden. Ik wil graag dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daar nog op reageert.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Quik. Ik heb begrepen dat mevrouw Koning en de heer Van Dijk geen behoefte hebben aan een tweede termijn. Dan geef ik weer het woord aan de minister van Economische Zaken.
Minister Kamp i:
Voorzitter. Ik schat in dat mijn collega ook nog wil reageren. Hij heeft mij in ieder geval al gezegd dat hij over het eerste punt van mevrouw Quik net zo denkt als ik. Ik heb er goed kennis van genomen dat mevrouw Quik, sprekend namens een groot deel van de Eerste Kamer, zegt het op prijs te stellen dat de informatie over de opvattingen van het bestuurscollege tijdig in het wetgevingsproces ook de Eerste Kamer bereiken. We zullen zien hoe we aan die wens tegemoet kunnen komen.
Op het tweede punt zal mijn collega zeker ingaan. Van mijn kant merk ik op dat in oktober 2010 voor een periode van vijf jaar is gezegd dat we terughoudend zijn. We hebben die wetgeving overgenomen van de Nederlandse Antillen, ondanks alle mitsen en maren die daaraan vastzitten. Daar gaan we vijf jaar van uit. Maar het is natuurlijk zo dat de eilanden onderdeel uitmaken van Nederland. Als wij wetgeving maken voor Nederland als geheel, staat er iedere keer op al die stukken hoe het zit met de drie eilanden in het Arabische gebied. Het zou natuurlijk heel raar zijn als wij met een begroting komen die niet van toepassing zou zijn op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Zo kan ik nog een groot aantal andere dingen noemen. Dus we moeten onderscheid maken tussen aan de ene kant de dingen waar ze formeel als onderdeel van het grote Nederland bij betrokken worden en de dingen die wij doen om bestaande omgezette Antilliaanse wetgeving te vervangen door nieuwe Nederlandse wetgeving. Ik denk dat we wat dat betreft zeer terughoudend zijn, in ieder geval wat EZ betreft. Mijn collega zal nader ingaan op de overheid als geheel.
Minister Plasterk i:
Voorzitter. Zoals ik in mijn eerste termijn heb gezegd, is dit de eerste keer in meer dan anderhalf jaar dat we met een specifieke wet voor de BES in deze Kamer staan. Zoals mijn collega net heeft toegelicht, zijn er natuurlijk andere wetten die een algemene strekking hebben voor heel Nederland en dan ook voor de BES gelden. Overigens geldt voor de toepassing daarvan dat portefeuillehouders alsnog terughoudend moeten zijn om te kijken of zo'n wet ook relevant is voor de situatie ter plekke. Dus die legislatieve terughoudendheid geldt niet alleen bij het vaststellen van wetten, maar ook voor het bekijken of die wetten dan ook werkelijk van toepassing zijn op de lokale situatie. Ook daar zie ik op toe. Maar nogmaals, ik vind dat mijn collega meer dan aannemelijk heeft gemaakt dat deze wet echt in het belang is van de mensen daar en dat die de bestuurlijke druk eerder vermindert dan doet toenemen. Het is echt nuttig en nodig dat deze wet er komt.
Mevrouw Quik-Schuijt i (SP):
Ik heb een vraag. De minister zegt dat de wet wordt aangenomen en dat er altijd bij moet staan dat de wet ook van toepassing is op de BES-eilanden. Dat hebben we met elkaar afgesproken. Dan zegt de minister dat er vervolgens wordt bekeken of het daar echt toegepast moet worden. Ik neem aan dat als in de wet staat "ook van toepassing op de BES-eilanden" en die wet wordt aangenomen, dat de wet daar ook wordt geïmplementeerd.
Minister Plasterk:
Dat is zo, maar dat moet ook nog weer in alle redelijkheid gebeuren in de uitvoering daarvan.
Nogmaals, ik houd echt staande dat de wet zoals die hier voorligt volledig voldoet aan de criteria van legislatieve terughoudendheid. Dat is de reden waarom wij er vandaag over spreken.
