Verslag van de vergadering van 15 december 2014 (2014/2015 nr. 13)
Aanvang: 14.20 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet verantwoorde groei melkveehouderij) (33979).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Economische Zaken van harte welkom in de Eerste Kamer. En weet u wat ik nou mis? Vorig jaar had u ook een spoedverhaal bij ons in de Eerste Kamer. Toen had u taart of krentenbrood meegebracht. Dat mis ik nu.
Staatssecretaris Dijksma i:
Dat komt morgen.
De voorzitter:
Goed, dank u wel. Dat hebben we dan al binnen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Terpstra i (CDA):
Voorzitter. Vanmiddag spreken we over de mogelijkheden van een verantwoorde groei in de melkveehouderij. We lezen en horen af en toe dat veel melkveehouders worstelen met de lage melkprijzen en dat zij dieren laten slachten. Kan de staatssecretaris ingaan op deze op het eerste gezicht tegenstrijdige ontwikkelingen?
De aanleiding van het wetsvoorstel is de beëindiging van de melkregulering in Europa; het melkquotum verdwijnt. Het beperken van de melkproductie in Europa doet inderdaad vreemd aan in het licht van het feit dat wereldwijd, mede doordat ook in andere landen gelukkig de welvaart stijgt, de vraag naar zuivelproducten is toegenomen.
De voorzitter:
Mevrouw Dupuis en mijnheer Hermans, kunt u iets zachter doen?
De heer Terpstra (CDA):
Ik denk dat de heer Hermans juist geïnteresseerd is in de ontwikkeling van de melkveehouderij; hij wilde vast graag meedelen aan mevrouw Dupuis dat die hem zo interesseert.
Een aantal "echte" landbouwlanden, zoals Ierland, Denemarken en Nederland, zien hierin extra mogelijkheden voor groei en export. Uiteraard moet dit op verantwoorde wijze gebeuren, zoals ook de naam van het wetsvoorstel reeds zegt. Het gaat bij het formuleren van de voorwaarden om de Nitraatrichtlijn en de mestwet. Het wetsvoorstel is op 25 november 2014 in de Tweede Kamer aanvaard. We zijn het eens met alle sprekers na mij, die misschien zullen opmerken dat wij snel hebben moeten werken. Nood breekt wet. Het CDA heeft na de technische briefing van de ambtenaren en na de toelichting van de staatssecretaris zelf ingestemd met deze spoedprocedure om de derogatie vanuit Brussel niet in gevaar te brengen. Dat hebben niet zozeer gedaan, omdat we er voor 100% van overtuigd zijn dat deze derogatie onmiddellijk in gevaar komt als wij te laat zijn, maar wel uit het bekende voorzorgprincipe. Veel partijen die tegen de snelle procedure zijn, hebben mij ervan overtuigd dat het voorzorgprincipe heel vaak een heel goed standpunt is.
Uit de antwoorden van de staatssecretaris blijkt dat een aantal landen derogatie van de Nitraatrichtlijn heeft gekregen, waaronder echte zuivellanden in Noordwest-Europa, zoals Ierland, Denemarken en Nederland. Uit de antwoorden blijkt tevens dat van de export van ons land nu al 25% gaat naar landen van buiten de EU. Dat vinden wij een mooie prestatie. We kunnen ons geheel vinden in de antwoorden van de staatssecretaris op vragen van de heer Reuten van de SP gericht op het idee dat wij de melkproductie zouden moeten afstemmen op onze eigen consumptie. Naar ons idee zijn er echter altijd landen die qua klimaat of anderszins bepaalde producten beter kunnen verbouwen. Voor ons land zijn dat onder meer de zuivelproducten. Daar moeten wij van profiteren, mede in het belang van de welvaart en de werkgelegenheid. De nationalistische visie van de SP leidt ertoe dat wij alleen nog maar melk mogen drinken, de Italianen alleen maar wijn en de Brazilianen alleen nog maar rum en koffie. Dat lijkt ons niet voor alle inwoners in deze landen even gezond. Het is ook niet bevorderlijk voor de ontwikkeling van de welvaart en de werkgelegenheid. Op grond van deze zelfvoorzieningsredenering ga ik ervan uit dat de SP een extreme voorstander is van de winning van schaliegas. Het heeft helemaal niets met dit onderwerp te maken, maar de redenering leek mij logisch!
De heer Reuten i (SP):
Als je een karikatuur van je tegenstander maakt om je eigen zwakke verhaal te verbergen, moet de heer Terpstra dat maar zien. Er zijn echter nog andere overwegingen, namelijk die van het milieu in dit geval. Dat weet senator Terpstra heel goed.
De heer Terpstra (CDA):
Ik ben het in grote lijnen met de heer Reuten eens, behalve uiteraard met zijn opmerking dat mijn verhaal zwak zou zijn. Verder begrijp ik ook wel dat de heer Reuten ook een afweging moet maken tussen de werkgelegenheid in de landbouwsector — die beperking wil ik wel aanbrengen — en het milieu. Bij hem gaat de werkgelegenheid er al vrij snel onderdoor.
Voor de verantwoorde groei is het nodig dat er voortgang wordt gemaakt met de verdere ontwikkeling van het voerspoor. Ondanks het feit dat iedereen in deze Kamer weet wat dit betekent, wil ik toch opmerken dat dit betekent het beperken van fosfaat in het diervoeder en de uitbouw van de mestverwerkingscapaciteit. We gaan ervan uit dat de staatssecretaris deze ontwikkelingen op de voet volgt en ons periodiek op de hoogte zal houden.
Tijdens het debat in de Tweede Kamer zijn er twee amendementen aangenomen. Een amendement had betrekking op de grondgebondenheid. Keurig op tijd hebben wij de hoofdlijnenbrief van de staatssecretaris mogen ontvangen. Gezien vanuit de principiële standpunten van onze partij hechten wij veel waarde aan het overleg met de sector en andere belanghebbenden. In de hoofdlijnenbrief worden drie systematieken beschreven. Het gesprek hierover met de sector wachten wij af. Wel willen wij vooraf opmerken dat bij systematiek 2 het aantal dieren verplicht achteruit gaat. Gelet op het onderwerp van de wet — verantwoorde groei — komt dit alternatief bij ons als destructief over. Hoe verklaart de staatssecretaris dat bij een wet over verantwoorde groei een systeem bij AMvB kan worden voorgesteld dat leidt tot minder groei, tot minder dieren? Met betrekking tot het overleg met alle belanghebbenden maken wij nog graag een algemene opmerking. Veel milieu- en natuurorganisaties nemen aan het overleg deel met veel subsidie van de belastingbetaler, maar zonder enig eigen risico. De boeren daarentegen dragen wel veel risico, zoals vooral blijkt uit systematiek 2. Er zijn minder dieren en minder inkomen, en daardoor misschien minder boeren. Dat laatste staat niet in de tekst, maar voeg ik er zelf aan toe. Hoe waardeert de staatssecretaris deze duidelijke verschillen in de onderhandelingspositie? En hoe houdt de staatssecretaris hier rekening mee?
Tot slot vraag ik nog aandacht voor enkele, weliswaar verworpen, amendementen in de Tweede Kamer. Gelukkig heeft de staatssecretaris in de hoofdlijnenbrief toegezegd om rekening te houden met ondernemers die in de periode na 2013, de peildatum in de wet, reeds investeringen hebben gedaan en daardoor in de problemen zijn gekomen, de zogenaamde knelpuntenregeling. Dat vinden wij een goede zaak. Het punt van mestverwerking door de buren, bijvoorbeeld door een akkerbouwer, is ons nog niet geheel duidelijk. Op het eerste gezicht lijkt dat ons een oplossing die voor alle partijen goed is. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Wij wachten zoals altijd de antwoorden met veel belangstelling af.
De heer Schaap i (VVD):
Voorzitter. Het zijn hectische tijden voor de wetgevende macht, getuige de vele wetten die voor de jaarwisseling parlementaire instemming moeten krijgen. De voorliggende Wet verantwoorde groei melkveehouderij hoort zeker in deze rij. Het ondergaan van een dergelijke procedure heeft in ieder geval als voordeel, dat het enig gevoel kan oproepen voor de positie waarin agrariërs doorlopend verkeren: die van opgejaagd wild. Aan de verstikkende complexiteit van regels, bureaucratie, lastenverhoging en oplopende bedrijfskosten lijkt geen einde te komen. Aan dit laatste draagt ook het wetsvoorstel bij. Alle goede bedoelingen voor mens, dier en milieu nemen niet weg dat er een keer een einde moet komen aan het spoor van niet te remmen overheidsbemoeienis dat de agrarische sector in de tang houdt. Steeds nieuwe regels en het voortdurend bijstellen daarvan frustreert de continuïteit van de bedrijfsvoering in de agrarische sector. Zoals elke sector in onze economie heeft ook de agrarische sector behoefte aan zekerheden op langere termijn. Alleen zo kun je verantwoord investeringen plegen en weet je of innovaties renderen. Dat geldt ook voor innovaties ten behoeve van gezondheid, welzijn en milieu. Dat een sector door wetgeving wordt gereguleerd is geen probleem, evenmin dat dit ingrijpende investeringen vergt. Wel is het een probleem dat het bureaucratisch keurslijf steeds strakker wordt aangetrokken en ook nog voortdurend op een andere manier. De rek gaat er een keer uit.
Ik heb tijdens het debat over de PAS al betoogd dat het veel eenvoudiger, effectiever en efficiënter zou zijn om wenselijke innovatieve maatregelen te laten aansluiten op een natuurlijke ontwikkeling in de agrarische sector, de schaalvergroting. Als je toch moet bouwen, is dat het moment waarop aansluitende innovatieve investeringen moeten worden gepleegd. Driekwart van de boeren heeft geen opvolger. De bedrijfsomvang zal over een generatie vanzelf drie keer zo groot worden als nu. Hoe meer regeldwang er is, hoe sneller dit proces overigens verloopt. Wat dat betreft werkt de bureaucratische aanpak die van linker politieke zijde wordt voorgestaan, juist tegen het eveneens aldaar gewenste doel van een kleinschalige en natuurlijke landbouw. Elke regel dwingt tot investeringen en elke investering vraagt om een bepaalde schaal. Doelstellingen zouden veel eenvoudiger in de sfeer van volksgezondheid, dierwelzijn en milieu gerealiseerd kunnen worden, als er sturend en bijsturend wordt ingespeeld op iets wat er toch al gebeurt, namelijk de opschaling in de landbouw. Het demoniseren hiervan getuigt van een irrationele en reactieve reflex, een die wegvlucht voor feiten en zijn heil zoekt in een geromantiseerde droom. De PAS is een vlucht in regeldruk, de dierrechten getuigen hiervan en ook vandaag gaat het weer om extra regels, ook nu in aanvulling op de plicht tot mestverwerking.
Dat de melkveehouderijwet bijdraagt aan de beheersing van het fosfaatgebruik in de agrarische sector, is overigens een lichtpuntje in dit gewoel. Het is hard nodig om het fosfaatgebruik te beheersen, gezien de eindige beschikbaarheid en onvervangbaarheid van dit mineraal. Ik dacht bij de behandeling van de wetgeving inzake de verplichte mestverwerking al een ogenblik dat daarmee een afdoende maatregel zou zijn getroffen voor het beheersen van het fosfaatgebruik in de agrarische sector. Nu blijkt echter de gehele veehouderij onder een tweede set van regels te worden bedolven: dierrechten in de varkens- en pluimveesector, en grondgebondenheid voor de melkveehouderij. Voor de VVD-fractie is dat alweer een keuze tussen kwaad en erger. Erger zijn dierrechten, dus dan maar grondgebondenheid.
Nog los van de bureaucratie hebben beide typen maatregelen een kostenverhogend effect. Het verwerven van dierrechten heeft zijn prijs en het noodzakelijk verwerven van grond stuwt de grondprijs op. Deze kosten hebben weer een negatief effect op de capaciteit van agrariërs om te investeren in wettelijk opgelegde of door de markt gevraagde doelen. De VVD-fractie ziet meer heil in doelmatiger maatregelen waarvoor de sector al klaarstaat: het veevoerspoor, de kringloopwijzer en managementoptimalisatie.
Dat er op last van de Europese Commissie iets gedaan moet worden, is de VVD-fractie duidelijk. Het risico om de derogatie kwijt te raken is veel te groot. Vandaar dat de VVD-fractie noodgedwongen positief staat tegenover het voorliggende wetsvoorstel. Daarbij wil deze fractie wel aantekenen dat het inhoudelijk kritische debat over deze aanpak is uitgesteld tot de behandeling van de AMvB. Acht de staatssecretaris het denkbaar dat deze dubbele standaard, te weten die van verplichte mestverwerking naast dierrechten en grondgebondenheid, weer wordt afgeschaft en de verplichte mestverwerking afdoende is? Ik hoor graag haar beschouwingen hieromtrent.
Ik ga terug naar voorliggend wetsvoorstel. Het meest cruciale concept in deze wet is dat van grond, in dit geval de daartoe vereiste juridische titel. Grond in gewoon eigendom is niet het probleem. De titel is duidelijk en de lange termijn van beschikkingsmacht daarover is verzekerd. Hetzelfde geldt voor langjarige pachtcontracten. Lastiger worden kortlopende pachtcontracten, dit in verband met een verzekerde beschikking gerelateerd aan het plegen van investeringen. Het grootste knelpunt vormen de vele afspraken rond het gebruik van grond of gewas op stam, zoals gras of mais. Met name in gemengde gebieden bestaat er een veelheid aan afspraken van melkveehouders met akkerbouwers, en ook met grondbezitters die gestopt zijn met agrarische activiteiten maar die hun grond in eigendom houden en deze kortlopend ter beschikking stellen aan veehouders. Het gaat hier dus om de lastige relatie tussen het feitelijk gebruik van grond en de juridisch verzekerde beschikkingsmacht.
Veel van deze ruilafspraken vinden plaats in kringloopactiviteiten en ze zijn erg gunstig voor het in stand houden van de bodemvruchtbaarheid in de akkerbouw. Het zou toch tragisch zijn als dit soort soepele win-winsituaties gefrustreerd raakt door voorliggende wet? Anders gezegd: hoe moeten al deze gevallen onder grondgebondenheid worden gebracht zonder te stuiten op een overdaad aan administratieve rompslomp? Valt hierover in de aangekondigde AMvB iets te regelen? In ieder geval moet voorkomen worden dat de notaris de grote profiteur wordt van deze wet. Wil de staatssecretaris nog eens duidelijk maken hoe zij de beschikkingsmacht in de sfeer van pacht, huur en gebruiksrecht juridisch geregeld wil zien?
De heer Koffeman i (PvdD):
Collega Schaap beklaagt zich over de administratieve rompslomp. Hij zegt: laat de sector het nou maar zelf oplossen, want hij komt een heel eind. Hoe kijkt de heer Schaap aan tegen het feit dat nota bene LTO Nederland zegt dat bijvoorbeeld bij de mestverwerking tot 40% illegaal en frauduleus verwerkt wordt? Hoe kun je dan zeggen dat je de bureaucratie een klein beetje gaat inperken door het de sector te laten doen?
