Verslag van de vergadering van 15 december 2014 (2014/2015 nr. 13)
Aanvang: 16.34 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015) (34002).
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Essers i (CDA):
Voorzitter. De leden van de CDA-fractie hebben waardering voor de thans meer dan in het verleden bestaande zorg bij de regering over de uitvoerbaarheid van het belastingstelsel en de mogelijkheden, maar vooral ook beperkingen, van de Belastingdienst. Kennelijk zijn de recente ervaringen met het tekortschietende toeslagstelsel en de automatische gegevensverwerking door de Belastingdienst een belangrijke aanleiding geweest voor deze verandering in de houding van de regering. Jaar in jaar uit werd de Belastingdienst in het verleden opgezadeld met nieuwe maatregelen, zonder dat er serieus aandacht werd besteed aan de vraag of die maatregelen ook uitvoerbaar waren in de vaak korte implementatietermijn die de wetgever voor ogen had.
Behalve de Belastingdienst hebben natuurlijk ook de burgers belang bij een zo eenvoudig mogelijk stelsel en bij heldere, transparante wetgeving. Ook is de communis opinio dat de huidige belastingdruk op vooral arbeid te hoog is en dat het erg goed zou zijn voor de economie en de aanpak van de werkloosheid als deze druk, ook wel als de "wig" aangeduid, omlaag zou gaan. Op dit terrein levert het Belastingplan echter niet of nauwelijks een bijdrage. Er wordt veel naar een ongewisse toekomst verwezen. De leden van de CDA-fractie zijn dan ook teleurgesteld over het gebrek aan ambitie, visie en daadkracht dat dit Belastingplan uitstraalt. De door ons bij het vorige Belastingplan en de daarmee samenhangende belastingplannen gehekelde belastingverzwaringen, zoals de accijnsverhogingen met zeer nadelige gevolgen in de grensstreek en de verhuurderheffing met zeer ernstige gevolgen voor de woningmarkt, worden in dit Belastingplan niet gemitigeerd, laat staan teruggedraaid.
Integendeel; er komen met dit Belastingplan weer nieuwe lastenverzwaringen bij. De eerste schijf van de inkomstenbelasting gaat omhoog, al is dat iets minder dan aanvankelijk was voorzien, de heffingskortingen gaan voor de middeninkomens sneller omlaag, de energiebelasting voor bedrijven stijgt, de afvalstoffenbelasting stijgt en directeur-grootaandeelhouders zullen zichzelf een hoger loon moeten toekennen, terwijl vanaf 2016 de ouderenkorting wordt verlaagd en de ouderentoeslag in box 3 vervalt. De reflex van dit kabinet is nog steeds om lastenverhogingen voorrang te geven op uitgavenbeperkingen. Broodnodige hervormingsvoorstellen voor ons belastingstelsel ontbreken; zij worden op de lange baan geschoven en afhankelijk gemaakt van de beschikbaarheid van voldoende smeerolie in de vorm van miljarden euro's om de hervormingen te kunnen financieren dan wel draagbaar te maken.
Daarmee wordt de belastinghervorming afhankelijk gemaakt van het economische herstel van Nederland, terwijl nu net die belastingherziening dit economische herstel mede moet bewerkstelligen en aanjagen. Laten we niet vergeten dat de thans voorspelde groeicijfers voor 2015 voor een groot deel zijn ingegeven door factoren waarop Nederland geen invloed heeft, zoals de olieprijs en de koers van de euro. Een verlaging van de wig door belastinghervorming zou een belangrijke eigen bijdrage van Nederland zijn aan verbetering van de groei en vermindering van de werkloosheid.
De staatssecretaris wijst voor veel van onze in het verslag gedane voorstellen voor verbeteringen van het huidige stelsel naar een onzekere toekomst. Mits er smeerolie wordt gevonden ter grootte van een bedrag tussen 3 miljard en 5 miljard euro, zal hij naar eigen zeggen geleidelijk aan met voorstellen komen om ons belastingstelsel te hervormen: stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, de hemel en de aarde, inclusief ons belastingstelsel. Tekenend is dat de regering in de memorie van antwoord opmerkt dat het niet de insteek is van dit kabinet om de ruimte voor belastingverlichting te vinden door te bezuinigen. Dat betekent dat die ruimte moet worden gevonden door lastenverschuivingen en door de hopelijk voortgaande groei van de economie. De hoofdvraag is echter of we het ons wel kunnen permitteren om dit alles zo lang op zijn beloop te laten. Naar onze mening mag van dit kabinet op dit terrein thans al meer daadkracht worden verwacht. Ik verneem graag de reactie van de staatssecretaris.
Komende vrijdag is het precies 100 jaar geleden dat de Wet op de inkomstenbelasting 1914 het leven zag. De geestelijk vader van deze wet, minister van Financiën Willem Treub, wist dat de crisissituatie waarin Nederland toen verkeerde — de Eerste Wereldoorlog was net uitgebroken — ons land voor grote budgettaire uitdagingen stelde, ook al waren wij gespaard gebleven voor het oorlogsgeweld. Treub had niet de tijd om te wachten op smeerolie om het nieuwe stelsel in te voeren. De nood van de tijd noopte hem om door te pakken. Na de door Pierson aan het einde van de negentiende eeuw ingevoerde gesplitste inkomstenbelasting, de belasting op bedrijfs- en andere inkomsten uit 1893 en de vermogensbelasting uit 1892, kwam er in 1914 een algemene en progressieve inkomstenbelasting. Daarmee werd de ommekeer gemarkeerd van een staat die zijn belastingen vooral putte uit de bestedingen in de vorm van verbruiksbelastingen als invoerrechten en accijnzen, naar een staat die zijn belastingen wilde baseren op een heffing die het inkomen naar draagkracht wenste te belasten. Niet alleen de bestedingen, ook het gedeelte van het inkomen dat werd bespaard, moest worden belast. Op basis van de wet van het afnemende grensnut, diende daarbij een gematigde progressie in aanmerking te worden genomen: naarmate het inkomen steeg, nam de belastingdruk geleidelijk toe. Het hoogste tarief was 5% voor inkomens boven 20.000 gulden. Anders dan onder de vermogensbelasting van Pierson, die bij de belastingheffing van inkomsten uit vermogen uitging van een wettelijk vastgesteld fictief rendement van 4%, werden in de Wet IB 1914 de reële inkomsten uit vermogen belast. De inkomsten uit arbeid en de inkomsten uit vermogen werden min of meer op dezelfde wijze vastgesteld; het tarief werd toegepast op het gehele inkomen. Aldus was sprake van een synthetische inkomstenbelasting.
Dat de Wet IB 1914 niet helemaal kan worden gekarakteriseerd als een belasting van het reële inkomen, kwam door het bronnenfictiestelsel, maar dat vond zijn oorzaak in de technische onmogelijkheid in die tijd om te werken met voorlopige aanslagen en voorheffingen. Uitgangspunt was de heffing op basis van de reële inkomsten uit vermogen en arbeid. Dat werd toen gezien als vooruitgang. Hoe wrang is het dan toch eigenlijk dat we anno 2014 in box 3 niet de reële inkomsten uit vermogen belasten, maar net als in 1892 uitgaan van een fictief rendement van 4%, dat tegenwoordig wordt belast tegen een tarief van 30%. Derhalve hebben we met box 3 in feite een vermogensbelasting en is er geen daadwerkelijke inkomstenbelastingheffing ten aanzien van de feitelijke inkomsten uit vermogen.