De heer Thom de Graaf i (D66):
Mevrouw Quik sprak ook namens mij in eerste termijn. Ik vind het antwoord van de minister van Economische Zaken over nut en noodzaak van deze wet buitengewoon overtuigend. Dat riep bij mij wel de volgende vraag op. Dit debat was waarschijnlijk niet nodig geweest als in de toelichting meer was ingegaan op noodzaak en nut. Nu kan niet van elk ministerie worden gevraagd dat het gevoeligheid voor de BES-eilanden en wat wij relevant vinden op het netvlies heeft staan. Ik zou de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als coördinerend minister willen uitnodigen om vooral daarnaar te kijken. Voorziet de toelichting op wetgeving die op de BES-eilanden van toepassing is voldoende in de motivering waarom dat niet kan worden uitgesloten en zou hij de toezegging willen doen dat zijn ministerie er nadrukkelijk naar kijkt en, indien dat onvoldoende is, in de ministerraad vraagt om aanpassing?
Minister Plasterk:
Daar kwam ik zojuist op. Mijn collega heeft ook aangekondigd dat ik dat punt zou adresseren. Dus dat doe ik sowieso al. De vraag van mevrouw Quik of het niet nuttig zou zijn voor het informeren van de Kamers wanneer de opvatting van de bestuurscolleges in de memorie van toelichting dan wel in de bijlagen aangeleverd zou worden, is een terechte vraag. Deze opmerking trek ik mij aan. Ik denk dat het nuttig is om in het kader van mijn coördinerende rol erop toe te zien dat voortaan wanneer er een wet voorligt die specifiek van belang is voor de BES, de opvatting van de bestuurscolleges wordt meegeleverd. We hadden dan misschien dit overigens interessante debat niet hoeven voeren. Dus ik zeg toe dat ik daarop zal toezien.
De voorzitter:
Heel kort, mijnheer De Graaf. We hebben nog een andere agenda.
De heer Thom de Graaf (D66):
Dat was niet het antwoord op mijn vraag. Het antwoord van de minister is buitengewoon relevant, maar mijn vraag was net iets anders. Het ging niet alleen om de vraag of de minister de opvatting van de bestuurscolleges aan beide Kamers kenbaar wil maken, maar ook om de vraag of hij als minister die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de BES-regelgeving, de bijzondere verantwoordelijkheid op zich wil nemen voor de toelichting waarom iets van toepassing wordt verklaard voor de BES-eilanden.
Minister Plasterk:
Het antwoord is vanzelfsprekend bevestigend. Ik vond dat dit in de toelichting op deze wet ook wel staat. Ik kan mij voorstellen dat het in aanvulling daarop nuttig is om te vermelden dat ook de bestuurscolleges van de eilanden menen dat dit het geval is. Ik heb toegezegd dat ik daarop zal toezien.
De voorzitter:
Mevrouw Quik, heel kort.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Ik heb bij een aantal wetten specifiek de vraag gesteld of de bestuurscolleges überhaupt geraadpleegd waren. Dat bleek dan niet het geval te zijn omdat men het niet belangrijk vond. Het minste wat je kunt doen is zeggen dat je bestuurscolleges niet raadpleegt omdat je het niet nodig vindt. Dat is echter niet afspraak. Misschien wil de minister daar ook op letten.
Minister Plasterk:
Ik heb zojuist benadrukt dat het om een wet gaat die specifiek van toepassing is op de BES-eilanden. Dan lijkt mij hoe dan ook van belang dat de opvatting van de bestuurscolleges daarover bij de informatie zit. Ik heb toegezegd erop toe te zien dat dit voortaan gebeurt.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Quik.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Ik heb het over andere wetten waarbij ik die vraag gesteld heb. Dat zijn de wetten die bij de commissie Veiligheid en Justitie voorbijkomen, want die zie ik. Bij herhaling is gebeurd dat er niets over in de toelichting stond. Ik heb daarnaar gevraagd. Daarop kreeg ik het antwoord dat die eilanden niet zijn geraadpleegd omdat men het niet nodig vond.
Minister Plasterk:
Dan vraag ik wel begrip voor het feit dat er stapels wetten hier passeren. Als het om een internationaal verdrag gaat, geldt dat vanzelfsprekend voor het land Nederland, inclusief de Caribische delen. Ik denk niet dat de bestuurscolleges op de eilanden de capaciteit hebben om al die wetten helemaal door te pluizen. Het kan wel eens gebeuren dat de minister van Buitenlandse Zaken een wet laat passeren waarbij hij niet het gevoelen van het bestuurscollege van Saba daarover heeft gepeild omdat dit minder relevant is. Nogmaals, deze wet geldt specifiek voor de BES-eilanden. In dat kader geldt mijn toezegging voor toekomstige situaties die ik zojuist heb gedaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.