De heer Schaap (VVD):
Ik dacht dat we het over een ander onderwerp hadden dan over de mestafzet. Ik heb net al verteld dat ik helemaal niet tegen regelgeving ben. Wel ben ik voor een redelijk constante factor in die regelgeving, zodat je voor een langere termijn weet waar je aan toe bent. Nu tuimelen de regels over elkaar heen, zodat de sector niet weet waar hij aan toe is. Dat is mijn probleem. We hebben hier de Meststoffenwet behandeld. Dat was het moment om over dit soort zaken te praten. Je denkt dan: we zijn klaar. Agrariërs zijn gedwongen om evenwicht te creëren in het mestdossier. Dan opeens komen dierrechten, en nu weer de grondgebondenheid. Daar heb ik problemen mee.
De heer Koffeman (PvdD):
Dat begrijp ik. Het is toch duidelijk dat de grondgebondenheid zich ook buitengewoon leent voor fraude? Die grond kan namelijk op grote afstand van je boerderij liggen. Het grote vervoer van mest vanaf je boerderij naar de grond die je heel ver weg gepacht hebt, is toch op geen enkele manier te controleren? Hoe kijkt de heer Schaap daarnaar?
De heer Schaap (VVD):
In het kader van deze wet vind ik dat geen thema. Daar kunnen we een andere keer rustig over verder discussiëren. Ik vind uiteraard ook dat fraude moet worden aangepakt. Dat vindt LTO Nederland ook. Dat vindt elke normale veehouder ook. Dat daarvoor iets wordt bedacht, is uitstekend. Over handhavingsactiviteiten zult u mij ook niet horen.
Ik sprak over de juridische regeling van die kortlopende overeenkomsten. In de memorie van antwoord stelt de staatssecretaris dat het enkele feit dat een veehouder ruwvoer afneemt en mest afzet bij een akkerbouwer onvoldoende is om te spreken over grond in eigen gebruik. Hoe wil zij een dergelijke verbintenis dan wel geregeld zien? Een ander probleem is dat kortlopende overeenkomsten een onzekere factor kunnen zijn met betrekking tot de continuïteit op de langere termijn. Dit kan een belemmering zijn voor het plegen van investeringen die worden gekoppeld aan de opschaling van een melkveebedrijf. Wil de staatssecretaris ingaan op het dilemma dat een kortlopende beschikkingsmacht dus problemen met zich meebrengt? Het zou kunnen zijn dat deze situatie zich frequent gaat voordoen. De VVD-fractie wil erop wijzen dat de grondmarkt op dit moment niet erg dynamisch is en dat het vaak niet mee zal vallen extra grond in eigendom of langlopende pacht te verwerven. Eigenaren zouden wel eens vaker kunnen uitwijken naar kortlopende afspraken.
In de brief van 12 december 2013 heeft de staatssecretaris de Kamer een knelgevallenregeling toegezegd voor bedrijven die zich hebben ontwikkeld conform de wetgeving, inbegrepen de mestverwerking. Hoe zal deze regeling eruitzien en kan deze ook gelden voor nieuwe knelgevallen? Is het verder denkbaar dat de ontwikkelruimte van de melkveehouderij voor fosfaat wordt afgekocht door andere veehouderijsectoren en omgekeerd?
Ik noem nog een paar aan de voorliggende problematiek gerelateerde kwesties. Het is de VVD-fractie niet ontgaan dat in de Tweede Kamer vrij stellig is gesproken over een verplichte weidegang van melkkoeien buiten de wintertijd. Het ontgaat mij volledig hoe een dergelijke verplichting in wetsteksten zou moeten worden vertaald en hoe zo'n dwangmaatregel zonder fricties moet worden uitgevoerd en gehandhaafd. Er zijn nu eenmaal melkveehouders die niet beschikken over voldoende weidegrond in de directe omgeving van een veestal. Daar komt bij dat een harde weideverplichting bij natte omstandigheden en hoge temperaturen ook het melkvee niet ten goede komt. Hoe denkt de staatssecretaris hiermee om te gaan? Is ook zij van mening dat er nauwelijks sprake is van problemen en dat deze kwestie beter aan het particulier initiatief kan worden overgelaten? In de memorie van antwoord stelt de staatssecretaris dat ook het convenant weidegang zou moeten bijdragen aan de realisatie van de doelen van het nu voorliggende wetsvoorstel en aan de doelstelling van het mestbeleid. Dit verband ontgaat mij ten enenmale. Weidegang leidt juist tot een minder effectieve aanwending van de mest, zo ook tot een afnemende beheersing van ammoniakuitstoot. Wil de staatssecretaris toezeggen de weidegang los te koppelen van het mestbeleid en de regulering daarvan geheel aan private initiatieven over te laten? Het convenant weidegang is toch een afdoende basis voor een dergelijke doelstelling? Daar past toch geen overheidsbemoeienis bij?
De discussies rond de weidegang staan overigens niet los van een andere beweging die zomaar kan doorslaan in een politieke hype: het verplicht aanplanten van schaduwrijke bomen op weidegronden om het melkvee schaduw te bieden bij hoge temperaturen. Hierbij wordt overigens de erkenning uitgesproken dat koeien zich beslist niet optimaal voelen bij hoge temperaturen. Maar waarom onder dergelijke omstandigheden geen schaduw op stal? Als melkkoeien, toch al geen zindelijke diersoort, zich massaal onder bomen moeten ophouden, zullen zich gevaarlijke beerputten ontwikkelen met een grote infectiedruk voor de dieren. Ik mag aannemen dat de staatssecretaris ook dit soort initiatieven niet tot haar bestuurlijke verantwoordelijkheid rekent? In de memorie van antwoord refereert ze aan de Wet dieren en laat ze het aan het private initiatief over hoe dieren onder bedreigende omstandigheden voldoende beschutting te bieden. Wil ze toezeggen de uitvoering daarvan aan de veehouders zelf over te laten?
Dan een laatste opmerking. Veel van wat in dit wetsvoorstel nader moet worden geregeld moet terugkomen in de toegezegde, zwaar voorgehangen AMvB. De hoofdlijnennotitie biedt nog weinig aangrijpingspunten voor deze nadere regeling. Dit houdt in dat het voorliggende wetsvoorstel eigenlijk weinig meer bevat dan het principe van grondgebondenheid. Daarmee moet de Europese Commissie tevreden worden gesteld en moet Nederland de lopende derogatie behouden. Voor de uitvoering van de wet in de melkveehouderij geeft dit wetsvoorstel echter nauwelijks richting en is het wachten dus op de AMvB zelf. Wil de staatssecretaris toezeggen deze AMvB daartoe zo snel mogelijk aan de Kamers aan te bieden? En wil ze ook toezeggen tot zolang voor de uitvoering niet vooruit te lopen op deze AMvB? De VVD-fractie wacht de beantwoording met belangstelling af.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Van Zandbrink, die vandaag zijn maidenspeech houdt.
De heer Van Zandbrink (PvdA):
Voorzitter. De Wet verantwoorde groei melkveehouderij is voor mij niet zomaar een wet. Ik ben opgegroeid op het melkveehouderijbedrijf van mijn ouders. De mogelijke invoering van een melkquotering heeft in die tijd veel discussie gegeven aan de keukentafel thuis. Het is voor mij dan ook heel bijzonder om 30 à 35 jaar later weer deel te nemen aan een discussie en te debatteren over de gevolgen van de beëindiging van de quotering. Dit keer is dat weliswaar aan een andere tafel, namelijk die van de senaat. In die 30 à 35 jaar is er veel veranderd; niet alleen in de melkveehouderij zelf, maar ook in de omgeving ervan. Dat is terug te zien in de inhoud en de opbouw van het wetsvoorstel dat thans voorligt.
Maar eerst ga ik terug naar het begin van de jaren tachtig. De superheffing was een schok voor de melkveehouderij. Inmiddels kunnen we vaststellen dat deze regel erg effectief is gebleken. Er zijn geen boterbergen en melkplassen meer. Wel zijn er ondertussen veel boterhammen verdiend in de melkveehouderij. Er staat nog steeds een stevige sector en de zuivelexport groeit. Uit de ex-ante-evaluatie van het wetsvoorstel blijkt dat er de komende jaren, als het gaat om het aantal koeien, een groei van 9% wordt verwacht. Het totaal aantal koeien blijft daarmee overigens nog onder het aantal van vóór de superheffing.
De leden van de PvdA-fractie willen graag meewerken aan het mogelijk maken van een groei van deze perspectiefvolle sector, zeker ook vanwege het effect op de werkgelegenheid. Ik kom daarmee op mijn eerste vraag aan de staatssecretaris, ook al omdat dit aspect van de werkgelegenheid in de voorliggende stukken nauwelijks wordt benoemd. Wat zijn de effecten van de groei op de werkgelegenheid in Nederland? Het gaat dan niet alleen om de primaire sector, maar ook om de verwerking en alle sectoren daar omheen.
Meer werkgelegenheid kunnen we, zeker in het huidige tijdsgewricht, alleen maar toejuichen. Deze dient echter wel gebaseerd te zijn op een duurzame groei, en niet slechts op de kortetermijnwinst en op winst voor enkelen. Het gaat om een duurzame groei die gericht is op de lange termijn en werk oplevert voor velen. De uitgangspunten van duurzaamheid zijn in 1987 onder leiding van Brundtland uitgewerkt in Our Common Future. Deze uitgangspunten zijn nog steeds inspirerend: het gaat daarbij niet alleen om profit, maar ook om planet en people.
Juist op het punt van milieu en maatschappij is er in afgelopen decennia veel veranderd voor de veehouderij. In mijn jeugd was dierlijke mest een betekenisvolle grondstof voor de landbouw. Dat is weliswaar nog steeds het geval, maar door de ontwikkeling van de grondloze veehouderij voor varkens en kippen, is er nu mest in overvloed. Het is daarmee ook een afvalstof. Overmatig gebruik veroorzaakt negatieve effecten, zowel op de bodemvruchtbaarheid als op de kwaliteit van ons water. Ook in de omgeving van de veehouderij is er veel veranderd. De vestiging van grondloze veebedrijven stuit nogal eens op weerstand bij de buren. De provincie Brabant heeft de betrokkenheid van burgers en buren opgenomen in de vergunningsvoorwaarden voor een veehouderijbedrijf. Maatschappelijke betrokkenheid leidt ook tot waardering in positieve zin van melk van weidend melkvee. De melkveehouderij anno 2014 kan niet om de ontwikkelingen van de afgelopen 30 à 35 jaar heen. De PvdA-fractie vindt dat groei van de melkveehouderij duurzaam moet zijn. Deelt het kabinet de uitgangspunten van duurzaamheid van Brundtland en, zo ja, wat betekent dat voor de Nederlandse melkveehouderij?
De fractie van de PvdA ziet deze uitgangspunten van duurzaamheid terug in het centrale doel van de grondgebondenheid. Het kabinet wil die behouden en versterken. Hiermee wordt niet alleen schoon water nagestreefd op grond van de Nitraatrichtlijn. Het gaat ook over ammoniakreductie, reductie van broeikasgassen en energie-efficiency. Grondgebondenheid draagt bij aan een verbetering van de gezondheid van dieren, dierenwelzijn en het landschap, en ondersteunt de gewenste vergroting van de weidegang.
De heer Van Zandbrink (PvdA):
We vragen de staatssecretaris, weliswaar nogmaals, helder te maken wat het kabinet direct maar ook indirect nastreeft met het behoud en het versterken van de grondgebondenheid, zoals dat in de toelichting bij het wetsvoorstel is opgenomen.
Het effectueren van deze doelstelling bij de grondgebondenheid is niet alleen een zaak van de overheid. Daarmee kom ik op het volgende punt: de rol van maatschappelijke actoren versus die van de overheid. De overheid heeft de afgelopen jaren een krachtige en effectieve rol gespeeld bij de milieuwetten. Dat heeft ons veel gebracht: schoon drinkwater, schoon zwemwater, schonere lucht, schonere bodem, mooiere natuur, veilig en goed wonen en daarmee een goed vestigingsklimaat voor bedrijven. Kortom, milieuwetgeving heeft veel bijgedragen aan onze welvaart en ons welzijn.
Door de ontwikkelingen in de samenleving wordt van de overheid op dit moment een andere rol gevraagd. De hiërarchische, verzuilde samenleving, met een politiek die maatschappelijke consensus organiseerde, ontwikkelt zich naar een meer dynamische en complexe netwerksamenleving. Hiërarchische sturing heeft plaatsgemaakt voor een horizontale en open vorm van sturing. Burgers en bedrijven willen zelf mee kunnen bepalen wat wel en wat niet kan. Ze zijn bereid om daarvoor kennis en energie in te zetten.
Zo'n samenleving vraagt om andere regelgeving, namelijk regelgeving die ruimte laat aan de dynamiek in de samenleving. Die ruimte is wel helder begrensd vanuit de collectieve verantwoordelijkheid voor de lange termijn. Het zijn heldere grenzen van de ruimte die samen met de collectieve doelen dé piketpalen vormen en door de overheid worden geborgd. In die samenleving zien we dat actieve betrokkenheid van bedrijven en burgers het verschil maakt. Dit is ook duidelijk te zien bij ingrijpende zaken als het plaatsen van windmolens en het ontpolderen.
Ook in het voorliggende wetsvoorstel is dat aan de orde. De wet omvat enkele piketpalen en is slechts een van de bouwstenen in een totaal pakket. Dat pakket bestaat naast de wet uit convenanten, prijspremie en leveringsvoorwaarden die buiten de wet om zijn afgesproken door andere partijen dan de overheid. De sector en de maatschappelijke organisaties hebben hun kennis, creativiteit en energie ingezet om slimme en passende afspraken te maken die zijn gericht op duurzame groei van de melkveehouderij. Zo zijn er afspraken vastgelegd in het veevoer- en in het weideconvenant. Daarmee ontvangt de stalboer per liter melk minder van de melkfabriek, terwijl de boer die zijn koeien weidt, meer ontvangt. Ook wordt de intensieve boer door de melkfabriek verplicht een zogenaamde kringloopwijzer bij te houden. De PvdA-fractie kan dan ook alleen maar zeggen: chapeau voor deze sector en voor de maatschappelijke organisaties die hier hun verantwoordelijkheid nemen.
Dan komen we bij het wetsvoorstel zelf. De centrale doelstelling "het behoud en het versterken van de grondgebondenheid" komt terug in de hoofdregel: meer koeien is meer grond, zonder mestoverschot. Dat zien we terug in artikel 21, lid 2b en c. Hierin worden de voorwaarden geschapen voor een duurzame groei. De leden van de PvdA fractie ondersteunen dat dan ook. In lid 2d wordt ook grondloze groei mogelijk gemaakt. Daarmee wordt weliswaar invulling gegeven aan de Nitraatrichtlijn, maar dit lid 2d is niet in overeenstemming met het doel van de grondgebondenheid. Het wordt dan ook beperkt door lid 5, waarin een AMvB wordt aangekondigd met voorwaarden voor de grondgebondenheid. Hiermee is het wetsvoorstel weer consistent.