Ofschoon box 3 uit een oogpunt van eenvoud onmiskenbaar voordelen heeft, heeft deze box ook nadelen. Het fictieve rendement van 4% wordt vooral door risicomijdende spaarders als een onrechtvaardigheid ervaren. Zij worden geacht een vermogensrendement te behalen van 4%, terwijl hun feitelijke rendement daar al jaren ver onder ligt. Het bestaan van een heffingsvrij vermogen is lang niet altijd een oplossing voor deze categorie spaarders. Zij zijn alleen maar geholpen door een belastingheffing van hun feitelijk gerealiseerde rendement op hun spaarrekeningen. Ik weet dat de staatssecretaris niet wil vooruitlopen op de stelseldiscussie, maar zou hij ten minste willen bevestigen dat dit technisch gemakkelijk realiseerbaar is, omdat de financiële instellingen deze gegevens zo kunnen aanleveren? Voor de meer gecompliceerde situaties waarin ook vermogenswinsten en -verliezen in beeld komen, is meer tijd nodig om een rechtvaardige oplossing te vinden die aansluit bij het draagkrachtbeginsel zonder dat de eenvoud van box 3 verloren gaat. Wij vernemen graag met welke plannen de staatssecretaris hiervoor komt.
De heer Reuten i (SP):
De heer Essers haalt Treub aan en noemt belasting naar draagkracht. Is de CDA-fractie ook voor vermogensinkomstenbelasting naar draagkracht, net zoals Treub?
De heer Essers (CDA):
Daarmee vraag je hoe je het ideale stelsel op termijn ziet. Die discussie moeten wij met zijn allen voeren. Ik wil de eenvoud die box 3 heeft gebracht, niet zomaar weggooien. Ik denk dat we moeten streven naar een tussenvorm tussen het heel ruwe, maar eenvoudige, stelsel van box 3 en het uitermate gecompliceerde stelsel van vermogenswinstbelasting. Ik wil wel dat we nu alvast de risicomijdende spaarders tegemoetkomen. Dat kan simpelweg door te kijken wat hun daadwerkelijke inkomsten op de spaarrekeningen zijn.
De heer Reuten (SP):
Ik begrijp senator Essers, maar hij geeft geen antwoord op mijn vraag. De vraag is of de CDA-fractie ook voor een belasting naar draagkracht is op vermogensinkomsten. Hij antwoordt dat hij het graag eenvoudig houdt, maar je kunt alles eenvoudig houden.
De heer Essers (CDA):
De tegenvraag is: wat voor belasting op vermogensinkomsten heeft de heer Reuten precies in gedachten? Je kunt net zo goed verdedigen dat box 3 al vermogensinkomsten probeert te belasten. Wij zijn het erover eens dat dit nog niet op de juiste manier geschiedt. Om meteen een zwaardere vermogensbelasting of een vermogenswinstbelasting in te voeren, gaat me te ver.
De heer Reuten (SP):
Ik vroeg dus of de CDA-fractie voor progressie is. De heer Essers geeft geen antwoord en vraagt dan wat ik ervan vind. Mijn antwoord is: ja.
De heer Essers (CDA):
Progressie is een andere vraag. Ik begrijp dat de heer Reuten daar voor is. Het CDA is voor een vlaktaks, zij het dat er wel ruimte is voor een wat hoger tarief voor de allerhoogste inkomens. In de progressie willen wij duidelijk gematigd blijven.
De heer Bröcker i (VVD):
Het is goed dat de heer Essers de vlaktaks noemt. Hij beschrijft echter geen vlaktaks, maar een belastingstelsel met twee tarieven. Ik wil even terugkomen op het vorige punt. De heer Essers brengt terecht de knelpunten in de huidige rendementsheffing in box 3 aan de orde. Mijn fractie onderkent het probleem. Anderzijds benoemt hij de uitvoerbaarheid en het beslag dat de uitvoering geeft op de Belastingdienst. Kan hij concreet aangeven hoe vermogensbestanddelen een andere behandeling kunnen krijgen in box 3, met zo min mogelijk disruptie voor de huidige uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst? Dat gaat toch verder dan de spaartegoeden? Vermogen is meer dan alleen spaartegoeden.
De heer Essers (CDA):
Ja, dat is ook precies wat ik heb aangegeven. Voor de gecompliceerde situaties zullen we het voorlopig met de huidige systematiek van box 3 moeten doen, totdat de staatssecretaris met zijn plan komt. Mijn vraag aan de staatssecretaris is echter of het niet een enorme tegemoetkoming zou zijn bij de grote categorie risicoaverse spaarders, om het daadwerkelijke inkomen op winstspaarrekeningen te belasten. Ik vraag dit omdat banken deze gegevens heel gemakkelijk kunnen aanleveren.
De heer Bröcker (VVD):
U vraagt de staatssecretaris dus om te overwegen om een speciaal tarief voor rendementsheffing voor contante spaartegoeden te creëren? Bedoelt u dat, of gaat het breder?
De heer Essers (CDA):
Zo is het precies. Het gaat om een speciale categorie van beleggingsbestanddelen die worden aangehouden door risicoaverse spaarders. Daar zou je nu al een tegemoetkoming voor moeten geven, vanwege het feit dat er al jarenlang een veel te hoog rendement voor in aanmerking wordt genomen.
De heer Bröcker (VVD):
Het knelpunt erken ik, maar de heer Essers verschuift nu al van spaartegoeden naar risicovrije beleggingsproducten. Daar begint in mijn ogen al de problematiek voor de uitvoering.
De heer Essers (CDA):
Ja natuurlijk, we zijn hier niet bezig om de concrete wettekst te formuleren. Dat moet echter geen argument zijn om er helemaal niet over na te denken en om de staatssecretaris niet uit te dagen om nu al te komen met regelingen die de knelpunten kunnen wegnemen. Dat is de kern van mijn betoog.
Binnenkort publiceert emeritus hoogleraar Fiscale Economie, Leo Stevens, een nieuwe druk van zijn handboek Inkomstenbelasting 2001. Als een soort bijsluiter bij dit handboek dient de publicatie "100 jaar inkomstenbelasting en hoe nu verder?". In deze brochure heeft Stevens een overzicht opgenomen van naar zijn mening "wenselijke en haalbare wetstechnische hervormingsmogelijkheden" die zouden kunnen leiden tot daadwerkelijke vereenvoudigingen en het doorvoeren van aanpassingen in de bestaande inkomstenbelasting.
In de memorie van antwoord geeft de staatssecretaris aan dat hij niet op de uitkomsten van de belastingherziening vooruit wenst te lopen en dat hij in dat kader dan ook nog geen reactie kan geven op de voorstellen van professor Stevens. Wij betreuren deze reactie. Veel voorstellen van Stevens kosten namelijk geen of nauwelijks geld, terwijl ze wel tot een verbetering en vereenvoudiging van ons belastingstelsel leiden. Waarom wachten op het nieuwe stelsel als deze voorstellen met niet al te veel moeite al op korte termijn kunnen worden ingevoerd? Bij wege van voorbeeld noem ik de volgende voorstellen: aanpassing van de verrekening van de persoonsgebonden aftrek, voorstel 3, geruisloze overgang mogelijk maken van de ondernemingssfeer naar de werkzaamheidssfeer, voorstellen 4 en 81, aanpassingen van het partnerbegrip, voorstellen 10 en 11, verruiming van de verdeling van inkomens tussen partners, voorstel 14, vervanging van de boekwaarde-eis bij de herinvesteringsreserve in een restwaarde-eis, voorstel 27, en zo zou ik nog wel even kunnen doorgaan. Graag vernemen wij de reactie van de staatssecretaris.