Uit de LEI-studie bij de brief van de staatssecretaris van 3 oktober 2014 blijkt dat met lid 5 en zonder de AMvB boeren vanuit de individuele belangen zullen kiezen voor grondloze ontwikkeling met mestverwerking op hun bedrijf en dus niet voor grondgebonden ontwikkeling. Dat is weer een typisch voorbeeld van Tragedy of the commons: het nastreven van maximalisatie van het eigen nut ondergraaft het collectieve langetermijndoel. Ook de sectororganisaties steunen dit niet. Zij stellen over artikel lid 2d dat "volledig grondloze groei leidt tot extremen die het imago van de sector beschadigen".
Over lid 5 heeft de PvdA-fractie nog een vraag. Lid 5 komt voort uit het amendement op stuk nr. 60 bij de Tweede Kamerbehandeling op 12 en 13 november jl. In de toelichting op dat amendement wordt gesteld dat wordt beoogd aan de grondloze groei middels mestverwerking volgens lid 2d "in ieder geval" (…) "beperking te stellen." Ik concludeer daaruit dat zolang er geen AMvB is, er dus ook geen mogelijkheid is om gebruik te maken van lid 2d inzake de grondloze groei. Kan de staatssecretaris dat bevestigen?
Tot slot is er nog een aspect van de uitvoering. Het is voor de melkveehouder erg relevant welke grond in dit wetsvoorstel meetelt. De heer Schaap heeft hier al over gesproken. Onze vraag aan de staatssecretaris is de volgende. Welke voorwaarden stelt het wetsvoorstel bij het opstellen van grondgebruiksverklaringen? Is het kabinet voornemens dat uit te werken in bijvoorbeeld een AMvB?
Dan de derogatie, waarover al het nodige is gezegd, en het fosfaatplafond. Het wetsvoorstel is noodzakelijk om de zogenaamde derogatie veilig te stellen die bij de Nitraatrichtlijn hoort. Het wetsvoorstel kent zelf echter geen juridische borging van het fosfaatplafond zoals dat is vastgelegd in de beschikking bij de Nitraatrichtlijn van 16 mei 2014. Het kabinet stelt dat de melkveehouderij zichzelf een fosfaatplafond heeft opgelegd. In antwoord op eerdere vragen van de Partij van de Arbeid-fractie stelt de staatssecretaris dat dit plafond nergens juridisch is verankerd. De PvdA-fractie vraagt waarom dat niet juridisch is verankerd. Is dat niet nodig om overschrijding te voorkomen? Is dat ook niet nodig om wettelijk ingrijpen bij een overschrijding te rechtvaardigen?
Het voorkomen van de overschrijding van het fosfaatplafond is afhankelijk van het zogenaamde veevoerspoor. Dat gaat over niet-wettelijke maatregelen. In antwoord op de vragen van de fractie van de SP meldt de staatssecretaris dat de fosfaatproductie in 2013 hoger was dan in 2012. Komt dat door het achterblijven van het veevoerspoor?
De Partij van de Arbeid-fractie vindt dat bewaking van het volmelken van het fosfaatplafond essentieel is, zowel voor de boer als voor het milieu. Hoe volgt het kabinet de effectiviteit van de voermaatregelen? Welke maatregelen worden door het kabinet getroffen wanneer de voermaatregelen onverhoopt onvoldoende effectief zijn en er een overschrijding dreigt? Wat is de stok achter de deur? Worden deze overheidsmaatregelen proactief ingezet? Wordt een "hand aan de kraan"-aanpak voorgestaan zodat bijtijds kan bijgestuurd om daarmee schade aan economie en milieu te voorkomen? Wat is de betekenis van de op te stellen AMvB hierbij? Wat betekent een overschrijding van de derogatie voor bedrijven zoals die jaarlijks door de RVO wordt afgegeven aan individuele bedrijven? Wat zijn de financiële gevolgen voor de overheid wanneer het fosfaatplafond wordt overschreden? Kortom, we hebben daar toch een aantal wezenlijke vragen bij.
De behandeling van dit wetsvoorstel is een goede gelegenheid om enkele ongerijmdheden in de Nitraatrichtlijn aan de orde te stellen. De richtlijn bevordert namelijk het gebruik van stikstof uit kunstmest boven dat uit dierlijke mest. Dat is niet volgens de principes van de circulaire economie. Bovendien gaat de productie van kunstmest gepaard met een forse CO2-productie. Hier schuurt dus de ene milieudoelstelling op de andere. Daarnaast veroorzaakt de systematiek van actieprogramma's per vier jaar een terugkerende onzekerheid voor de boer; de heer Schaap sprak hier ook al over. Beide zaken komen het draagvlak voor Europa en Europese regelgeving niet ten goede. Is het kabinet bereid zich in te spannen om deze ongerijmdheden aan de orde te stellen in Brussel?
In de brief van de staatssecretaris van 11 december jl. bij de hoofdlijnennotitie wordt melding gemaakt van een voorziening voor mogelijke knelgevallen als gevolg van de invoering van deze wet. De PvdA-fractie ziet compensatie als iets wat pas aan de orde is wanneer bestaande rechten worden aangetast en iemand daardoor speciaal en abnormaal of onevenredig wordt getroffen in vergelijking met overigens vergelijkbare anderen. Ziet de staatssecretaris dat ook zo? Moet begrepen worden dat een voorziening wordt aangekondigd voor ondernemers die al hebben geïnvesteerd op basis van de eerdere voorstellen voor de wet? Hebben de ondernemers dan zelf het risico genomen van de voor hen ongunstige maatregelen? Waarom is dergelijk anticiperend gedrag geen ondernemersrisico? Welke betekenis heeft het honoreren hiervan voor de ruimte voor wijzigingen in het parlementaire traject van deze wetgeving?
Ter afronding: in mijn inleiding had ik het over de discussie over het melkquotum aan de keukentafel bij ons thuis eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. De discussie over de melkveehouderij anno 2014 is een brede discussie en een discussie met veel meer partijen. Naast economische zijn ook ecologische en sociale aspecten relevant. Dit wetsvoorstel omvat belangrijke kaders voor een duurzame ontwikkeling van deze perspectiefvolle sector. Veel waardering is er voor de sector en de maatschappelijke organisaties voor hun inzet.
Op onderdelen van de wet en de uitvoering hebben de leden van de PvdA-fractie vragen. Wij kijken uit naar de reactie van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Van Zandbrink. Wilt u even blijven staan?
Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Wat ik bijzonder waardeer, is het volgende. U hebt ingeschreven voor vijftien minuten spreektijd. Het is dat u net even struikelde over een woord, maar anders had u het exact in vijftien minuten gedaan. Ik stel dat zeer op prijs.
Op 23 september 2014 werd u beëdigd als lid van dit huis, waarin u lid bent van de commissie voor Financiën, de commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening en de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
U studeerde van 1976 tot 1983 zoötechniek aan de landbouwhogeschool in Wageningen. "Zoötechniek" is een woord dat zich goed leent voor het Groot Dictee der Nederlandse Taal: schrijf je het aan elkaar of met een streepje ertussen, waar staat het trema enz.? Voor diegenen onder ons die niet bekend zijn met dit begrip "zoötechniek": deze studie richt zich op methoden van huisvesting, verzorging en voeding van dieren. U knikt ja, mijnheer Van Zandbrink, dus ik heb het goed, gelukkig.
Na uw afstuderen bent u ruim tien jaar werkzaam geweest bij de Dienst Beheer Landbouwgronden, aanvankelijk als ambtenaar bij het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en later als afdelingshoofd in Utrecht, Goes en Tilburg. Van 1994 tot 1997 was u directeur van het Programmabureau Nadere Uitwerking Brabant en Limburg. Daarna bent u bij de Dienst Landelijk Gebied enige jaren regiomanager geweest van Zeeland en later van Zuid-Nederland. In 2004 werd u vervolgens directeur Zuid van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in Eindhoven. Sinds 2007 bent u zelfstandig interim-manager bij "Wouter van Zandbrink Organisatie en Advies".
Uw politieke loopbaan ving aan in 2006, toen u lid werd van de Gedeputeerde Staten van Zeeland. In deze functie was u belast met de portefeuille kust en landelijk gebied. Een jaar later werd u in Zeeland gekozen tot lid van Provinciale Staten van Zeeland. In deze hoedanigheid sprak u zich openlijk uit tegen het plan om de financiering van de dijkversterkingen over te dragen van het Rijk aan de waterschappen, omdat dit onrechtvaardig zou zijn voor de bewoners van de kustgebieden. U stelde: "Als Nederland niet wordt beschermd door dijken, zijn de andere investeringen zinloos."
Sinds april 2012 bent u voorzitter van de Coalitie Delta Natuurlijk, het samenwerkingsverband tussen Zeeland, Zuid-Holland en Brabant dat zich inspant voor een ecologisch gezonde en veerkrachtige delta. Uw pluraliteit aan bestuurlijke en politieke ervaring voorspelt een interessante verdere bijdrage aan het werk van deze Kamer. Wij wensen u daarmee veel succes.
Ik schors de vergadering om de collegae de gelegenheid te geven om u geluk te wensen met uw maidenspeech, maar ik eis het privilege op om dat zelf als eerste te doen!
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Van Beek i (PVV):
Voorzitter. Onder grote tijdsdruk en op de valreep van 2014 debatteert deze Kamer over onder andere een wetsvoorstel, houdende regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij, kortweg de Wet verantwoorde groei melkveehouderij. Dit wetsvoorstel is op 25 november 2014 in de Tweede Kamer aangenomen. Het is nu 15 december. Tussen die twee data heeft de commissie voor Economische Zaken van de Eerste Kamer geprobeerd om zich over deze materie te buigen. De gedachte aan een speeddate, maar dan zonder de vrijblijvendheid van een speeddate, dringt zich hier op. Ik kan u verzekeren dat van enige reflectie dan ook geen sprake is geweest en dat de minimumeisen ten aanzien van onder andere zorgvuldigheid waarop deze Kamer vaak prat gaat, tot het maximum zijn opgerekt in de procesgang rond dit wetsvoorstel.
Het EU-landbouwbeleid is voor de komende jaren vastgelegd. Hieraan kunnen nationale overheden helaas weinig tot niets meer veranderen. 30 jaar lang heeft de EU de melkproductie kunnen beperken met melkquota. Een boer die meer produceerde dan zijn quotum, moest een boete betalen, de zogenaamde superheffing. Vorig jaar produceerde Nederland ruim boven het melkquotum. De sector betaalde daarvoor 132 miljoen euro boete. Deze betaalde superheffing werd voor de sector gecompenseerd door de hoge melkprijs, die zo'n 12% hoger lag dan het jaar daarvoor.
Per 1 april 2015 wordt het melkquotumsysteem afgeschaft. De verwachting is dat de melkproductie gaat stijgen. Daarmee bestaat er een gerede kans dat de prijs daalt tot onder de kostprijs voor de producerende boer. De sector zelf denkt of hoopt door de stijgende wereldvraag en de verdergaande innovaties in de sector in ieder geval voor een deel de verwachte lage afzetprijs per liter te kunnen compenseren. Om nu een ongeremde groei van de melkveehouderij na afschaffing van de melkquota te beperken vanuit het mestbeleid, ligt dit wetsvoorstel vandaag aan deze Kamer voor.
De PVV is, net als de meeste Nederlandse melkveehouders en zuivelproducenten, voor een spoedige inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel kent echter wel een heel breed kader en veel nadere eisen, bevoegdheden en regels worden via een nog op te stellen Algemene Maatregel van Bestuur vastgelegd. Het doel van deze AMvB is om de fosfaatproductie te beperken voor die bedrijven die uitsluitend hun fosfaatproductie willen compenseren met mestverwerking. Met de hoofdlijnennotitie op deze nog te komen AMvB, gedateerd 11 december jl., aan de Eerste Kamer, geeft de staatssecretaris een aantal punten aan die nader geformuleerd worden en die ook voor de fractie van de PVV van belang zijn.
Het eerste punt is de zogenaamde grondgebondenheid, het principe dat ervan uitgaat dat geproduceerde mest van een bedrijf verwerkt moet worden op het land behorende tot dat bedrijf. De toelichting beschrijft ook een drietal methodieken die volgens het Landbouw Economisch Instituut elk afzonderlijk verschillen van invloeden en ingrijpen op bedrijfsvoering, uitstoot en productie. Hierin een keuze maken zal dus mogelijk grote gevolgen hebben voor de sector. De vraag van mijn fractie aan de staatssecretaris is dan ook om de Kamer niet alleen te informeren over de keuze zelf van de systematiek, maar ook om die keuze met redenen te omkleden.
Koeien in het Nederlandse landschap behoren tot ons levend cultureel erfgoed. Helaas moeten we constateren dat er de afgelopen jaren een teruggang van de weidegang heeft plaatsgevonden van bijna volledige beweiding tot nu onder de 70%. De fractie van de PVV acht het van belang dat de weidegang in Nederland niet verloren gaat en vraagt de staatssecretaris, daar waar mogelijk, in de nog nader in te vullen AMvB hier rekening mee te houden in het belang van dierenwelzijn, diversiteit en het unieke karakter van het Nederlandse platteland.
Verder vraagt de fractie van de PVV de staatssecretaris in de te nemen stappen naar verdere invulling van de AMvB, de Kamer actief te blijven informeren, ook tijdens de implementatie na de keuzes die gemaakt moeten worden. Dit proactief communiceren met de Kamer geldt met name daar waar knelpunten verwacht kunnen worden of al optreden.
Voorzitter, tot slot. Wat wij graag nog toegelicht zien is welk concreet beleid de staatssecretaris gaat voeren inzake de mogelijkheden tot het voortbestaan van de vaak wat kleinere gezins- en familiebedrijven in de melkveehouderij. De fractie van de PVV acht het van belang dat deze bedrijven door de macht van grote aantallen of de economische macht — lees: geld — niet in de verdrukking raken en wellicht voor hun voortbestaan moeten vrezen door de steeds verder toenemende schaalvergroting met de bijbehorende negatieve gevolgen van dien.
De heer Reuten i (SP):
Voorzitter, mag ik in plaats van water misschien een glaasje melk? Ik heb een beetje last van mijn keel. Dank u wel.
Voorzitter. Bij een wetsvoorstel zoals dit mis ik onze voormalige woordvoerder op dit gebied, Eric Smaling. Laat ik dan toch "Smaliaans" beginnen. Het opschrift van het wetsvoorstel is "Verantwoorde groei melkveehouderij". In essentie gaat het om verantwoorde poepgroei. Excusez le mot, voorzitter, u hebt mij dat woord hier nooit horen uitspreken. Wij gebruiken eufemismen, zoals de "retirade", en zijn discreet over wat daar gebeurt. Maar koeien laten de poep in de wei onteruggetrokken gewoon lopen. In mijn geboortestreek spreekt men van "koeienflat". Intussen hebben veel melkveehouders van die retirade het dagelijks verblijf van de koeien gemaakt. Koeien behoren dieren met mooie hoorns te zijn, die blij de wei in huppelen, maar voor de eliminatie van die hoorns hebben ze gedwongen plastische chirurgie moeten ondergaan. Wat dat betreft en ook wat betreft buitenlucht en weidegras hebben zij niets te kiezen. Koeien zijn productiemiddelen en de productie moet opgevoerd worden, koste wat het kost. Wat betreft het milieu wordt daarmee ook de overmatige productie van stikstof, fosfaat en kalium opgevoerd: après nous le déluge.