In vergelijking met 100 jaar geleden heeft het fiscaal instrumentalisme een zeer grote vlucht genomen. Dat is begonnen in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Dit fenomeen leidt tot een vergaande complexiteit, met als gevolg extra administratieve lasten. Het heeft bovendien als gevolg dat er voortdurend spanningen ontstaan met het gelijkheidsbeginsel. Vorig jaar, bij de behandeling van het Belastingplan 2014, heeft de Eerste Kamer een door mijzelf en collega Bröcker van de VVD ingediende motie over fiscaal instrumentalisme aangenomen. Deze motie roept de regering in de eerste plaats op om beleid te ontwikkelen om het aantal belastinguitgaven substantieel terug te dringen, in de tweede plaats om nieuwe belastinguitgaven pas in te voeren nadat doel en noodzaak daarvan zijn aangetoond, in combinatie met een ex-ante-evaluatie, in de derde plaats om de effectiviteit van deze maatregelen periodiek te monitoren en te evalueren, en ten slotte om de werkingsduur van nieuwe belastinguitgaven te koppelen aan een horizonbepaling.
De leden van de CDA-fractie hebben de regering in het verslag gevraagd aan te geven in hoeverre zij uitvoering heeft gegeven aan deze motie bij de voorbereiding van het Belastingplan 2015, in het bijzonder ten aanzien van de inmiddels weer meerdere malen gewijzigde leaseregeling. In de memorie van antwoord wijst de staatssecretaris erop dat het Belastingplan 2015 geen nieuwe belastinguitgaven bevat. Daar staat echter tegenover dat er ook geen sprake is van ook maar een begin van het structureel terugdringen van belastinguitgaven. Datzelfde geldt voor het antwoord van de staatssecretaris over de wijze waarop deze motie is toegepast op de leaseregelingen. Het antwoord van de staatssecretaris dat het hier gaat om een wijziging van een reeds bestaande regeling, is uiteraard niet bevredigend. Het instrumentalisme moet immers worden teruggedrongen en dat geldt ook voor bestaande regelingen. Laat ik de vraag daarom anders stellen. Zou de staatssecretaris deze regeling met de motie in gedachten hebben bedacht als deze er nog niet zou zijn geweest?
In de motie-Essers/Bröcker wordt het instrumentele gebruik van belastingen niet uitgesloten, maar wel wordt erin aangegeven dat je een toetsingskader moet hanteren alvorens je als wetgever besluit om dit te gaan doen. Sommige fiscale maatregelen kunnen onder de in de motie gestelde voorwaarden wel degelijk nuttig en zinvol zijn. Gelet op de nog steeds bestaande problemen in de woningmarkt kunnen wij ons bijvoorbeeld goed vinden in de maatregelen die dit Belastingplan bevat om de woningmarkt te stimuleren. Een van de voorstellen ziet op het langer aftrekbaar maken van restschulden voor schulden die zijn ontstaan na 29 oktober 2012. Op onze vraag waarom deze regeling niet ook kan worden toegepast op restschulden die zijn ontstaan voor 29 oktober 2012 antwoordt de regering dat zij dit niet van plan is omdat de eigenwoningbezitters in de categorie waarover het gaat hun woning al hebben verkocht. Dan bestaat er geen reden meer om doorstroming te bevorderen. Maar is dit nu een overtuigende redenering? Een recent rapport van het IMF wijst uit dat Nederland vooral oog moet hebben voor de schuldpositie van bestaande eigenwoningbezitters, en dan met name de jongere hypotheekleners. Dat is hier toch ook aan de orde? Bovendien moet ervoor worden gewaakt dat deze categorie vanwege die schuldpositie op termijn geen nieuwe woning meer kan kopen. Graag vraag ik dan ook nogmaals de aandacht van de staatssecretaris hiervoor.
Over de verhuurderheffing is al veel gezegd. Kennelijk wil de regering maar niet inzien dat deze heffing echt een blokkade is voor het verrichten van nieuwe investeringen door woningcorporaties. De recente berichtgeving over toenemende reserves die door de woningcorporaties worden aangehouden met het oog op toekomstige aanslagen verhuurderheffing bevestigen dit weer. Ik herhaal ons pleidooi om in deze heffing extra incentives in de vorm van heffingskortingen in te bouwen voor nieuwe investeringen, want dat is waaraan de sector grote behoefte heeft. Graag een reactie van de regering.
Ik kom op de toeslagenproblematiek. In de memorie van antwoord geeft de regering aan dat zij wel onderzoekt of instellingen in de kinderopvang standaard de kinderopvangtoeslag kunnen ontvangen, maar dat zij voor wat betreft de zorgtoeslag en de huurtoeslag vooralsnog geen aanleiding ziet om de toeslag voortaan rechtstreeks aan de instellingen zelf uit te betalen. Kan de staatssecretaris aan de hand van een kosten-batenanalyse duidelijk maken waarop deze stellingname is gebaseerd?
Alle redelijkheid lijkt te zijn weggevallen als het gaat om de toepassing van het partnerbegrip bij opvangsituaties. Indien een persoon die dakloos is of bijvoorbeeld is weggelopen van een gewelddadige echtgenoot in een opvanghuis terechtkomt en met meerdere personen in wisselende combinaties met en zonder kinderen in dit tehuis woont, kunnen er ongewenste gevolgen optreden voor de regeling van onder andere de toeslagen. Als namelijk twee volwassenen op hetzelfde adres zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen en op dit adres een kind van een van hen staat ingeschreven, zijn ze voor de inkomstenbelasting en toeslagen verplicht partners. Er is slechts een tegenbewijsmogelijkheid opgenomen voor het geval van huur of onderhuur. De leden van de CDA-fractie roepen de regering op om aan deze absurde situatie, waarin mensen die niets met elkaar te maken hebben maar alleen toevallig in hetzelfde opvanghuis tijdelijk terecht zijn gekomen, als partners worden aangemerkt, een einde te maken. Dreigt hier niet de voorspelling van Stephen Hawking dat robots de mens gaan domineren waarheid te worden? Uiteindelijk moet de mens toch altijd in staat zijn om absurde uitkomsten van een computermodel te repareren? In dit verband ben ik blij met de opmerking van de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag dat er op ambtelijk niveau een gesprek is geweest met de Federatie Opvang. We zijn uiteraard benieuwd of dit gesprek de staatssecretaris al tot de beslissing heeft gebracht om in dezen een uitzondering op het partnerbegrip te maken. Het zou in deze donker dagen voor Kerst een mooi gebaar zijn.
Wij hebben ook met veel belangstelling kennisgenomen van hetgeen de staatssecretaris in de memorie van antwoord meedeelt over de voortgang van het BEPS-project. Zou de staatsecretaris kunnen uitleggen waarom in het kader van de innovatiebox ook de innovaties waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven, in de toekomst wellicht niet meer onder deze box dreigen te vallen vanwege de zogenoemde modified nexus approach? En klopt het dat in de toekomst niet alleen de eis wordt gesteld dat de gebruiker van de faciliteit het immateriële activum zelf heeft voortgebracht, maar ook dat alle ontwikkelingsactiviteiten in Nederland moeten plaatsvinden? Hoe staat de staatssecretaris hier tegenover?
Vorig jaar hebben wij al onze zorgen geuit over het gebrek aan democratische legitimatie van dit door de G20 en de OECD uitgevoerde BEPS-project. Kan de staatssecretaris aangeven wat het vervolgtraject zal zijn als het gehele BEPS-rapport is afgerond? Wanneer komen de nationale parlementen aan bod? Hebben die straks überhaupt nog iets in te brengen? Hoe schat hij de kansen in dat er een multilateraal instrument komt op grond waarvan belastingverdragen zouden kunnen worden aangepast zonder dat bestaande bilaterale belastingverdragen eerst hoeven worden aangepast? Hoe staat de regering tegenover een dergelijk multilateraal instrument en waar blijft in dezen het parlement?
Mede als gevolg van de actuele Starbuckszaak over verboden staatssteun staat de laatste tijd het Nederlandse rulingbeleid weer volop in de schijnwerpers. Ook hierover maken wij ons zorgen, want het rulingbeleid is altijd een teken geweest van een transparante, deskundige Nederlandse Belastingdienst, die bereid is om binnen de normen van wet en jurisprudentie duidelijkheid voor de toekomst te verlenen. De aldus geboden rechtszekerheid is een groot goed voor internationale bedrijven die investeringen in Nederland wensen te verrichten. Het feit dat dit beleid nu in diskrediet wordt gebracht, achten wij ten onrechte. Dat laat onverlet dat het mogelijk moet zijn om bij individuele rulings te toetsen of er wettelijke grenzen zijn overschreden, bijvoorbeeld op het terrein van verboden staatssteun. Dit speelt thans in de Starbuckszaak.
Wij vinden het in dit verband ook een goede zaak dat de Belastingdienst van plan is om Nederlandse taxrulings uit te wisselen met de belastingdiensten van verdragspartners. Voor zover ik weet, was dat in het verleden ook al het geval. Vreemd is het echter wel dat het Nederlandse parlement geen vertrouwelijk inzagerecht heeft in deze rulings. Daarmee kan het parlement zijn controlerende taak niet volledig waarmaken. Ik heb het niet over een inzagerecht met betrekking tot individuele belastingplichtigen waarvan iedereen kennis kan nemen, maar over een vertrouwelijk inzagerecht. Om te voorkomen dat er onnodige geruchtenvorming rondom de rulings ontstaat, lijkt het mogelijk maken van een strikt vertrouwelijke procedure, op grond waarvan parlementariërs inzicht kunnen krijgen in de inhoud van afgegeven rulings, wenselijk. Graag vernemen wij hieromtrent de mening van de staatssecretaris.
De heer Van Boxtel i (D66):
Collega Essers maakte net een interessant punt, namelijk over het geven van vertrouwelijk inzagerecht aan het parlement. Maar wat dan? Ik vraag dat even voor de helderheid. Is er in de ogen van de heer Essers ook gelegenheid voor het parlement om de staatssecretaris in een vertrouwelijk overleg te bevragen? Het zou ook kunnen zijn dat je zegt: ik wil gewoon de spelregels kennen waarbinnen rulings kunnen worden gegeven, zonder dat ik iedere individuele zaak hoef te kennen. Ik ben gewoon benieuwd hoe de heer Essers die uitwerking ziet.
De heer Essers (CDA):
Er zijn verschillende modaliteiten. Je kunt een aantal rulings geanonimiseerd bij elkaar brengen en zeggen: dit is het beleid. Je zou daarover dan ook een debat kunnen voeren. Soms kan het echter ook zo zijn, zoals bij deze Starbuckszaak, dat iedereen erover spreekt en er een mening over heeft, behalve het parlement, omdat dat er geen inzage in heeft. Ik zou toch, naar analogie van de commissie-stiekem, willen kijken of er niet een mogelijkheid voor parlementariërs bestaat om daarin wat nader inzicht te krijgen.
De heer Van Boxtel (D66):
Het zal bij de heer Essers niet vreemd overkomen dat een partij die democratie hoog in het vaandel heeft, zich hierdoor aangesproken voelt. Ik vind het nog wel lastig, want van de Starbuckszaak kun je zeggen dat het nu onder de rechter is en dat het parlement het daarover dus niet moet hebben totdat de zaak is beslecht. Ik blijf dus even bij het eerste: we krijgen meer inzicht in de spelregels van ruling. Als je vertrouwelijk inzagerecht wilt, is de neiging ook weer groot om het individueel tot een politiek debat te gaan maken.
De heer Essers (CDA):
Dat zou niet wenselijk zijn. Ik vraag daarom ook nadrukkelijk aan de staatssecretaris om de voors en tegens hiervan een keer goed te belichten. Als we daar vandaag of morgen niet uitkomen, kan dat misschien wat later, maar dit is wel een uitermate belangrijk iets. Ik vind het vreemd dat het parlement dit allemaal laat gebeuren, zonder de mogelijkheid om daarin zelf ook een keer inzage te kunnen krijgen. Nogmaals, ik ben er absoluut niet op uit om het rulingbeleid af te schaffen. Integendeel, ik wil het beschermen tegen onnodige geruchtenvorming.
De voorzitter:
Gaat u definitief terug naar uw plek, mijnheer Bröcker? Of gaat u toch naar de microfoon?
De heer Bröcker (VVD):
Ik kom zo terug.
De heer Essers (CDA):
Dat wachten we dan af.
Ik ga nu over op een ander onderwerp. Ik vraag namelijk de aandacht voor de betrouwbaarheid van de schattingen door de regering van inkomsten en uitgaven. Het komt regelmatig voor dat schattingen van inkomsten achteraf veel hoger blijken uit te vallen dan de realiteit. Als voorbeeld noem ik de geschatte opbrengst van de invoering van de integrale vennootschapsbelastingplicht van woningcorporaties in 2008. De opbrengst werd destijds geraamd op structureel 500 miljoen euro. De werkelijke opbrengsten in de periode 2008 tot en met 2011 waren respectievelijk 16,8 miljoen euro, 8,1 miljoen euro, 2,3 miljoen euro en 6,2 miljoen euro! In de memorie van antwoord worden hiervoor verschillende plausibele redenen gegeven, maar feit is wel dat destijds de haalbaarheid van de schatting van 500 miljoen euro ook al van diverse zijden sterk werd betwijfeld.
Voor dit jaar voorzie ik ook dat de verwachte extra dividenduitkeringen als gevolg van de tijdelijke verlaging van het box 2-tarief erg zullen tegenvallen, in het bijzonder omdat er nog steeds geen oplossing is bedacht voor het pensioen in eigen beheer. Men is er op het departement druk mee bezig, waarvoor alle respect, maar er is nog steeds geen daadwerkelijke oplossing die het mogelijk maakt dat er gemakkelijk dividend wordt uitgekeerd. De kans dat de door de regering geschatte extra opbrengst aan inkomsten- en dividendbelasting van ruim 1 miljard als gevolg van extra dividenduitdelingen zal worden gehaald, is dan ook buitengewoon gering.
Vorig jaar hebben wij ook al onze bedenkingen geuit over de haalbaarheid van dit bedrag. Eenzelfde twijfel hebben wij over het realiseren van de extra geschatte ontvangsten als gevolg van de stamrecht-BV-maatregel vorig jaar. Ook de inschatting van de belastinguitgaven blijkt herhaaldelijk niet overeen te komen met de realiteit. Een voorbeeld is de verwachte inkomstenderving als gevolg van de tijdelijke verruiming van de giftenaftrek. Kosten worden onderschat, inkomsten worden overschat. Toch worden op basis van dergelijke toch wel wankele prognoses belangrijke beslissingen genomen, bijvoorbeeld in het kader van een kabinetsformatie of als verantwoording richting de Europese Commissie. Wat er achteraf van deze prognoses uitkomt, krijgt veel minder de aandacht.
Naar onze mening heeft het parlement er recht op om door de regering te worden geïnformeerd over de onzekerheidsmarges die altijd aan deze voorspellingen vastzitten. In de memorie van antwoord erkent de regering dat de mate van onzekerheid per maatregel kan verschillen. Dat het kabinet de best mogelijke raming hanteert, ongeacht de mate van onzekerheid, wil ik graag aannemen, maar het gaat er ons om dat het parlement als medewetgever op de hoogte moet zijn van die onzekerheidsmarges voordat het akkoord kan gaan met een voorgestelde maatregel. Hoe meer onzekerheid, des te minder geloofwaardig is immers een schatting. Ik herhaal daarom mijn oproep aan de regering om die onzekerheidsmarges van tevoren te delen met het parlement. Ik hoor graag de visie van de staatssecretaris hierop.