Interessant is dat in het wetsvoorstel of in de memorie van toelichting poep, flats of uitwerpselen niet worden genoemd, maar slechts de getransformeerde nuttigheidsvorm ervan, namelijk mest. Met een veestapel van 124 miljoen dieren in 2014 weten we ons daar geen raad mee. Onder die 124 miljoen dieren — ruim 16 dieren per Nederlands huishouden — zijn 4 miljoen runderen, ruim 12 miljoen varkens en, tot voor kort althans, ruim 100 miljoen kippen. Onder de runderen gaat het om 1,6 miljoen melk- en kalfkoeien. De zogenoemde overschotten bedroegen in 2013 voor stikstof 338 miljoen kilo, voor fosfaat 18 miljoen kilo en voor kalium 30 miljoen kilo. Inclusief export is dat achtereenvolgens 398, 39 en 64 miljoen kilo.
Afgezien van deze cijfers is dit zo ongeveer de samenvatting van het wetsvoorstel. Ik zeg "zo ongeveer", want die cijfers kon ik bij het CBS nog net opzoeken — ik schrok ervan — maar tijd om het wetsvoorstel echt te doorgronden, kreeg ik tot mijn verontwaardiging niet. Het onderhavige wetsvoorstel stond op 2 december bij de commissie voor Economische Zaken voor procedure geagendeerd. De staatssecretaris heeft in haar brief van 27 november en in het door haar aangevraagde mondeling overleg met de commissie voor Economische Zaken, eveneens op 2 december, druk op de commissie uitgeoefend om het wetsvoorstel met spoed te behandelen. Dat betekent dat we voor de schriftelijke behandeling tot en met de plenaire behandeling van vandaag dertien dagen de tijd hadden. Gezien het tijdsbestek dat een doorsnee lid voor het Eerste Kamerlidmaatschap heeft, is dit niet meer dan een viertal dagen. In die vier dagen hadden veel woordvoerders ook nog de reeds lopende wetsvoorstellen te behandelen, die vorige week en vandaag en morgen op de plenaire agenda stonden en staan.
Ik ben niet alleen verontwaardigd omdat het mij onmogelijk is gemaakt mijn wetgevende taak naar behoren uit te oefenen — ik reken u dat niet persoonlijk aan, voorzitter, want het was een meerderheidsbeslissing in de commissie — maar ook omdat deze staatsecretaris zich niet aan haar woorden houdt, en wel in korte tijd twee maal niet.
Ten eerste. In haar brief van 27 november schreef de staatsecretaris: "Bij de behandeling in de Tweede Kamer heb ik toegezegd de Tweede Kamer, alvorens het wetsvoorstel in uw Kamer wordt behandeld, een hoofdlijnennotitie te doen toekomen over de invulling van de in het wetsvoorstel aangekondigde algemene maatregel van bestuur ter verankering van grondgebonden groei. Ik zal die notitie ook aan uw Kamer doen toekomen." Wij hebben deze notitie weliswaar afgelopen donderdag ontvangen, maar dat is niet vóór de behandeling doch vlak voor het einde van de behandeling. In de bijgaande brief van afgelopen donderdag verdraait de staatssecretaris terloops haar eerdere woorden. Daar heet het dat zij de notitie zou hebben toegezegd voor hét debat in de Eerste Kamer. Zo staat het niet in haar brief. Zo is het ook niet gewisseld aan de overkant. Die notitie komt op mij overigens nogal oppervlakkig over. Er staat geen gedegen uitwerking van de alternatieven in. De Algemene Maatregel van Bestuur is essentieel en substantieel voor het wetsvoorstel. Mocht dit worden aangenomen, dan vraag ik de staatssecretaris om de toezegging om een wijzigingswet in te dienen waarin ervoor wordt gezorgd dat de voorgenomen AMvB deel uitmaakt van de wet.
Ten tweede. Toen de staatsecretaris op 2 december belet had gevraagd bij de commissie voor Economische Zaken, vroeg ik haar het volgende: stel dat de commissie het wetsvoorstel met spoed in behandeling neemt en dat tien fracties schriftelijke inbreng leveren, binnen hoeveel dagen kunt u de vragen dan gedegen beantwoorden? Na enig nadenken zei de staatssecretaris: binnen vier dagen inclusief het weekeinde. In de erop volgende EZ-vergadering werd de beantwoordingstermijn op vier dagen gesteld. De vragen van de SP-fractie werden echter niet gedegen beantwoord doch formeel afgedaan met weinig tot geen inhoudelijke informatie. Een herhaald verzoek tot beantwoording werd afgelopen vrijdag in vier zinnen afgedaan. In de zevenenhalf jaar dat ik hier verkeer, heb ik nooit eerder meegemaakt dat vragen zo slecht of niet beantwoord werden. Gedegen beantwoording van schriftelijke vragen is essentieel voor de kwaliteit van het debat hier en dus voor het debat dat nu wordt gevoerd. De staatssecretaris wenst kennelijk een oppervlakkig debat. Ik zal toch een beperkt aantal van mijn vragen nogmaals, doch verkort, stellen.
Ten eerste. Ik vraag om een opsomming van de belangen die bij het wetsvoorstel een rol spelen, waaronder, voor zover het geval, die van: de gezondheid van de mens, het dierenwelzijn, de relatief grote en kleine melkveehouders, het monobedrijf en gemengd bedrijf, het milieu, gespecificeerd naar de relevante aandachtspunten, de duurzaamheid en de circulaire economie.
Ten tweede. Ik vraag om een opsomming van de belangentegenstellingen die een rol spelen.
Ten derde. Ik vraag om een beargumenteerde afweging van de in het antwoord op de voorgaande twee vragen genoemde belangen en belangentegenstellingen. Vervolgens wil ik weten welke keuzes in het wetsvoorstel dienaangaande worden gemaakt.
Ten vierde. Het wetsvoorstel streeft naar verantwoorde groei van de agrarische sector. Is groei op mesoniveau — dat wil zeggen: groei van de sector — een premisse? Zo ja, hoe is deze beargumenteerd? Hoe ligt dit voor de melkveehouderij in het bijzonder? Zou, gezien de oppervlakte van Nederland, "verantwoord" ook kunnen betekenen dat de groei tot stilstand moet worden gebracht of dat juist krimp verantwoord is? In hoeverre acht het kabinet het verantwoord om de productie op termijn af te stemmen op het lokale of ten minste het binnenlandse gebruik? Ik ga zo nog door met mijn vragen, maar ik wil graag tussendoor nog even iets toevoegen. De ambtenaren van de staatssecretaris hebben de gelegenheid om dit soort vragen schriftelijk te beantwoorden. Nu zadelen ze de staatssecretaris dus met de beantwoording van deze vragen op. Ik wil die ook krijgen. Voor dit soort vragen hebben we nu juist de schriftelijke behandeling. Maar goed, de ambtenaren, voor wie de staatssecretaris verantwoordelijk is, hebben anders beslist.
Ten vijfde. In de brief van de staatssecretaris van 27 november 2014 was het door haar benoemde "risico dat Nederland de derogatie verliest" indien het wetsvoorstel niet per 1 januari 2015 zou zijn aangenomen, een van de twee redenen om de Eerste Kamer om een spoedbehandeling te vragen.
De heer Schaap i (VVD):
Ik kom nog even terug op de vierde vraag, waarin de heer Reuten het over de groei van de melkveehouderijsector heeft. Wat bedoelt hij met groei? Bedoelt hij daarmee het aantal dieren of de melkproductie?
De heer Reuten (SP):
In eerste instantie bedoel ik het aantal dieren. Als het over melkvee gaat, is er natuurlijk samenhang, maar ik weet dat die niet lineair is.
De heer Schaap (VVD):
Als u het beperkt tot het aantal dieren, kan de productie rustig verder opgevoerd worden, namelijk per koe. Daarom is dit belangrijk voor het begrip.
De heer Reuten (SP):
Ik weet niet of die koeien er blij mee zijn dat ze per dag steeds meer melk moeten geven. Ik geef het u te doen; niet u, mijnheer Schaap, maar ja.
De heer Schaap (VVD):
Ik wil wel even een college geven.
De heer Reuten (SP):
Het is mij bekend dat de melkproductie per koe toenemende is, als u dat bedoelt.
De heer Schaap (VVD):
Het ging mij alleen om de heldere formulering van de vraag. Als de heer Reuten zegt dat hij problemen heeft met groei, vraag ik mij af waar dat dan over gaat.
De heer Reuten (SP):
Ik heb een beetje problemen met de milieueffecten ervan. Dat proeft u wel. Ik bedoel dit inclusief het gesjouw met van alles en nog wat, zoals het transport van varkens over en weer, naar Italië en van daar weer terug hierheen enzovoorts. De heer Koffeman weet er meer van dan ik, want ik weet dat ternauwernood.
Ik had het over de derogatie. Mijn vraag is: welke zijn de in miljoenen euro's uitgedrukte maatschappelijke kosten en baten (mogelijk voor verschillende belangen c.q. belangengroepen) van de derogatie op jaarbasis en wel voor 2013, 2017 en 2021, op basis van een of andere geprojecteerde groei, aannemende dat de derogatie op de huidige schaal in stand blijft? Omdat wij om die reden ertoe werden aangezet om spoed te betrachten, wil ik graag weten om welke kosten en baten het gaat. Dat lijkt mij een heel eenvoudige vraag. Ook die eenvoudige vraag werd niet beantwoord.
Ten zesde. Heeft de regering het voornemen om de derogatie, het gat tussen de EU-norm en de ontheffing, uit milieuoverwegingen af te bouwen? Zo ja, op welke wijze en in welk jaartempo? Zo nee, waarom niet?
Ten zevende. Is de regering van oordeel dat er op de diverse terreinen die onder het ministerie van Economische Zaken vallen, gelijke concurrentievoorwaarden zouden moeten zijn binnen en tussen EU-landen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe past de genoemde derogatie daarin? Daardoor verschillen de concurrentieverhoudingen tussen Europese landen. Is de regering van oordeel dat de aan Nederland en aan andere landen verleende derogatie ook de overige EU-landen ertoe zou kunnen aanzetten om derogatie te verkrijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de regering van mening dat het milieu en toekomstige generaties hiermee gediend zijn? Is het Nederlandse milieu thans gediend met de aan Nederland verleende derogatie?
Ik wacht de antwoorden van de staatssecretaris opnieuw af. Zij en haar ambtenaren hebben inmiddels elf dagen de tijd gehad om zich op de antwoorden te beraden.
De heer Thissen i (GroenLinks):
Voorzitter. Mijn fractiegenoot Marijke Vos had hier graag gestaan, want het is al sinds jaar en dag haar onderwerp. Zij mailde mij laatst: let goed op mijn kindje. Dit onderwerp gaat haar ter harte, maar Marijke moet verstek laten gaan omdat afgelopen vrijdag haar man, Maarten Evenblij, is overleden. In zekere zin is dit mijn maidenspeech groen in deze Kamer, terwijl ik toch al ruim tien jaar lid ben van de GroenLinksfractie.
Het lijkt erop dat de staatssecretaris de rol van deze Kamer niet helemaal serieus neemt, gelet op de slechte voorbereiding van voorliggend wetsvoorstel en de korte tijd waarin de Kamer zich dient uit te spreken voor of tegen het voorstel. Het lijkt erop dat er weinig goed overleg met betrokken partijen in de samenleving vooraf is gegaan aan dit wetsvoorstel. Het lijkt allemaal even vlug-vlug te moeten. Kan de staatssecretaris toelichten waarom sommige, zo niet alle, deelnemers aan de zogenoemde internetconsultatie tot op heden geen inhoudelijke reactie hebben ontvangen? Is de regering van mening dat ons parlementaire stelsel eigenlijk alleen maar lastig is en dat een zorgvuldige belangenafweging door middel van overleg met maatschappelijke partners maar beter overgeslagen kan worden?
Omwille van het belang van toegewijde en ploeterende boeren en van natuur en milieu zullen wij dit wetsvoorstel desondanks op de inhoud beoordelen en aan de hand van enkele moties zelfs een bijdrage leveren om toch tijdig een volledig wetsvoorstel beschikbaar te hebben. We hopen dat we de staatssecretaris daarmee van dienst kunnen zijn. We houden een motie achter de hand over de AMvB en later een over de weidegang. Met het loslaten van de melkquotering per 1 april 2015 wordt een toename van de melkproductie in Nederland en andere EU-landen verwacht. Een hogere melkproductie in Nederland verstevigt de handelspositie van Nederland als exporteur van hoogwaardige melkproducten, die momenteel een handelsoverschot van ongeveer 3,6 miljard euro per jaar oplevert. Tegelijkertijd luiden melkveeboeren de noodklok vanwege de te lage melkprijzen. Sommigen gaan zelfs al over tot slachting van hun koeien omdat het vlees dan in elk geval nog iets oplevert. De lage melkprijzen zouden mede het gevolg zijn van de boycot van Rusland, dat een grote afnemer van melkproducten is. Het ziet er voorlopig niet naar uit dat de situatie met Rusland spoedig zal verbeteren. Die zal mogelijk zelfs verslechteren. Laten we hopen op spoedig herstel, maar tegelijkertijd realistisch zijn. Een toename van de melkveeproductie als gevolg van het loslaten van de melkquotering zal niet bijdragen aan hogere melkprijzen, eerder aan lagere.
De heer Koffeman i (PvdD):
Collega Thissen spreekt uit te hopen dat het allemaal weer snel herstelt. Ik wil hem de vraag stellen of hij het reëel vindt dat een klein land als Nederland produceert voor de wereldmarkt. Wij produceren hier een buitengewoon milieuonvriendelijk en dieronvriendelijk product, dat bovendien ongezond is, voor de wereldmarkt, in plaats van dat we mensen die daar behoefte aan hebben zelf voor die taak stellen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Of ik heb me verkeerd uitgedrukt, of de heer Koffeman heeft me verkeerd verstaan. Ik spreek de hoop uit dat de situatie met Rusland in zijn algemeenheid zal verbeteren. Ik denk en vrees dat die eerder zal verslechteren. Ik had het er niet over dat de productie — ik kom er zo op mede naar aanleiding van de klimaattop in Lima — verhoogd moet worden, vanwege de enorme impact die dat heeft op broeikasgassen en het klimaat in de wereld. Wat dat betreft is er dus geen verschil van opvatting tussen ons.