Wij kijken met veel belangstelling uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.
De heer Reuten i (SP):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en niet in het minst ook zijn ambtenaren voor het jaarlijkse kunststukje om in enkele dagen tijd uitgebreid te antwoorden op de vragen van de Commissie voor Financiën over het Belastingplan. Dat vergt expertise en een goede planning. Menig ander ministerie zou bij Financiën in de leer kunnen gaan. De veelal geïmpliceerde politieke richting van het kabinet staat mijn fractie wat minder aan. Die is de verkeerde kant op. Volgens ons, maar ook - zoals ik zal laten zien - volgens de regeerakkoordafspraken.
Ik bespreek vier onderwerpen. Ik geef ten eerste een algemene appreciatie van dit Belastingplan. Ik spreek ten tweede over de aard van de ramingen en beleidseffecten. Ik noem ten derde de herziening van het belastingstelsel en ik heb ten slotte een vraag die valt onder de categorie "diversen".
Ik geef dus eerst een algemene appreciatie van dit Belastingplan. In het Belastingplan van vorig jaar hadden we 14,2 miljard aan belastingwijzigingen, met een saldo belastingverhoging van 2,2 miljard. Het voorliggende Belastingplan 2015 beslaat voor 2015 2,2 miljard aan belastingwijzigingen. De mutatie van het budgettaire beslag 2015 is relatief gering, namelijk 0,35 miljard belastingverlaging. Maar een overeenkomstig bedrag aan nettobelastingverhoging, te weten 0,33 miljard staat al ingepland voor 2016. Dat wordt dan weggehaald bij de ouderen.
Er zijn vanaf 2015 drie structurele inkomensmaatregelen van netto 688 miljoen aan belastingverlaging. Die resulteren erin dat de relatieve inkomenspositie van de bovenste 26% van de inkomensverdeling vooruitgaat, dat die van de onderste 35% gelijk blijft en dat dat die van de tussenliggende middeninkomens achteruitgaat. Dit laatste werd ook met recht beweerd door de CDA-fractie aan de overzijde, waarop het kabinet meende dit ongefundeerd te moeten weerspreken.
Het gaat hier om kleine stapjes van 0,25% koopkrachtmutatie. Belangrijker is wat er in dit Belastingplan ontbreekt aan inkomensrelevante maatregelen maar waarover in het regeerakkoord wel voor enig moment beloftes waren gedaan. Ik refereer aan de beruchte motie-Zijlstra/Samsom uit november 2012, waarin het kabinet werd opgedragen "de gewenste verkleining tussen hoge en lage inkomens te bewerkstelligen". Gewenst? In 2013 is het niet gebeurd, in 2014 is het niet gebeurd en volgens de plannen staat het in 2015 evenmin te gebeuren. Bekijken we de mediane koopkrachtverandering in de drie jaar van deze kabinetsperiode, dan staat het totaal van de huishoudens volgens het CPB op +1%. Volgens de CPB-indeling staat de onderste 35% echter op nul en de rest op positief. Dat geldt ook voor de top 25% en de top 10%. Hoezo inkomensverschillen verkleinen?
De PvdA laat zich voortdurend door de VVD in de luren leggen. Senator Barth wees vorig jaar bij de Algemene Politieke Beschouwingen op "het belang van kleine inkomensverschillen om een solidaire samenleving te creëren". Senator Postma zei toen bij de Algemene Financiële Beschouwingen: "Voor de Partij van de Arbeid is het verkleinen van inkomensverschillen een kernpunt van beleid." Durft de PvdA-woordvoerster dit in het debat van vandaag te herhalen? Ik laat even een stilte vallen. Nee, nog niet.
Van hoge inkomens wordt geen extra bijdrage gevraagd. Mijn fractie wijst een belastingplan waarin dit niet gebeurt, af. Voor de PvdA-fractie moet dit een pijnlijk Belastingplan zijn, niet om wat erin staat, maar om wat er niet in staat.
De heer Van Strien i (PVV):
Ik heb een kleine technische vraag aan de heer Reuten. Bij de Algemene Financiële Beschouwingen heeft hij, bij een indeling in decielen, zowel de directe als indirecte belastingen genomen. Mijn vraag is of hij dat nu ook gedaan heeft.
De heer Reuten (SP):
Nee, dit zijn gewoon de CPB-cijfers. Dit zijn gewoon de CPB-koopkrachtcijfers. Ik heb in mijn spreektekst …
De heer Van Strien (PVV):
Van directe plus indirecte belastingen?
De heer Reuten (SP):
Ja. Voor de CPB-koopkracht is dit ingecalculeerd, althans, de indirecte belastingen zijn gebaseerd op een prijsindexcijfer. De cijfers staan in voetnoot 2 van mijn spreektekst.
De heer Bröcker i (VVD):
Ik ga me niet wagen aan een cijfermatige discussie met de heer Reuten. Wel wil ik een opmerking maken. Op de een of andere manier worden we allemaal erg ongelukkig van het wel of niet nivelleren in het Belastingplan. De heer Reuten zegt dat er geen stapjes zijn gezet in het nivelleren. Mijn fractie — en ik denk ook de VVD als partij — is ongelukkig met de inkomensafhankelijke heffingskorting. Af en toe vind ik de discussie wat schimmig. Ik weet dat er verschillende politieke insteken zijn als je praat over draagkracht, nivellering en wat dies meer zijn. Maar ik moet eerlijk zeggen dat ik wat moeite heb met de suggestie dat er geen stappen zouden zijn gezet.
De heer Reuten (SP):
Ik begrijp niet zo goed wat u bedoelt, want ik citeer nu gewoon de CPB-cijfers over de koopkracht. Als je kijkt naar die cijfers over de huidige regeringsperiode, 2013-2015, zie je bij een mediane koopkrachtverandering van +1% de onderkant op 0% staan en de bovenkant op positief. Ik heb die cijfers niet bedacht. Die staan gewoon in de Macro Economische Verkenning.
De heer Reuten (SP):
Natuurlijk is dat zo. Maar er staat ook een post van een half miljard aan verhoging van de arbeidskorting in, en die betreft voornamelijk mensen in het derde en het vierde kwartiel. Daardoor kom je op dat verschil uit. Ik kijk naar de drie posten die inkomenseffecten hebben.
Voorzitter. Ik zei dat dit voor de PvdA-fractie een pijnlijk Belastingplan moet zijn, niet om wat erin staat maar om wat er niet in staat. Het regeerakkoord is mijn ding niet. Ik constateer slechts dat de PvdA-fractie in deze Kamer regelmatig met tegenzin wetsvoorstellen uit de VVD-koker verdedigt, maar — ik kan het nu al voorspellen — hier morgen voor een VVD-belastingplan zal stemmen dat niet doet wat in de coalitie geaccordeerd was. Ik kan ook al voorspellen dat de PvdA bij de belastingherziening braaf achter de VVD-standpunten zal aanlopen; daarover straks meer. Ik geloof dat de premier gesproken heeft over een vruchtbare samenwerking met de PvdA, en vanuit het standpunt van zijn partij begrijp ik dat.