De heer Koffeman (PvdD):
Dat is fijn. Maar eventjes ter verduidelijking: de heer Thissen is er dus geen voorstander van dat Nederland melk produceert voor landen als Rusland?
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik vind dat de totale landbouwproductie, in dit geval de melkproductie, omlaag moet vanwege de positieve effecten die dit heeft op de uitstoot van broeikasgassen. Het lijkt erop dat de regering een toename van de melkproductie stimuleert ondanks de gevolgen voor de melkprijzen. Daarmee wekt zij bij onze fractie de indruk dat het wetsvoorstel vooral in het voordeel van de zuivelverwerkingsindustrie is, en niet in het voordeel van de meeste kleinschalige melkveehouderijen, die doorgaans familiebedrijven zijn. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe zij zich bij het ontwerp van dit wetsvoorstel heeft laten leiden door de lobby van de melkvee-industrie, en hoe dit zich verhoudt tot de positie van de gewone melkboer?
De heer Schaap i (VVD):
Ook weer even voor de heldere begripsvorming: de heer Thissen zegt dat de kleinere melkveehouderijen doorgaans familiebedrijven zijn. Vallen de grotere melkveehouderijen dan buiten de categorie familiebedrijven?
De heer Thissen (GroenLinks):
Nee, een koe is een zoogdier, maar niet alle zoogdieren zijn koe, natuurlijk. Ik sluit niet uit dat er ook grote melkveebedrijven zijn die familiebedrijven zijn, maar ons hart gaat uit naar de kleinschaligere melkveebedrijven, die vaker ook nog familiebedrijven zijn. Dat willen wij ermee gezegd hebben.
De heer Schaap (VVD):
Ook maar even voor de begripsvorming: alle melkveebedrijven in Nederland zijn familiebedrijven. Wat dat betreft is er dus geen verschil tussen groot en klein.
De heer Thissen (GroenLinks):
Waarvan akte.
Ik kom op de systematieken die zijn onderzocht door het Landbouw Economisch Instituut. Deelt de regering dat systematiek 1 alleen begrenzend werkt als een maximale norm van 50 kilo fosfaatoverschot per hectare wordt gehandhaafd? Kan de staatssecretaris derhalve toezeggen dat de andere verkende normen, van respectievelijk 80 kilo en 100 kilo fosfaatoverschot per hectare, in elk geval niet zullen worden gehanteerd in de uiteindelijke Algemene Maatregel van Bestuur?
Deelt de regering onze interpretatie dat systematiek 2, namelijk grondgebondenheid gekoppeld aan drie graasdiereenheden per hectare, het best handhaafbaar is en de meeste zekerheid biedt voor verantwoorde groei, en dat deze systematiek daarom de voorkeur verdient?
Gisteren eindigde de klimaattop in Lima. In zijn studie Livestock climate change forgotten sector heeft de Britse denktank Chatham House wederom aangetoond dat landbouwhuisdieren wereldwijd goed zijn voor 14,5% van de uitstoot van broeikasgassen. Dat is meer dan alle auto's, treinen, vliegtuigen en boten tezamen. Dat moet dus leiden tot radicale gedragsveranderingen in ons soort samenlevingen, zeker ook wat betreft ons voedselproductiegedrag en ons eigen eetgedrag. Is de staatssecretaris van mening dat haar voorstel past in die gedachtegang en overeenkomt met de inzet die eigenlijk ten grondslag lag aan de klimaattop in Lima?
In de memorie van antwoord stelt de staatssecretaris dat de weidegang in 2013 gelijk is gebleven ten opzichte van 2012 en dat daaruit geconcludeerd kan worden dat de sector het Convenant Weidegang serieus neemt. In Zuid-Nederland staat echter 46% van de koeien permanent op stal. Natuur & Milieu concludeert in zijn rapport van oktober 2014 dat bij melkveehouderijen van 200 of meer koeien niet of nauwelijks sprake is van weidegang. Naar verwachting zal het aantal megastallen door dit wetsvoorstel toenemen, zo stellen oud-minister van Landbouw Veerman en oud-informateur Wijffels. Met mestverwerking als vluchtroute is het hek van de dam. Wij houden een motie over de weidegang achter de hand.
De heer Reuten i (SP):
Ik verbaas me er een beetje over dat het steeds over de weidegang van de melkkoeien gaat. Maar hoe is het nu met de zogenoemde vleeskoeien? Die komen toch ook wel eens buiten? Weet de heer Thissen dat misschien?
De heer Thissen (GroenLinks):
Wat mij betreft wel, maar ik heb nu echt ingezet op de melkveehouderijen.
De heer Reuten (SP):
Ja, volgens mij zijn dat namelijk ook 2,5 miljoen …
De heer Thissen (GroenLinks):
4,1 miljoen runderen.
De heer Reuten (SP):
Ja, en 1,6 miljoen melkkoeien. Dat is ook een beetje zielig.
De heer Thissen (GroenLinks):
Het lijkt mij voor het vlees lekkerder als de koeien buiten lopen, ook de vleeskoeien, maar daar heb ik me niet in verdiept. Misschien kunnen we daar een volgende keer over debatteren, mijnheer Reuten. U bent net als ik redelijk "groen" in dit onderwerp.
Kennelijk denkt men nog steeds dat mestverwerking het probleem van het mineralenoverschot oplost. Mestfabrieken leveren echter geen bijdrage aan herstel van verstoorde kringlopen en export naar het buitenland evenmin. Immers, de ons omringende landen ervaren in toenemende mate ook een surplus aan mineralen. Om die reden heeft bijvoorbeeld de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen aangegeven, binnenkort de grens te sluiten voor Nederlandse mest. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij verstoorde kringlopen denkt te zullen herstellen en hoe zij omgaat met mogelijke problemen met de export van mest?
De staatssecretaris stelt in de memorie van antwoord dat de keuze om megastallen toe te staan aan provincies en gemeenten is en dat het hun vrijstaat om de vestiging van megastallen of het in die richting uitbreiden van bestaande stallen niet toe te staan. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe dit in de nieuwe Omgevingswet is geregeld en, zo niet, deelt zij in dat geval de mening van onze fractie dat de weidegang en grondgebondenheid in het voorliggende wetsvoorstel geborgd moeten worden om te voorkomen dat de doelstellingen ten aanzien van weidegang en mineralenoverschot in gevaar komen?
Het handelsoverschot lijkt hoe dan ook gepaard te gaan met een mineralenoverschot. We leveren dus een gezond klimaat voor iedereen in voor economische welvaart. Maar voor wie? Voor de kleine groep die exporteert en winst kan maken? Het is zeer de vraag hoe lang dat nog goed gaat. Geregeld wordt gewaarschuwd voor de wereldwijde impact van de veesector op onze leefomgeving en het klimaat. Het ontbreekt de regering aan een integrale visie op veeteelt. Onze fractie is van mening dat melkveehouderij proportioneel moet blijven: boeren moeten de kans krijgen om een eerlijke prijs te krijgen voor hun melk, koeien moeten de kans krijgen om de wei in te kunnen en wij mogen niet meer mest produceren dan onze grond aankan. Onze fractie is van mening dat de staatssecretaris de oren minder zou moeten laten hangen naar de lobbyisten van de melkvee-industrie die onze boeren uitperst en ons milieu verziekt en meer zou moeten handelen in de geest van haar eigen regeerakkoord dat het streven naar een circulaire economie predikt.
De heer Schaap (VVD):
Even over de weidegang: de heer Thissen doet een oproep voor ...
De heer Thissen (GroenLinks):
... meer weidegang ...
De heer Schaap (VVD):
... meer verplíchte weidegang. Mijn vraag was hoe de heer Thissen denkt dat dit geregeld zou moeten worden.
De heer Thissen (GroenLinks):
Volgens mij zou men dat op allerlei fronten kunnen stimuleren. Het is toch ook voor het landschap veel mooier en beter als men weer koeien in de wei ziet staan?
De heer Schaap (VVD):
Dat vroeg ik niet. Ik heb hetzelfde gevoel voor esthetica als de heer Thissen, maar het gaat om de verplichte weidegang. Hoe wil hij dat geregeld hebben? Moet dat wettelijk worden geregeld?
De heer Thissen (GroenLinks):
Dat zou in de melkveehouderijwet geregeld moeten worden.
De heer Schaap (VVD):
Dus de heer Thissen wil een wettelijke regeling voor weidegang?
De heer Thissen (GroenLinks):
Ja, dat klopt.
De voorzitter:
Ik verzoek u allen om via de voorzitter te interrumperen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik had de vraag desondanks begrepen.
Tot slot: heeft de staatssecretaris The Lion King gezien? Kan zij aangeven hoe haar beleid zich verhoudt tot de kernboodschap van die film? Met de woorden uit deze film wil ik besluiten: Never take more, than you give.
De heer Terpstra i (CDA):
Ik ken GroenLinks als een partij die over het algemeen altijd let op wat landen, in wat men vroeger de derde wereld noemde, vinden. Ik vind armoedebestrijding door betere voeding een groot punt. Wat zegt de heer Thissen ervan als China zou zeggen dat het meer zuivel uit Europa wil invoeren? Houdt hij dan rekening met de vraag wat Nederland op wereldniveau zou kunnen bijdragen aan het wereldvoedselvraagstuk, of speelt dat bij hem geen rol meer?
De heer Thissen (GroenLinks):
Als ik de vraag van de heer Terpstra goed begrepen heb, suggereert hij dat hetgene wij voorstaan ten koste gaat van ontwikkelingsmogelijkheden in de derde wereld en van een rechtvaardige verdeling van voedsel. Als het aan ons ligt, dient Nederland geen voedsel te produceren voor de halve wereld en zijn buren, maar moet de voedselproductie kleinschaliger en veel meer in ecologische balans plaatsvinden op de plek waar geconsumeerd wordt.
De heer Terpstra (CDA):
Dat was niet helemaal mijn vraag. Stel dat een land als China zegt dat het behoefte heeft aan zuivelproducten en dat deze in eigen land in minder grote aantallen of van mindere kwaliteit kunnen worden geproduceerd. Als China een beroep doet op landen in Noordwest-Europa die wel een goede zuivelsector hebben, levert Nederland dan toch een bijdrage aan het wereldvoedselprobleem? Vroeger was GroenLinks altijd zeer gemotiveerd om de belangen van China, India en Afrika te dienen. Welke rol speelt dit nu in het standpunt van de heer Thissen over het wetsvoorstel?
De heer Thissen (GroenLinks):
Het allerbelangrijkste is volgens ons dat we terug moeten naar een ecologische balans, zeg ik via de voorzitter tegen collega Terpstra. Dat is de eerste prioriteit. Als uit de studie van de Britse denktank blijkt dat 15% van de broeikasgassen veroorzaakt wordt door een enorme overproductie die we hanteren door aanwezigheid van landbouw- en huisdieren, denk ik dat de tijd gekomen is dat we gezamenlijk kijken hoe we tot deze balans komen. Die balans vinden we zeker niet als we met dit wetsvoorstel toestaan dat de melkveestapel kan worden vergroot om de boeren te compenseren voor de lage melkprijs. De heer Terpstra kan prachtige verhalen vertellen over de rol van Nederland om China van melkproducten te voorzien, maar het zou misschien veel intelligenter zijn als we met onze technologische kennis China helpen om zelfvoorzienend te worden.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik wil nog even aansluiten op de laatste opmerking van collega Thissen. 80% van de Chinezen is lactose-intolerant en wordt dus niet blij van melk. Wij hebben via onze voorbeeldboerderijen in Henan de Chinezen wijsgemaakt dat alle Chinese schoolkinderen een halve liter melk per dag zouden moeten drinken. Vindt de heer Thissen niet dat wij in het kader van ontwikkelingssamenwerking veel meer zouden moeten inzetten op plantaardige voeding voor China en de Chinezen duidelijk moeten maken dat zij de fouten die wij hier gemaakt hebben, met schoolmelk bijvoorbeeld, niet moeten nadoen?
De heer Thissen (GroenLinks):
De heer Koffeman vertelt me iets nieuws. Ik wist niet dat het gros van de Chinezen en de Chinese kinderen lactose-intolerant is. Dat onderstreept helemaal mijn betoog dat we naar een ecologische balans toe moeten. Die ecologische balans is er zeer mee geholpen als we niet enorm investeren in vlees- en dierproductie, maar veel meer in gezonde voeding. Daarmee kan ook de wereld gered worden. Laat ik op deze manier maar eens pathetisch afsluiten.
De heer Koffeman i (PvdD):
Voorzitter. Een debat over koetjes en kalfjes: vandaag behandelen we met stoom en kokend water de wet die officieel de Wet regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij heet. Er zijn echter nauwelijks regels te ontdekken in deze carte blanche die we geacht worden af te geven. We weten al jaren dat het melkquotum zal worden afgeschaft, maar ondanks dat moet de wet nog voor de kerst door beide Kamers gejaagd worden. Waarom is het uiteindelijk zo'n haastklus geworden? Omdat er eindeloos is overlegd met de sector. Zo is dat vorig jaar rond deze tijd gegaan met de mestwet, zo is het eerder deze herfst gegaan met de PAS en zo gaat het nu weer.
Uit de beantwoording van onze schriftelijke vragen blijkt dat de staatssecretaris niet weet hoe veel vergunningen er in de afgelopen jaren zijn afgegeven, en dus niet wat de feitelijke uitbreidingsruimte van de melkveehouderij is. Hoe kan ze dan volhouden dat de uitbreiding beperkt zal blijven tot 20% in 2020? Ik vraag dat temeer daar zij op een andere plek al heeft aangegeven dat de melkveehouderij kennelijk al een voorschot heeft genomen op die uitbreiding. Ik hoor graag haar reactie.
Op onze vragen over de positie van de melkveehouderij in de wereldzuivelmarkt gaat de staatssecretaris helaas niet in, terwijl die positie nu juist wordt aangehaald als een van de overwegingen om de melkveehouderij zo veel mogelijk ruimte te geven. Het is een wereldmarkt waarin 80% van de consumenten lactose-intolerant is, ook al weet collega Schaap dat nog niet. Desondanks trekt die markt cowboys uit het rijke westen aan om mensen daar ervan te overtuigen dat onze zuivel hun hoop voor de toekomst zou zijn, of hun mesthoop voor de toekomst.
De Wereldgezondheidsorganisatie noemt het subsidiëren van melk, kaas en boter vanuit het gemeenschappelijk landbouwbeleid "een systeem dat op een controversiële wijze te omschrijven valt als ontworpen om Europese burgers te doden via hart- en vaatziekten." Ik zeg met nadruk dat ik citeer, omdat het niet logisch lijkt dat zo'n officiële instantie dit soort termen hanteert. Kan de staatssecretaris aangeven of zij iets met deze waarschuwing van de Wereldgezondheidsorganisatie gedaan heeft of gaat doen? Ik hoor graag haar reactie.