Mijn tweede onderwerp betreft de aard van de ramingen aangaande de belasting- en inkomenspolitiek van dit kabinet. Mijn fractie vroeg in het voorlopig verslag naar de doorrekening van het effect van de tot nog toe genomen maatregelen van het huidige kabinet op het besteedbaar inkomen per 2017 voor kwartielgroepen van huishoudens. De regering antwoordde dat het effect voor 2017 nog niet gegeven kan worden, omdat zij werkt met een nieuw model, MIMOSI. Wij — mijn fractie maar ik denk ook wij allemaal hier — worden hierdoor ernstig belemmerd bij onze taak om het regeringsbeleid te beoordelen en controleren. Het huidige kabinet zélf heeft tot voor kort steeds de beleidseffecten tot en met 2017 alsmede het structurele effect gepresenteerd, op grond van het argument dat het kabinetsbeleid mede op de middellangetermijneffecten beoordeeld moet worden. Dat is nu onmogelijk. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat wij 2016 en de begroting die dan wordt gepresenteerd, moeten afwachten. Ik vraag de staatssecretaris of ik het dan goed begrijp dat de regering inmiddels zelf niet meer weet wat de beleidseffecten voor 2017 zijn. Koerst de regering nu slechts op de korte termijn? Mij dunkt dat het CPB een herziene structurele prognose zou kunnen maken voor de regering. Ook wij ontvangen die dan graag. Ik vraag de staatssecretaris of hij zich hiervoor wil inzetten.
De gemiddelde fractieomvang in deze Kamer bedraagt 9,9 leden. U staat wellicht perplex, maar dit komt doordat ik de kleine fracties, 8% van het ledental, niet meetel. Ik sta ook perplex. Zien wij naar de koopkracht en de verdeling van het besteedbare inkomen, dan telt de regering …
De heer Van Boxtel i (D66):
Even voor de helderheid, waar legt u de grens voor "kleine fracties"? Bij één, twee of vijf zetels?
De heer Reuten (SP):
Natuurlijk doel ik niet op een fractie van vijf leden.
De heer Van Boxtel (D66):
Die ziet u als groot?
De heer Reuten (SP):
Die zie ik als middelgrote fractie. Ik heb de grens bij twee gelegd.
Zien wij naar de koopkracht en de verdeling van het besteedbare inkomen, dan telt de regering huishoudens met de laagste inkomens, toevallig ook een groep van 8%, niet mee. Daarbij gaat het om niet-intramurale huishoudens. Die mensen mogen voorlopig nog wel stemmen, net als de kleine fracties hier. Dat de onderste 8% niet meetelt, staat in de memorie van antwoord en in het verslag van het Belastingplan 2015. Als wij de intramurale huishoudens erbij betrekken, gaat het om 9,9%. Zoals mij nu gebleken is, doet het Centraal Planbureau dit ook in zijn jaarlijkse macro-economische verkenning. Kan de staatssecretaris mij vertellen sinds hoelang het CPB de onderste 8% of 10% niet meer meetelt? Gebeurt hetzelfde bij de doorrekening van de verkiezingsprogramma's en tegenbegrotingen? Zo ja, wat vindt de regering daar dan van? Deze aanpak van de regering hoogt het gemiddelde inkomen van de onderste 25% van de inkomensverdeling lekker op.
Gelukkig hebben wij nog het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), dat de laagste inkomens wel meetelt. Zo ontdekte ik wat er aan de hand is met de huidige tellingen van het CPB en de regering. In 2012 was het Nederlandse mediane inkomen — het middelste besteedbare inkomen van de huishoudens — ruim €33.000. Volgens het door de regering gehanteerde CPB-model MIMOSI is het bijna €3.000 hoger, 9%. Tja, wat is €3.000? Maar de mediaan van de inkomensgroep in de onderste 25% wordt maar liefst €4.700 te hoog berekend en komt daardoor uit op €17.100 in plaats van de feitelijke €12.400. Dat is een verschil van 38%. Ja, ik sta perplex.
De staatssecretaris en zijn ambtenaren hebben ons uiteindelijk uitgebreid geschreven hoe dit zit. Dat waardeer ik zeer. Wat gaan wij hieraan doen en op welke termijn? De staatssecretaris kan mij er morgen op wijzen dat die 450.000 genegeerde huishoudens met een inkomen van minder dan 63% van het wettelijk minimumloon krakkemikkig zijn, zoals AOW'ers met een onvolledige uitkering, uitwonende studenten, zzp'ers met een laag inkomen en WW'ers die een kleine baan hadden, maar waarom zouden wij die niet meetellen in de inkomensverdeling? De staatsecretaris schrijft in de nota "dat niet verwacht kan worden dat deze huishoudens langdurig op een zeer laag of negatief inkomen blijven". Zelfs als dit zo zou zijn, dan gaat het toch om een min of meer permanent, doch mogelijk wisselend, echelon van de huishoudens? De staatssecretaris stelt in de nota: "het wel meenemen van deze groep zou leiden tot een vertekend beeld." Dat is een mening. Mijn fractie stelt dat de regeringsopstelling een vertekend beeld geeft.
Er zit voor dit kabinet uiteraard ook een politieke kant aan de zaak. Als je die huishoudens niet meetelt, dan bereikt het kabinet eerder de doelstelling van kleinere inkomensverschillen, ogenschijnlijk dan. Ik vraag de staatssecretaris hoe hij dit ziet. Ik vraag het uitdrukkelijk ook de woordvoerster van de PvdA-fractie, die net als ik in een ander leven ook nog wetenschapper is. Tellen we het echelon van de kleine fracties mee bij het bepalen van het gemiddeld aantal leden per fractie?
Toen ik bij mijn eerste onderwerp zei dat het kabinet de inkomensverschillen niet verkleint, baseerde ik mij op de CPB-cijfers. Ik zei: zien we naar de mediane koopkrachtverandering in de drie jaar uit deze kabinetsperiode, dan staat het totaal van de huishoudens volgens het CPB op +1%. Volgens de CPB-indeling staat de onderste 35% op nul en de rest op positief. Maar in werkelijkheid staat de onderste 43% op nul of daaronder en de rest relatief hoger. We zullen het pas weten als het CBS, het bureau dat wel volledig is, in 2017 de cijfers over 2015 heeft gepubliceerd. Dit kabinet is dan vertrokken; zo niet de meeste mensen in huishoudens waar het om gaat, arm of rijk.
Ik kom bij mijn derde onderwerp, de herziening van het belastingstelsel. Als dit kabinet nog een jaar tijd van leven vergund is dan moet deze herziening de kroon van dit door de PvdA gesteunde VVD-kabinet worden. Effectief gezien hebben we in Nederland nu reeds een vlaktaks van ongeveer 33%; alle belastingen meegerekend, mijnheer Van Strien. De bij het CBS laatst bekende cijfers hierover zijn ons door de regering verstrekt in Kamerstuk 34000, letter G, tabel A. Ik heb in het verslag een grafiek daarvan toegevoegd.
Helaas moet er nu naar aanleiding van het gestelde in de nota een kort technisch intermezzo volgen van ongeveer tweeënhalve minuut. De staatssecretaris geeft in de nota, in tabel 2, een specifieke opstelling van wat hij de lastendruk noemt. Op zichzelf genomen is de opstelling van tabel 2 correct. Passen we voor die opstelling de meest recente CBS-cijfers toe, die van 8 december, dan volgt er voor het eerste kwartiel een zogenaamde lastendruk van 42% en voor het vierde kwartiel 52%. Ik neem aan dat de staatssecretaris instemt met de aldus gecorrigeerde cijfers op CBS-basis.
De heer Van Strien (PVV):
De heer Reuten heeft bij de Algemene Financiële Beschouwingen ook al wat over dit onderwerp gezegd. Dat was voor mij aanleiding om er eens wat dieper in te duiken, want ik snapte het niet helemaal. Inmiddels is het mij wel duidelijk, uit CBS-cijfers. Hoe kan het dat met name die indirecte belastingen bij de laagste inkomensgroepen zo veel hoger zijn? Ik gaf toen al aan dat dit moest betekenen dat het een ander consumptiepakket zou kunnen zijn, en dat is het inderdaad ook. Als je de laagste en hoogste belastinggroepen met elkaar vergelijkt, zie je bij de laagste belastinggroepen een relatief veel hoger alcoholgebruik, sigarettenverbruik en een veel lager gebruik van sportvoorzieningen en culturele voorzieningen dan bij de hogere inkomenscategorieën. Kortom, ze leven ongezonder en minder cultureel. Dat is specifiek wat hogere indirecte belastingen veroorzaakt. Wat wil de heer Reuten met deze tabel? Is dit een pleidooi om de indirecte belastingen, de accijnzen en de btw, te verlagen?
De heer Reuten (SP):
Ik heb geen oordeel over de manier waarop mensen hun inkomen besteden of over de reden waarom ze dat doen. U zegt dat de onderste 25% meer alcohol gebruikt dan de bovenste 25%. Dat zou best zo kunnen zijn. Misschien moeten zij hun verdriet verdrinken. Maar daar gaat het niet over. Ik neem aan dat u als woordvoerder van de PVV ook niet wilt ingrijpen in de manier waarop mensen hun inkomen besteden. Ik kijk sec naar de belastingtarieven en de belastinginkomsten, en naar de manier waarop die verdeeld zijn over vier 25%-groepen. Ik heb verder geen oordeel over de specifieke bestedingen. Als u daarop wilt ingrijpen moet u misschien andere onderscheidende tarieven maken voor de ene of de andere categorie inkomens.
De heer Van Strien (PVV):
Ik presenteer deze tabel niet. U presenteert deze tabel waarin met name de indirecte belastingen voor de lagere inkomenscategorieën een stuk hoger zijn. U doet dat niet voor niets, maar met een bepaald doel. Daarom vraag ik met welk doel u deze tabel presenteert.
De heer Reuten (SP):
Ik wil gewoon weten hoe het zit. Ik zie dat er regelmatig gekeken wordt naar de directe belastingen. Als je daar nu eens de indirecte belastingen bij optelt, dan krijg je een heel ander beeld. Dat is alles wat ik wil presenteren.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Van Strien. Veel meer antwoord hierop krijgt u waarschijnlijk toch niet.
De heer Van Strien (PVV):
Nee. Het komt dus omdat verschillende inkomenscategorieën een verschillend consumptiepakket kiezen.
De heer Reuten (SP):
Dat is toch niet nieuw? De een kan wel een auto rijden en de ander niet. Zo is dat nou eenmaal.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.
De heer Reuten (SP):
Ik was bij mijn technische intermezzo. Het kabinet heeft een alternatieve tabel gepresenteerd. Die tabel is oké in wat hij doet, maar de cijfers moeten een beetje gecorrigeerd worden op basis van de recentste CBS-cijfers. De tabel die de staatssecretaris presenteert, deugt echter niet indien wij de wettelijk verplichte heffingen beschouwen, en daar gaat het om bij belastingzaken. Het belangrijkste verschil tussen tabel 2 en mijn opstelling in tabel A, met grafiek daarvan, ligt in de niet wettelijk verplichte premies voor particuliere inkomensverzekeringen. Dat zijn de premies die geen deel uitmaken van de netto heffing directe belastingen; die laatste zijn opgenomen in tabel A en de grafiek. Erkent de staatssecretaris dat dit het belangrijkste verschil is?
De volgende vraag is dan waarom de niet-wettelijk verplichte premies relevant zouden zijn voor de belastingheffing en de herziening van het belastingstelsel. Erkent de staatssecretaris dat zijn zogenaamde "totale druk" in tabel 2 niet uitsluitend de voor huishoudens verplichte belasting- en premiedruk betreft?
Tabel A en de grafiek geven daarentegen voor huishoudens de druk weer van alle wettelijk verplichte belastingen en afdrachten en, waar relevant, de nettoheffingen en afdrachten zoals bij de directe belastingen en de ziektekostenverzekering. Ik heb daarbij niet anders gedaan dan het weergeven van de CBS-cijfers. Ik heb de links nog eens in voetnoten bij mijn inbreng gezet.
Dat geeft voor de vier kwartielgroepen huishoudens een vrijwel vlakke totale druk van achtereenvolgens 30%, 29%, 31% en 33%. Dit is vóór de tariefsverhoging voor de btw van eind 2012, die het geheel waarschijnlijk vrijwel gelijk gaat trekken. Een belastingheffing naar draagkracht is bij deze cijfers volkomen zoek. Ik vraag de staatssecretaris of hij dit erkent. En omdat de eerste termijn ook een debat is tussen de woordvoerders, vraag ik met name de woordvoerster van de PvdA-fractie of zij dit ook erkent. Maar ze wil niet van haar stoel komen en dat is haar goed recht.
Gezien de huidige plannen van de staatssecretaris, zoals neergelegd in zijn brief aan de Kamer van 16 september, dreigt deze vlaktaks omgezet te worden in een degressieve belastingheffing. Dat is heel wat anders dan Treub voorstelde, zo zeg ik tegen de heer Essers. Indien het uitgangspunt een verlaging van de belastingen op arbeidsinkomen zou zijn, dan zie ik vooralsnog slechts twee alternatieven voor een verhoging van de indirecte belastingen. Ten eerste een progressieve vermogensbelasting of vermogensinkomstenbelasting. Ten tweede een directe belasting op de toegevoegde waarde. Ik verwijs voor deze laatste naar de rapportage Experimenteel economisch onderzoek naar het Plan Van Elswijk door prof. Van Winden en anderen van de economische faculteit, Universiteit van Amsterdam uit 1999. Dit plan, dit type belasting verdient onder de gewijzigde omstandigheden en oogmerken, met name die de arbeidsinkomstenbelasting betreffen, hernieuwde aandacht.
De heer Essers i (CDA):
Ik heb veel bewondering voor de berekeningen van de heer Reuten en voor de tabellen. Die zijn zeer inzichtelijk. Er zit echter wel een premisse achter, namelijk dat u vindt dat hoe hoger het inkomen, des te hoger het tarief moet zijn. Naarmate het inkomen stijgt, moet de belastingdruk ook toenemen. Maar wat is er nou eigenlijk mis met een vlaktaks, met eenzelfde tarief? Dat wil niet zeggen dat naarmate het inkomen hoger is, je minder gaat betalen. Je gaat wel degelijk meer betalen, maar relatief gezien blijft de druk hetzelfde. U weet uit de literatuur dat er heel veel kritiek is op het progressieve tarief. Dat leidt tot heel veel complexiteit. Niemand kan meer een loonstrookje lezen. En men houdt absoluut geen rekening met de mogelijkheid van afwenteling van belastingen, zodat eigenlijk de verkeerde mensen, waarschijnlijk weer de mensen waar u op doelt, die extra belasting moeten betalen. U moet dus eigenlijk eerst de vraag beantwoorden waarom u een progressieve belastingheffing wilt.
De heer Reuten (SP):
Ik heb daarover nog een zinnetje in mijn tekst staan. Ik ben het helemaal met u eens, mijnheer Essers. Ik ben niet voor belastinginstrumentalisme. De Belastingdienst is er om geld op te halen en niet om geld uit te geven. Al die aftrekposten en hypoteekrenteaftrek en al dat gedoe, daar moeten we vanaf. Ik ben voor in zijn algemeenheid heldere, progressieve belastingtarieven.
De heer Essers (CDA):
Maar waarom progressief?
De heer Reuten (SP):
Ik dacht dat u het net met bewondering over Treub had en die had het over belastingheffing naar draagkracht. Die man heeft groot gelijk en dat was nota bene in 1897 al. U en ik zijn het dus helemaal eens.
De heer Essers (CDA):
Ik heb Treub aangehaald, omdat hij voor de eerste keer echt een belasting op het reële inkomen heeft ingevoerd, met inderdaad een heel lichte progressie.
De heer Reuten (SP):
U pleit voor een halve Treub.