Hoe verantwoord is de melkveehouderij en haar groei eigenlijk? Op korte termijn is het voor de melkveesector tamelijk risicoloos ondernemen, omdat de lusten voor de boer zijn en de lasten voor de burger, het milieu en de dieren. Op de langere termijn zullen boeren het slachtoffer worden van de grenzeloze hebzucht die nu leidt tot onverantwoorde uitbreiding. Het witte goud, zoals melk is gaan heten, en het bruine goud, zoals mest aan ons verkocht wordt, zullen klatergoud blijken. Binnen tien jaar zal de uitstoot van broeikasgassen door de Europese melkveehouderij gestegen zijn tot 221 miljoen ton CO2, volgens verwachtingen van de sector zelf. Ook volgens verwachtingen van de sector zelf zal de mestproductie in Nederland stijgen naar 80 miljoen ton. De sector schat daarbij dat tot 40% daarvan illegaal wordt verwerkt. In moderne stallen, die in feite een grote kopie zijn van de dieronvriendelijke, ouderwetse ligboxenstal, wordt het dierenwelzijn opgeofferd aan het belang van een nog hogere productie per koe, tot 12.000 liter melk per jaar. Nog niet zo heel lang geleden gaven koeien 3.000 liter melk per jaar.
De heer Schaap i (VVD):
De heer Koffeman heeft het over de dieronvriendelijke ligboxenstal. Wat is eigenlijk zijn alternatief voor de ligboxenstal?
De heer Koffeman (PvdD):
Er zijn verschillende alternatieven. De ouderwetse potstal is bijvoorbeeld veel beter dan de ligboxenstal.
De heer Schaap (VVD):
De heer Koffeman gaat toch niet zo ver dat hij weer de ouderwetse Friese of Hollandse stal als voorbeeld tegenover de ligboxenstal gaat plaatsen?
De heer Koffeman (PvdD):
Nou, dat ouderwetse was nog niet zo'n heel gek systeem, maar dat had te maken met kleinschaligheid. Vroeger waren groepen koeien niet groter dan 80 koeien. Dan kon je zo'n systeem op een diervriendelijke manier heel goed in de hand houden. Op het moment dat je met honderden koeien in een kudde probeert te werken, lukt dat niet. Dat betekent dat je inderdaad tegen de grenzen van de mogelijkheden oploopt. Bij grondgebondenheid van de landbouw ben je bijvoorbeeld genoodzaakt om stallen te hebben waarbij de dieren boven een gierkelder worden gehouden vanwege het feit dat je de mest moet opvangen en niet meer in de wei terecht kunt laten komen. Dus ja, de wijze waarop de veehouderij letterlijk gierend uit de hand loopt, zorgt er inderdaad voor dat dit soort vraagstukken zich voordoen.
De heer Schaap (VVD):
De heer Koffeman ontwikkelt hier lange volzinnen, maar ik vroeg heel simpel wat een diervriendelijk alternatief voor de ligboxenstal is. Toen kwam er toch uit dat die kleinschalige Hollandse en Friese stal beter zouden zijn. Ik ben toevallig groot geworden op een boerenbedrijf en weet dus uit ervaring wat zo'n oude Hollandse stal is en van hoeveel pootontsteking, uierontsteking en wat niet meer de koeien toen te lijden hadden en wat voor zegen het voor de dieren is geweest dat ze eindelijk van de ketting los konden en vrij konden rondlopen in die ligboxenstal. Dus keer in hemelsnaam niet terug naar die ouderwetse situatie.
De heer Koffeman (PvdD):
De situatie van dit moment, die collega Schaap dus een stuk beter vindt dan de oude situatie, zorgt ervoor dat zeven van de tien koeien rondloopt met poot- en klauwproblemen, zeer pijnlijke aandoeningen. Elk jaar krijgen vier van de tien koeien last van pijnlijke uierontsteking en jaarlijks worden 700.000 kalfjes in die fijne nieuwe stallen met een brander onthoornd, regelmatig zonder verdoving. 26% van de koeien staat inmiddels het jaar rond op stal. Dat is helemaal geen fijne situatie voor de koeien, wat de heer Schaap daarvan ook zegt.
Ik zei dus dat in de moderne stallen, die in feite een grotere kopie zijn van de dieronvriendelijke ouderwetse ligboxstal, het dierenwelzijn wordt opgeofferd aan het belang van een nog hogere productie per koe. De melkveehouderij krijgt ernstige kwalen als uierontsteking, pootproblemen en onvruchtbaarheid niet onder controle vanwege de grootschaligheid. LTO heeft daarover in 2006 een onthutsend boekje open gedaan. Ik raad collega Schaap aan dat nog eens te lezen. De staatssecretaris trekt haar handen daarvan af. Dat is de verantwoordelijkheid van de ondernemer, zegt zij. Waarom mag de melkveehouder zelf uitmaken hoeveel leed hij zijn dieren laat ondervinden? Waarom worden de regels opgerekt om dat mogelijk te maken? Waarom faciliteren we een systeem dat volgens de Wereldgezondheidsorganisatie en de Verenigde Naties een ramp is voor de volksgezondheid, voor het klimaat, voor het milieu, voor de natuur en voor de dieren zelf, zonder dat het de boeren veel zal opleveren. We rekken de regels op via een derogatie als het gaat om stikstof, via mestverwerking als het gaat om fosfaat. En de C02-uitstoot uit de veehouderij valt buiten het klimaatakkoord. Waarom eigenlijk, terwijl we weten dat de melkveehouderij een van de grootste veroorzakers is van de uitstoot van broeikasgassen? Graag een reactie in relatie tot wat de Wet verantwoorde groei is gaan heten.
Een jaar geleden zei de staatssecretaris dat de uitbreiding van de melkveestapel ecologisch begrensd zou zijn. Waarom vinden we nauwelijks iets van die ecologische grenzen terug in de huidige lege kaderwet? Graag een reactie.
De Nederlandse overheid steekt via de belastingbetaler en het omweggetje Brussel per jaar een kleine 400 miljoen in de melkveehouderij. Per bedrijf gaat het om bedragen die variëren tussen de €20.000 en ruim €100.000. De overheid is dus grootaandeelhouder en heeft dus namens de burgers zeggenschap over de koers die deze bedrijven zouden moeten volgen. Waarom subsidiëren wij wat volgens voorgaande woordvoerders een succesvolle sector is en volgens de Wereldgezondheidsorganisatie en de VN grote problemen veroorzaakt? Waarom subsidieer je een sector die makkelijk zijn eigen broek moet kunnen ophouden en die zo veel succes heeft? Waarom subsidieer je een sector die zulke grote problemen veroorzaakt?
Via het voerspoor is de fosfaatproductie vorig jaar toegenomen in plaats van afgenomen. Toch blijft de staatssecretaris daarop inzetten. Vandaag heeft het CBS bekendgemaakt dat er in 2012 161 miljoen fosfaat is geproduceerd en in 2013 166 miljoen. Het productieplafond is 173 miljoen en dat naderen we met rasse schreden. Deze wet is dus al achterhaald voordat hij wordt aangenomen. Koeien worden letterlijk uitgemolken. Ze moeten meer produceren en mogen minder lang blijven leven. De staatssecretaris laat zich leiden door een sector die zich gek heeft laten maken door de relatief hoge melkprijs van de afgelopen twee jaar. De sector gáát niet uitbreiden, de sector hééft al uitgebreid en zit nu al, voordat de echte uitbreiding van start kan gaan, met de gebakken peren. En die gebakken peren worden, zoals te doen gebruikelijk, straks via wat duw- en trekwerk met tractoren weer op het bordje van de burger geschoven. Op de termijnmarkten blijven de prijzen voor melk zakken: tot onder de €0,18 voor de leveringen van juni. De staatssecretaris blijft er echter bij dat de sector moet kunnen uitbreiden vanwege goede kansen op de wereldmarkt.
Wetten zijn er om problemen op te lossen of te voorkomen. Ons land bezwijkt onder het mestoverschot dat niet alleen door de 1,6 miljoen koeien wordt geproduceerd, maar ook door de 12 miljoen varkens en 97 miljoen kippen en kalkoenen in Nederland, op dit moment. Samen produceren deze dieren 71 miljoen ton mest per jaar. We hebben het dan over 4.000 kilo mest per Nederlander. Het gaat om 20 tot 25 badkuipen vol met poep per Nederlander. Waar laat je dat? Als de Nederlandse mestproductie zou worden uitgereden over de gemeente Den Haag, zouden alle Hagenaars tot aan hun middel in de poep staan. De verzurende en vermestende stoffen uit mest zijn funest voor onze natuur. Heide en de open duinen vergrassen en groeien dicht. Het kost miljoenen euro's aan natuurbeheer om deze bijzondere natuur te behouden. In tijden van bezuinigingen op natuur is dat geen prettig gegeven.
De effecten van de enorme hoeveelheid mest in ons land op het oppervlaktewater zijn nog ernstiger. Te hoge concentraties nitraat bedreigen ons drinkwater. Van de Europese waterkwaliteitsdoelen halen we zelfs in 2027 nog niet eens de helft. Kruidenrijke graslanden en weilanden met paardenbloemen zien we nauwelijks meer. Dat is een drama voor de weidevogels.
De wet die we vandaag behandelen pakt deze problemen niet aan. Sterker nog, die laat de veestapel in ons land nog verder groeien. Deze wet zorgt er bovendien voor dat de dieren nog dichter op elkaar gestald zullen worden. Om mest te verwerken — en dat moet door deze wet — moet je de mest wel opvangen. En dus moeten de dieren in een stal staan, bovenop de gierkelder.
Het loslaten van de compartimentering heeft de fraudedruk alleen maar groter gemaakt. Transport kost handenvol geld en dus is er een enorme prikkel om te sjoemelen. En dat gebeurt volop. Een aantal weken geleden hebben wij nog te maken gehad met een jonge mestfraudeur, de 16-jarige Niels Lentjes, die voor miljoenen fraudeerde met mest. Vandaag werd bekend dat in België een echtpaar is opgepakt en veroordeeld tot een miljoen boete wegens het frauderen met mest. Het gebeurt op grote schaal en toezicht is er nauwelijks.
In 2009 sprak minister Verburg de ijdele hoop uit dat zij de laatste minister zou zijn voor wie mest een hoofdpijndossier was. Zij hoopte "dat we met z'n allen van mest een succesdossier kunnen maken. Dat we toepassingen kunnen vinden waar iedereen, ook heel veel burgers, nooit van hadden kunnen dromen". Vijf jaar later zit Nederland dieper in de stront dan ooit tevoren en als het aan het kabinet ligt, gaan we dat record opnieuw breken.
De melkveehouderij als sector en de melkkoe als dier zijn letterlijk uit hun krachten gegroeid. Met deze wet legt het kabinet de melkveehouderij geen strobreed in de weg om nog verder te groeien, zich om te vormen tot een nieuwe vorm van bio-industrie en het toch al gigantische mestoverschot nog verder te laten groeien. Zelfs de vertegenwoordigers van de sector vinden een onbeperkte grondloze groei van de melkveehouderij niet wenselijk. En toch zet de staatssecretaris daarop in. Waarom heeft zij waarschuwingen nodig van twee oud-ministers, nota bene van CDA- en VVD-huize, om de wet zo aan te passen dat de ongebreidelde grondloze groei die de melkveehouderij bedreigt, niet mogelijk is? Waarom volgt zij hun advies niet op? De coalitie lijkt niet te mogen uitglijden over het enorme mestoverschot in ons land. Al jaren zien we de waarschuwingen in de Balans van de Leefomgeving dat de seinen voor de natuur- en waterkwaliteit op rood staan. In 2010 deed CapGemini in opdracht van de regering onderzoek naar de gevolgen van een groei van de veestapel. CapGemini kwam tot de conclusie dat de overheid moest ingrijpen. Met deze waarschuwingen is wat de melkveehouderij betreft niets gedaan. Er werden geen grenzen gesteld en er werden geen waarschuwingen gegeven aan de sector. De sector groeide dus door in een snel tempo vanaf 2007 jaarlijks met 2%. Vanaf 2012 ging het echt hard. Boeren anticipeerden op het vervallen van de melkquota door steeds meer jongvee aan te houden op het bedrijf. In 2013 is de melkproductie met 6% gestegen. En nu die groei een feit is, met alle negatieve gevolgen van dien, wordt de fosfaatproductie in het jaar 2013 als referentie genomen.
De enige optie om echte grondgebondenheid te behouden, is het invoeren van een maximum aan het aantal graasdiereenheden per hectare. CDA-minister Braks stelde dit al in 1991 voor. Dat is ook de enige manier om de voortgaande intensivering van de melkproductie per koe een halt toe te roepen. Ik zei het al: een koe leverde vroeger 3.000 liter melk per jaar, en nu 12.000 liter. Een koe is na drie jaar letterlijk opgebrand, terwijl de natuurlijke levensverwachting van een koe twintig jaar is. Het is heel hard nodig voor het welzijn en de gezondheid van deze dieren om daar paal en perk aan te stellen. In de hoofdlijnenbrief wordt deze optie echter zo goed als afgeschoten.
Het Centrum voor Landbouw en Milieu heeft doorberekend wat het gevolg kan zijn als je ondernemers de mogelijkheid geeft om te groeien met als enige beperking 50 kg per hectare overschot aan grondgebondenheid. We komen dan op een mogelijke groei van de melkveehouderij van 49%. Ik herhaal: 49%. Dan schieten we dus ook binnen de kortste keren door het met de Europese Commissie afgesproken fosfaatplafond heen. En dat gaat gebeuren. Kan de staatsecretaris bevestigen dat de consequentie van het overschrijden van het fosfaatplafond is, dat alle Nederlandse melkveehouders hun derogatie zullen verliezen? Dat wil dus zeggen dat de boeren die op dit moment geen fosfaatoverschot hebben op hun bedrijf, omdat zij alle mest op hun eigen grond kwijt kunnen, opeens een groot deel van hun mest zouden moeten laten verwerken of heel veel grond bij zouden moeten kopen. Ik hoor hierop graag een reactie.
De staatssecretaris vertrouwt erop dat de convenanten en afspraken die zij heeft gemaakt met de sector, voldoende zullen zijn om dit scenario af te wenden. Ik betwijfel dat ten zeerste. Veel boeren vinden dat honderden koeien in een grote dichte megastal veel minder leuk werken is dan het houden van 60 of 70 koeien die lekker buiten in de wei kunnen lopen. Maar de cowboys van de cowmunities gaan voor het grote geld. Die zien TTIP en die zien de vraag in China naar zuivelproducten. Die ondernemer wil produceren voor de wereldmarkt en heeft dus geen enkele boodschap aan convenanten, weidepremies en fosfaatplafonds. Dat wordt onherroepelijk het einde van de derogatie, maar wel aan de zeer late kant.
Het probleem is simpel: we produceren te veel mest. De oplossing is dan dat je simpelweg minder dieren moet gaan houden in dit land. Minder dieren, minder mest, minder problemen. Deze wet biedt potentieel goede mogelijkheden om de veestapel in Nederland in te krimpen en een duidelijk toekomstbeeld neer te leggen voor de intensieve veehouderij als geheel. Deze wet zou ook iets moeten doen aan de dierenwelzijnsproblemen die samenhangen met de grootschaligheid van de sector. De melkkoeien kregen er klauwproblemen en uierontsteking voor terug. Koeien zijn zo doorgefokt dat ze letterlijk uitgemolken zijn. Keer op keer moeten moederkoeien het traumatische proces doorstaan dat hun kalf direct na de geboorte wordt weggehaald. Vorig jaar heeft een wijk in Amsterdam dit verdriet van een moederkoe letterlijk moeten aanhoren.
De heer Schaap (VVD):
Deze zin over het weghalen van de kalveren bij de moederkoe bezie ik ook weer even a contrario. U wilt dus op de een of andere manier geregeld hebben dat de kalveren verplicht bij de koe blijven?
De heer Koffeman (PvdD):
Ja, dat zou een heel goed idee zijn. Dat is ook een heel natuurlijk proces. Zuigelingen zijn per definitie afhankelijk van hun moeder. Ik zou denken dat dat ook geldt voor koeien.
De heer Schaap (VVD):
Het kalf gaat zich inderdaad als zuigeling gedragen bij de koe. Wat denkt de heer Koffeman dat het gevolg daarvan is?
De heer Koffeman (PvdD):
Dat weet ik heel goed. Als een kalf zich als zuigeling bij een koe gaat gedragen, drinkt hij de moedermelk die de koe produceert. Dat is niet meer dan natuurlijk.
De heer Schaap (VVD):
Inderdaad is dat natuurlijk. Het gevolg is dat het kalf onmiddellijk diarree krijgt en met grote zekerheid daaraan zal sterven. De melk van de koe is namelijk totaal ongeschikt voor het kalf.
De heer Koffeman (PvdD):
Dat is een heel interessant gegeven. Als een kalfje bij zijn moeder blijft, is dat zeer ten nadele van dat kalf, zo begrijp ik van de VVD. Het kalf moet dus worden behoed voor de ellende die zijn moeder bij hem zou kunnen veroorzaken. Als dit de veehouderij is die collega Schaap voorstaat, is dat zo gedenatureerd dat je mag zeggen dat het ver van de realiteit af staat, maar ook ver van alles wat de natuur in petto had.
De voorzitter:
Mijnheer Schaap, tot slot over dit onderwerp.
De heer Schaap (VVD):
Ik kan de heer Koffeman vertellen dat dit al een eeuw lang praktijk is, dus dat al een eeuw lang ervoor is gezorgd dat het kalf niet kapotgaat aan het drinken van de eigen moedermelk.
De heer Koffeman (PvdD):
Als het kalf kapotgaat aan de eigen moedermelk, is het zeer de vraag hoe gezond die moedermelk dan voor mensen is. We zijn overigens de enige soort die moedermelk van een andere soort tot zich neemt. Ik denk dat de heer Schaap hier nog eens rustig zijn gedachten over moet laten gaan. Het feit dat kalfjes behoed zouden moeten worden voor wat hun moeder ze kan aandoen, is echt te zot voor woorden.
Voorzitter. Ik zei al even dat bewoners van Amsterdam van dichtbij hebben kunnen meemaken hoe het leed klinkt van een kalf dat wordt weggehaald bij zijn moeder. De kranten stonden er vol van toen koe Els van de Tostifabriek van haar kalfje gescheiden werd. Tientallen omwonenden beschreven dit verdriet als het geluid van een stoomlocomotief en een leger zeehonden. Kalfjes lijden onder enorme stress omdat ze de individuele zorg en bescherming van hun moeder moeten missen. De afgelopen maanden hebben melkveehouders geanticipeerd op het wegvallen van de melkquota door uitbreiding, schaalvergroting en het verhogen van de melkproductie. Melkveehouders zijn ernstig over hun melkquotum heen gegaan en namen de boete van de Europese Commissie graag voor lief. Het kon uit.
Vorige week werd de zeer lage decembermelkprijs bekendgemaakt. Boeren reageerden direct door 50% extra koeien aan te bieden aan de slachthuizen. Wat doet de boer dus als de melkprijs een beetje daalt? Dan neemt hij direct afscheid van zijn koeien. Op radio en tv hoor je boeren omfloerst praten op over de band die ze met hun dieren hebben. Dat staat in schril contrast met het feit dat als de melkprijs een klein beetje daalt, er direct 50% meer koeien naar het slachthuis worden gebracht. Geld is het enige wat telt in deze sector. Is de staatssecretaris van mening dat de wijze waarop de sector zijn productie begrenst door de levens van de dieren af te meten aan de prijs van een liter melk, effectiever is dan een systeem van dierrechten? Kan zij uitleggen hoe het begrenzen van de productie door dieren naar de slachterij te sturen afhankelijk van de prijs van een liter melk, past binnen de kabinetsvisie van een duurzame veehouderij?
Helaas worden we vandaag geconfronteerd met niet meer dan een lege wet, die geen van de grote problemen in de melkveehouderij het hoofd biedt en waarvan op geen enkele manier duidelijk is hoe hij wordt ingevuld. Regeren is helaas vooruitschuiven geworden. Vorig jaar moest de wijziging van de Meststoffenwet er nog even snel voor kerst doorheen worden gejast. Dat is ook een wet die het grote mestprobleem in ons land ongemoeid liet, naliet om het probleem bij de bron aan te pakken en waarmee alleen werd ingezet op oplossingen aan het einde van de lijn, zoals mestverwerking. Ik vind zowel de inhoud als het proces van deze wet onacceptabel en kan er dan ook onmogelijk mee instemmen. Dat zou eigenlijk moeten gelden voor alle andere partijen die duurzaamheid als belangrijk thema in hun verkiezingsprogramma hebben, maar kennelijk kiezen voor economische kortetermijnbelangen. We mogen deze wet niet afkeuren. Hij moet voor 1 januari aangenomen zijn, anders krijgen we problemen met Brussel. De kiezer is de enige die op 18 maart ervoor kan zorgen dat er straks in dit huis minder poep gepraat wordt.
De heer Holdijk i (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Prealabel een enkel persoonlijk woord, als u mij toestaat. Ik ben buitengewoon dankbaar en ondervind het als een bijzonder voorrecht en als een wonder dat ik in de gelegenheid word gesteld om op deze plaats weer aan de beraadslagingen deel te nemen, meer dan een halfjaar nadat dit voor het laatst het geval was. Dank zij de genade en trouw van onze Schepper en onderhouder! Dank spreek ik vanaf deze plaats ook graag nog eens uit voor de vele blijken van hartelijk meeleven van mijn collega's en de medewerkers van de Kamer, alsook voor het bijzonder welkom dat mij op 28 oktober jl. door u, mevrouw de voorzitter, werd toegeroepen. Het was "meer dan het gewone", om het met de titel van een in 1977 verschenen geruchtmakend boek te zeggen.
Maar nu ter zake. Ik richt mij dan, uiteraard via u, mevrouw de voorzitter, tot de regering met enkele opmerkingen en vragen. De overhaaste behandeling van het wetsvoorstel vindt plaats onder dubbele dreiging. Als de wet zou worden verworpen, hangt de melkveehouders de dreiging van invoering van dierrechten door de staatssecretaris boven het hoofd. En als de wet niet vóór 1 januari a.s. van kracht is, voldoet Nederland volgens "Brussel" niet aan de voorwaarden voor de toegekende derogatie en kan een besluit van het nitraatcomité voldoende zijn om de derogatie in te trekken of aan te passen. Hoe men deze laatste dreiging, waarmee de spoedbehandeling te elfder ure wordt gemotiveerd, taxeert, hangt sterk af van de vraag hoe hoog men het redelijkheidsbesef van de Europese Commissie c.q. van het nitraatcomité inschat. Het wetsvoorstel was immers door de Eerste Kamer in behandeling genomen en had ruim vóór 1 april a.s., de datum van het vervallen van de melkquotering, afgehandeld kunnen zijn. Nu komt er wellicht een wet voor 1 januari waarvan de kern nog onbepaald is. De vraag is: waarom zou men in "Brussel" niet vatbaar zijn geweest voor dit toch redelijke standpunt? Ik denk ook even aan de gang van zaken die wij hier aan de hand hebben gehad met de begroting van Veiligheid en Justitie voor het komende jaar, waarbij toch de garantie is gegeven dat behandeling na 1 januari geen probleem zou zijn.
Wie in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw de ontwikkelingen in de veehouderij heeft gevolgd, weet dat de melkveehouderij niet het ontstaan van het mestoverschot heeft veroorzaakt. Dat is ontstaan bij de varkens-, de pluimvee- en de kalverhouderij, opkomende en sterk expanderende bedrijven die veelal nauwelijks over grond, in elk geval niet over voldoende grond beschikten buiten hun bouwlocatie. Ik ben beducht dat wanneer er niet tijdig grenzen aan de groei worden gesteld, de melkveehouderij deze intensieve sectoren achternagaat. En de melkveehouderij moet geen industrieel bedrijf worden.
Het onderhavige wetsvoorstel is in feite weinig meer dan een wijziging van de Meststoffenwet. Uitgangspunt is dat het totale mestoverschot in Nederland niet mag groeien. Het totale fosfaatplafond voor alle diersoorten bedraagt, als ik het wel heb, 173 miljoen kilo. Voor de melkveehouderij zal dat plafond 85 miljoen kilo bedragen. Uit recente cijfers van het CBS is gebleken dat dit plafond al akelig dichtbij is gekomen. De wet wil het stellen van grenzen aan de groei in de toekomst mogelijk maken, niet het stellen van absolute grenzen voor bestaande bedrijven, zo vat ik de tekst op. Het aanvankelijke voorstel ontmoette de nodige kritiek, niet alleen bij de Tweede Kamer maar ook bij de sector, die meestal pleit voor meer ruimte, maar nu aandrong op beperking door de grondgebondenheid scherper te borgen dan in het wetsvoorstel gebeurde. Een uniek gebeuren, mag ik wel zeggen.
Aan de intensivering zullen mijns inziens grenzen moeten worden gesteld, ofwel door een bovengrens aan het aantal dieren per hectare te stellen, ofwel door de hoeveelheid geproduceerde melk te limiteren of aan de hoeveelheid mest te koppelen. Ik heb de nodige twijfel of de groei van het mestoverschot binnen de perken van het fosfaatplafond is te houden. Als ik zie wat er de afgelopen tijd aan stallen is gebouwd — niet alleen ter vervanging — en wat er nog in aanbouw is, wetend dat die stallen in de aanloop naar 2015 nog niet vol staan, dan houd ik mijn hart vast. Het risico dat een klein aantal bedrijven heel fors groeit en daarmee de fosfaatruimte van anderen opgebruikt, is levensgroot aanwezig.
Wil men het doel van een beheerste groei realiseren, dan kan het niet alleen om begrenzing van het aandeel mestverwerking gaan. De zwakte van de nadruk op uitsluitend mestverwerking is dat door deze sluip-, ontsnappings- of vluchtroute de groei van de melkveestapel in de toekomst niet begrensd wordt en het ontstaan van grondloze bedrijven niet zal worden tegengegaan. De Algemene Maatregel van Bestuur die in artikel 21, lid 5 van de voorgestelde wet is voorzien, maakt het stellen van een maximumpercentage voor mestverwerking mogelijk. Ik kom daar nog op terug.
In plaats van het melkquotum, dat verdwijnt, krijgen melkveehouders te maken met een "melkveefosfaatreferentie", dat is het fosfaatoverschot van melkvee op bedrijfsniveau. Uitgegaan wordt van 2013 als referentiejaar. De fosfaatproductie door melkvee en jongvee wordt in de referentie bepaald op basis van forfaitaire normen voor 2014, niet op basis van de normen voor 2013. Heb ik dat goed begrepen? Melkveefosfaatreferentie zal bedrijfsgebonden zijn en alleen overdraagbaar in familieverband; het wordt niet verhandelbaar. Klopt dat nog steeds?
De RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) gaat de gegevens over dieraantallen ter controle voorleggen aan de veehouders. Volgens de planning zou dat in oktober 2014 gebeuren. Na controle door de boer zou de RVO een beschikking afgeven. In november was, zo bereikte mij het bericht, de fosfaatreferentie op basis van de bedrijfssituatie in 2013 nog steeds niet naar de boeren gestuurd. Wat is de stand van zaken thans?
Terugkomend op de voorziene Algemene Maatregel van Bestuur stel ik om te beginnen vast dat de Raad van State niet in de gelegenheid is geweest om over deze optie te adviseren. Hij heeft geen inhoudelijk advies op het oorspronkelijke wetsvoorstel uitgebracht. Een Algemene Maatregel van Bestuur kan de voorkeur genieten om te voorkomen dat de formele wetgever te veel op de stoel van de burger of ondernemer gaat zitten. Soms geniet de wet echter de voorkeur. Hoewel een Algemene Maatregel van Bestuur niet vrijblijvend is, heb ik in dit geval een sterke voorkeur voor een wettelijke verankering van de minimale grondgebondenheid voor melkveebedrijven. De staatssecretaris had een voorbeeld kunnen nemen aan haar minister, die de opheffing van product- en bedrijfschappen, waarover wij morgen hopen te stemmen, bij wet heeft geregeld, hoewel hij met een Algemene Maatregel van Bestuur had kunnen volstaan.
De heer Koffeman i (PvdD):
Ik wil collega Holdijk graag een vraag stellen over de grondgebondenheid. Betekent het pleidooi voor grondgebondenheid van de heer Holdijk wat hem betreft grondgebondenheid in de nabijheid van de boerderij? Of kan hij zich ook vinden in grondgebondenheid waarbij een grote hoeveelheid koeien in een megastal gehouden wordt, waarbij op afstand grond gepacht wordt waarover de mest uitgereden kan worden?
De heer Holdijk (SGP):
Dank voor deze vraag. Het is een vraag waarop wij in het vervolg van dit debat, als het gaat over de invulling van de AMvB, terug zullen moeten komen. Ik maak straks nog enige specifieke opmerkingen over grondgebondenheid. Voor dit moment denk ik bij grondgebondenheid toch eerder aan grond, pakweg binnen een cirkel van 5 à hooguit 10 kilometer van de locatie. Niet alleen grond van veehouders overigens, maar ook grond van akkerbouwers. Maar ik heb ergens een afstandsnorm van 20 kilometer voorbij zien komen. Ik geloof niet dat dit de voorkeur zou verdienen.
Voorzitter. Duidelijkheidshalve voeg ik aan mijn sterke voorkeur voor de regeling bij wet van de grondgebondenheid toe, dat ik per se geen voorstander ben van een wettelijke verplichting tot weidegang.
Via de voorziene AMvB kunnen nu dus grenzen worden gesteld aan het aandeel mestverwerking. Hoe die begrenzing eruit gaat zien, is nog niet duidelijk. Dat kan en mag volgens Brussel blijkbaar later, na 1 januari, gebeuren. Als dat niet vóór 1 april zijn beslag heeft gekregen, hangt ons dan misschien opnieuw het zwaard van Damocles boven het hoofd? Een boeiende vraag, vind ik. Impliceert de keuze voor de route van de AMvB niet dat de staatssecretaris straks slechts achteraf maatregelen kan nemen door het aantal dieren van een bedrijf in overtreding te beperken?
De Kamers zullen nauw betrokken worden bij de invulling van de AMvB. Dat lijkt een voordeel, dat kan een voordeel zijn, maar de eerder genoemde minister, met wie de staatssecretaris samen het departement dient, verdedigde zijn keus voor de wet — en terecht, meen ik — met het argument dat daarmee de parlementaire betrokkenheid en invloed worden vergroot in plaats van verkleind, wat het gevolg kan zijn van een AMvB.
Ten slotte zou ik nog nader stil willen staan bij de factor grondgebondenheid. De route naar geborgde grondgebondenheid wordt onderwerp van gesprek, overleg, polderen, schikken en plooien door eindeloos veel partijen. Hopelijk komen er bij de invulling van de grondgebondenheid praktijkgerichte, werkbare voorstellen. De overheid houdt een vinger aan de pols of in de pap. Men kan dit aspect onmogelijk aan regeling door de sector overlaten. Het probleem is dat de melkveesector niet in staat is bij zijn eigen "onderdanen" de fosfaatgrens af te dwingen. Het is mooi dat er convenanten afgesloten zijn of worden, maar ze zijn niet bindend voor individuele boeren.
Bij de factor "grondgebondenheid" moet het er in principe om gaan dat via de korte kringloop de mest op eigen land is te gebruiken voor de grasgroei of om ander voer van het land te halen. Een vraag in dit verband: wordt bij de bepaling van de grondgebondenheid rekening gehouden met verschillen tussen regio's en verschillende typen melkveehouderijen? Het fosfaatplafond moet op zo eerlijk mogelijke wijze worden verdeeld.
Tot besluit. Hopelijk dragen de wet zelve en de AMvB ertoe bij dat wordt voorkomen dat de melkveehouderij de intensieve veehouderij achterna gaat. Het goede imago van de Nederlandse melkveehouderij — we zijn de tweede zuivelexporteur van de wereld — is kostbaar maar ook kwetsbaar en mag daarom niet in de waagschaal worden gesteld.
De heer Thom de Graaf i (D66):
Voorzitter. In de eerste plaats mijn felicitaties aan collega Zandbrink voor zijn maidenspeech. Daarin liet hij al blijken aanmerkelijk meer van deze sector te weten dan de laatste spreker in dit debat. In de tweede plaats wil ik graag de fractie van GroenLinks mijn medeleven betuigen met het overlijden van de echtgenoot van onze collega Marijke Vos.
Er is in korte tijd veel te doen geweest om het wetsvoorstel waar we vandaag en morgen over spreken. Er staan dan ook, zoals we hedenmiddag hebben kunnen horen, grote en uiteenlopende belangen op het spel. Het debat gaat over de melkveesector, het milieu, ondernemerschap, duurzaamheid en dierenwelzijn, maar ook over de kwaliteit van deze wetgeving. Ik ben niet de reguliere woordvoerder op dit terrein, maar in een kleinere fractie moet je in hectische tijden van alle markten thuis zijn, zelfs van de veemarkt. Dat zal ik dus proberen. Het verheugt mij om in dit verband juist met deze staatssecretaris te spreken. Wij begonnen meer dan twintig jaar geleden samen in de Tweede Kamer, maar kwamen elkaar eigenlijk zelden tot nooit in een debat tegen, aan welke kant van de regeringstafel wij ook zaten. Dat maak ik dus bij dezen goed.
Voor mijn fractie staat voorop dat de melkveesector een sector van groot belang is voor de Nederlandse economie. Na Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is Nederland de vierde producent in Europa, met ruim 17.000 melkveehouderijen, zo'n 1,5 miljoen melkkoeien en vorig jaar een melkproductie van ruim 12 miljard kilo. We praten vandaag over deze wet omdat het systeem van de Europese melkquotering per april aanstaande, dus al over een paar maanden, ophoudt te bestaan. Daarmee is er zicht op groei van de sector. Mijn fractie is niet tegen groei, mits het verantwoorde en duurzame groei kan zijn. Groei betekent meer koeien, meer melk en dus ook meer mest.
De heer Koffeman i (PvdD):
Collega De Graaf spreekt lovende woorden over de 12 miljard kilo melk die geproduceerd wordt. Is hij zich bewust van het feit dat dit om en nabij de 15 miljard kilo uitstoot van broeikasgassen betekent? Vindt hij dat die hoeveelheid broeikasgassen in Nederland geproduceerd mag worden als wij met z'n allen proberen de uitstoot van broeikasgassen te beperken? Vindt hij dat Nederland voor de wereldmarkt moet produceren, of dat er veel meer regionaal geproduceerd moet worden?
De heer Thom de Graaf (D66):
Ik gaf een feitelijke weergave en geen lovende woorden. Ik weet niet waar de heer Koffeman dat uit afleidde. Verder zou ik de heer Koffeman willen vragen gewoon te luisteren naar mijn betoog. Het is veel. Het is wat mij betreft alleen verantwoord als er goede grenzen aan de groei worden gegeven. "De grenzen aan de groei" is overigens ook de titel van een bekend boek uit de jaren zeventig.
De heer Koffeman (PvdD):
Absoluut. Dat was een geweldig boek. Ik vraag de heer De Graaf niet naar de toekomst en de groei van de melkveehouderij, maar naar de huidige situatie waarin 12 miljard kilo melk al zorgt voor om en nabij de 15 miljard kilo uitstoot van broeikasgassen. Vindt collega De Graaf dat die situatie moet worden ingeperkt? Of kan dit op een verantwoorde manier verder groeien?
De heer Thom de Graaf (D66):
Ik vind niet dat het zou moeten worden ingeperkt. Verantwoorde groei kan wat mij betreft alleen mogelijk zijn als wij sterke grenzen stellen die te maken hebben met de grondgebondenheid. Ik neem aan dat ik u daarmee een voldoende duidelijk antwoord heb gegeven.
De heer Koffeman (PvdD):
Dan wil ik toch vragen hoe collega De Graaf denkt dat die 15 miljard kilo uitstoot van broeikasgassen past in een klimaatbeleid waarin we proberen die hoeveelheid broeikasgassen terug te dringen.
De heer Thom de Graaf (D66):
Klimaatbeleid is veelomvattender dan alleen dit onderdeel. Dus moet dat in samenhang met andere maatregelen worden bezien. Ik heb geen enkele behoefte om nu een debat over klimaat te voeren. Ik voer nu het debat over de melkveehouderij. Groei betekent, zoals ik al zei, meer koeien, meer melk en dus ook meer mest. De kern is dat, met het vervallen van de quota, de situatie ontstaat dat de mestproductie kan groeien zonder dat afzet voor deze extra productie is gegarandeerd. Met dit wetsvoorstel zouden die garanties moeten worden geboden. De toestemming die Nederland heeft gekregen om van de Nitraatrichtlijn te mogen afwijken, zou op die manier ook kunnen worden behouden.
Mocht Nederland de derogatie verliezen, dan heeft dat financiële consequenties voor de zogeheten "graasveehouders", die per hectare meer dan 170 kilo stikstof uit mest aanwenden. Kan de staatssecretaris aangeven om hoeveel melkveehouders het precies gaat? Hoeveel melkveehouders zitten met een uitstoot boven de norm uit de richtlijn? Over welke financiële consequenties hebben we het precies?
Over het grote belang van de melkveehouderijsector voor de Nederlandse economie zijn de meningen, denk ik, niet echt verdeeld. Er is een groot belang, los van de vraag of je dat te groot vindt of niet. Ook duurzaamheid en milieuwaarden zijn echter van evident groot belang, zoals ik al zei. Als wij deze belangrijke economische sector willen behouden, en misschien zelfs willen uitbreiden, zullen we streng moeten vasthouden aan die waarden. Met andere woorden: de groei van de melkveehouderij moet verantwoord zijn. Dat wil zeggen: binnen de milieurandvoorwaarden en in een evenwicht tussen het bedrijf en zijn omgeving. De vraag is of dit voldoende kan worden gewaarborgd met het voorliggende wetsvoorstel en de voorziene Algemene Maatregel van Bestuur.
Gezien het feit dat 60% van de huidige melkveehouders onvoldoende grond heeft om de eigen fosfaatproductie op eigen grond te plaatsen, is volledige grondgebondenheid, denk ik, geen realistische doelstelling. De regionale verschillen zijn in ons land daarvoor ook te groot. Dat is het ene uiterste. Van het andere uiterste, de 100% mestverwerking, waarbij een boer een grote veestapel kan hebben zonder de daarbij behorende hoeveelheid grond, is mijn fractie evenmin voorstander. Gelukkig is de staatssecretaris dat nu inmiddels ook niet meer, zoals bleek uit de behandeling van het wetsvoorstel die tot nu toe heeft plaatsgevonden.
In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de staatssecretaris geschreven dat er met het wetsvoorstel voor wordt gezorgd dat bedrijven die uitbreiden het extra fosfaat dat zij produceren ten opzichte van het referentiejaar 2013, op eigen grond kunnen plaatsen of voor 100% kunnen laten verwerken. In een Algemene Maatregel van Bestuur zal worden bepaald, zo heeft de staatssecretaris later laten weten, dat de uitbreiding van fosfaatproductie niet alleen met mestverwerking mag worden gecompenseerd, maar ook altijd ten minste aan grond gekoppeld moet zijn.
De vraag die rijst is natuurlijk: waarom is die 100% mestverwerkingsoptie dan toch in het wetvoorstel blijven staan? Als het toch de bedoeling is dat die optie bij Algemene Maatregel van Bestuur onmogelijk wordt, dan had die er beter alsnog kunnen worden uitgehaald in de nota van wijziging. Ik krijg daar graag een reactie op van de staatssecretaris. Heeft de tijdsdruk of de politieke druk het onmogelijk gemaakt om die optie uit het wetsvoorstel te halen? Over hoeveel melkveehouders die niets van de uitbreiding van de mestproductie op eigen grond kunnen plaatsen, praten we eigenlijk? Aan welke omvang moet ik denken?
Ook binnen de zuivelketen meent men dat het op basis van dit wetsvoorstel mogelijk is voor individuele melkveehouders om zich in een "ongewenste richting" te ontwikkelen. Aan de 100% mestverwerking moeten volgens de sector zelf grenzen worden gesteld zodat er een balans blijft tussen het aantal koeien en de beschikbare grond. Mijn fractie vindt dat een belangrijk signaal. Bovendien is de grondgebondenheid en de daarbij behorende weidegang meer en meer bepalend voor de maatschappelijke acceptatie van deze sector in ons land en dus voor individuele bedrijven in hun regio.
De voorliggende wet is tijdens de behandeling in de Tweede Kamer op een belangrijk onderdeel verbeterd. De Algemene Maatregel van Bestuur kan niet alleen nadere beperkingen stellen aan de uitbreiding van de melkveebedrijven, maar zal dat ook daadwerkelijk doen; zie het amendement-Dikkers c.s. op stuk nr. 60 (33979).
Bovendien is een zware voorhangprocedure afgedwongen die de beide Kamers de gelegenheid zal geven zich over de concrete maatregelen uit te laten. Vooral voor het politieke primaat van de Tweede Kamer lijkt mij dat van evident belang. Het knaagt natuurlijk dat de Tweede Kamer in de eindafwegingen bij dit wetsvoorstel nog geen enkel zicht kon hebben op de inhoud van deze Algemene Maatregel van Bestuur. Staatsrechtelijk is het zelfs zeer de vraag of de beide Kamers moeten accepteren dat in het hart van de wet zelf geen inhoudelijke norm is gesteld op zo'n belangrijk kernstuk van de wetgeving, maar dat slechts wordt doorverwezen naar lagere regelgeving, waar nog wel van kan worden kennisgenomen maar niet meer aan kan worden meegeschreven. Open bepalingen die in lagere regelgeving worden ingevuld, hebben niet onze voorkeur; en dan druk ik mij gematigd uit.
De vraag is of de hoofdlijnenbrief over de invulling van de AMvB, die de staatssecretaris ons enkele dagen geleden deed toekomen, de twijfel over de wetgevingskwaliteit weet weg te nemen. Wij blijven vooralsnog grote aarzelingen hebben. Ten principale verandert er immers niets aan de systematiek: in de wet wordt gezwegen, in de Algemene Maatregel van Bestuur wordt eigenlijk geregeld wat in de wet had moeten staan. Daarnaast verschaft de hoofdlijnenbrief helaas ook geen helderheid over hetgeen precies in die Algemene Maatregel van Bestuur zou komen te staan en dat was toch het minste dat wij hadden verwacht. Ik wijs ook op de motie van onder meer onze voormalige collega Smaling, die in de Tweede Kamer nadrukkelijk verzocht om voor de behandeling in de Eerste Kamer te komen met informatie over de wijze waarop de AMvB wordt ingevuld.
Uit de hoofdlijnenbrief kan ik dat niet afleiden. Er worden drie scenario's geschetst. Die worden systematieken genoemd. Helaas, ik vrees dat dit geen Nederlands is. De drie geschetste scenario's zijn door het Landbouw Economisch Instituut (LEI-WUR) onderzocht. De staatssecretaris gaat daar nu met het veld over overleggen. Weet de Tweede Kamer nu hoe de Algemene Maatregel van Bestuur er uit gaat zien? Weten wij het? Weet de staatssecretaris het? Ik vrees dat het antwoord drie keer nee moet zijn. Dat helpt dus niet.
Overigens blijkt uit de brief van 12 december van de staatssecretaris wel iets anders, namelijk dat het Landbouw Economisch Instituut bij het onderzoek is uitgegaan van een maximale benutting door de melkveehouderij van het zogenaamde voerspoor. Ik herinner mij die term nog, omdat deze ongeveer zeventien jaar geleden een belangrijke rol speelde bij de varkenswet van minister Van Aartsen, die bijna tot een politieke crisis leidde.
Uit cijfers van het CBS blijkt tegelijkertijd dat vorig jaar het fosfaatgehalte in het krachtvoer hoger was dan in het jaar daarvoor. Dat is dus niet een vermindering, maar een stijging. De staatssecretaris zelf meent dat alles op alles moet worden gezet om onder het fosfaatproductieplafond — wat een term — te blijven. Hoe reëel is dat als dat voerspoor eigenlijk al wankelt? Ook hierover hoor ik graag nader van de staatssecretaris.
Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie voorshands niet is overtuigd van de kwaliteit van deze wetgeving, gelet op de invulling die zal plaatsvinden bij Algemene Maatregel van Bestuur. Zij wordt daarbij helaas niet geholpen door de brief van de staatssecretaris over de inhoud van die regelgeving. Ik hoop dat de staatssecretaris tot een krachttoer, en dan zonder krachtvoer, in staat is, om ons in haar repliek niettemin mee te nemen in de kracht van haar argumenten. Alleen al daarom wachten wij haar antwoord met grote belangstelling af.
De beraadslaging wordt geschorst.