De heer Essers (CDA):
Ik pleit helemaal nergens voor. We leven nu in 2014. De vraag is of je een concept dat misschien gold in de negentiende eeuw, met een progressief tarief en afnemend grensnut, de wetten van Gossen, nog wel kunt vertalen naar de tijd waarin we nu leven.
De heer Reuten (SP):
Uiteindelijk is het natuurlijk een moreel politieke opvatting of je al dan niet voor belastingheffing naar draagkracht bent. Daar zijn we politieke partijen voor. Ik wil dan toch wel vragen of u de recente studies van de OECD kent, waarin gesteld wordt dat een scheve inkomensverdeling niet goed is voor de economische groei. Het moreel politieke argument is één, maar er zijn ook nog economische argumenten die een rol spelen. Misschien is het argument van de OECD voor u een reden om toch voor een hele Treub te kiezen.
De heer Essers (CDA):
Maar mijn stelling is …
De voorzitter:
Mijnheer Essers, tot slot, want ik wil deze discussie beëindigen.
De heer Essers (CDA):
Mijn stelling is dat je niet alles met belastingen kunt oplossen. Je moet een beroep doen op de maatschappij om, als er sprake is van een geweldige stijging van inkomens, matigend op te treden. Je moet echter niet de illusie hebben dat je dat met een progressief tarief zou kunnen doen, want de ervaring leert dat dat niet lukt, aangezien dat wordt afgewenteld.
De heer Reuten (SP):
Ik ben het helemaal met u eens dat je niet alles met belastingen kunt oplossen. Ik ben dan ook niet voor instrumentalisme. Ik ben voor heldere belastingen en een helder progressief tarief. Dan weet iedereen waar hij aan toe is en dan weet ook iedereen waar de discussie over gaat. Al dat gedoe met aftrekposten en dergelijke maakt het gecompliceerd. Daar zijn wij het helemaal over eens.
De heer Essers (CDA):
Behalve over het progressieve tarief.
De heer Reuten (SP):
Dat komt nog wel.
De voorzitter:
Mijnheer Reuten, u bent door uw tijd heen. Kunt u uw betoog dus afronden?
De heer Reuten (SP):
Ik ben ook bijna klaar.
Ik heb twee alternatieven gegeven en ik vraag de staatssecretaris om de Kamer vóór 1 maart 2015 voor ieder van deze twee alternatieven afzonderlijk een schetsmatige opzet te sturen, voorzien van een totale netto-belastingdruktabel en grafiek voor 25%-groepen, analoog aan de genoemde tabel A uit Kamerstuk 34000, letter G, inclusief de volledige onderste 25%-groep. Het gaat dan om een zuivere ceteris-paribusopzet, waarbij uitsluitend huidige inkomstenbelastingtarieven vervangen worden door de genoemde belastingen onder gelijkblijvende belastingopbrengst. En wel zonder nog aan andere variabelen te sleutelen zoals genoemd in de brief van 16 september.
Dit laatste neemt niet weg dat ik, met inachtneming van heldere progressieve belastingen met heldere brede grondslagen, voorstander ben van beperking van het belastinginstrumentalisme, zoals we zojuist hebben gewisseld.
Bij mijn vierde en laatste onderwerp vraag ik de staatssecretaris om schriftelijk te reageren op het vermoeden dat door de rekenregels van de loonbelasting mensen met een laag loon in 2015 €260 te veel belasting betalen, tenzij zij een IB-aangifte zouden doen, wat voor hen ongebruikelijk is. Meer informatie staat op http://tinyurl.com/salarisblog. Indien dit klopt, kan de staatssecretaris dan toezeggen dat hij dit bedrag op enigerlei eenvoudige wijze zal compenseren, onder het motto: waar een wil is, vindt Wiebes een weg?
Voorzitter. Hiermee sluit ik af. Ik zie uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.
De heer Bröcker i (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Dat was een mooie afsluiting van collega Reuten en een mooie oproep. Dat valt bij deze staatssecretaris met een ambitieuze agenda, ongetwijfeld in goede aarde. Het is ook goed dat hij voor zijn ambities en zijn wil de steun krijgt van de Socialistische Partij.
De bijdrage van mijn fractie aan dit eerste debat over het Belastingplan voor deze staatssecretaris en de laatste in deze zittingsperiode van de Kamer — ik kijk nu even naar collega Essers — heb ik ingedeeld in vier blokjes. Ik zal het kort even hebben over het Belastingplan. Ik zal ook even aandacht besteden aan de Belastingdienst. Uiteraard moet ik iets zeggen over de stelselhervorming. En last but not least wil ik wat woorden wijden aan de internationale ontwikkelingen om ons heen.
Vooraf wil ik de staatssecretaris complimenteren. Hij heeft nu tien maanden deze rol. Ik weet niet of dat wittebroodsweken zijn geweest, maar ik heb niet het idee. Hij heeft namelijk regelmatig de eer gehad om in de koppen van landelijke dagbladen te verschijnen. Hij heeft echter toch heel voortvarend de Brede agenda opgepakt. Daar heeft mijn fractie grote waardering voor. Mijn fractie heeft ook waardering voor de heldere, zakelijke communicatie en interactie met — naar mijn inschatting — de meeste fracties in deze Kamer.
Over het Belastingplan kan ik vrij kort zijn. De memorie van antwoord was adequaat. Zoals de staatssecretaris aangeeft, geeft de beperkte omvang van het pakket de Belastingdienst lucht en ruimte voor de ingezette verbeteringen in de uitvoering van het huidige stelsel. Ik hoop alleen wel dat de Belastingdienst in de komende periode deze ruimte volop gaat benutten als het gaat om interne aanpassingen.
Complexiteit — dat komt vaak aan de orde in deze Kamer — in ons stelsel, vaak ingegeven door fiscaal instrumentalisme, blijft een buitengewoon hardnekkig fenomeen. Een mooi voorbeeld is de afvalstoffenbelasting, die we in deze zittingsperiode van de Kamer telkens hebben mogen behandelen. Ze is bij mijn weten in deze periode ingevoerd, aangepast, afgeschaft, in 2014 opnieuw ingevoerd en in dit Belastingplan opnieuw aangepast. Het gaat om een maatregel met een beperkt voorziene opbrengst van 100 miljoen euro en met de nodige volatiliteit van wetgeving. Bovendien zijn er in de Tweede Kamer diverse, mogelijk valide, amendementen toegevoegd om het voorstel wat te verzachten, maar ook wederom verder te compliceren. Hoe beleeft de staatsecretaris dit voorbeeld in ons wetgevingsproces? Misschien dat hij daar wat over kan zeggen.
Mijn fractie verwelkomt de eerste stapjes voor lastenverlichting op arbeid — dit is misschien meer een beperking van voorgenomen lastenverhogingen — die met steun en initiatief van D66, ChristenUnie en de SGP in de Tweede Kamer in dit Belastingplan zijn gezet. Ik hoop van harte dat dit een eerste aanzet is voor meer fundamentele stappen in ons nieuwe stelsel. Dat ben ik met mijn collega Essers eens.
De wijziging in de leidingwaterbelasting — ik pik er een aantal uit in mijn beschouwing — is pikant en al onderwerp van correspondentie geweest tussen de commissie Financiën van deze Kamer en de staatssecretaris. Dat was op initiatief van collega Essers, ons fiscaal technische geweten in de commissie.
De heer Essers i (CDA):
Even een correctie. Collega Reuten heeft het als eerste aangezwengeld. Wij hebben het dankbaar overgenomen.
De heer Bröcker (VVD):
Dan ga ik ervan uit dat er, net als bij Treub, twee kanten aan zitten. Het fiscale punt is misschien opgebracht door de heer Reuten en de heer Essers heeft wellicht een aandeel gehad in het technische aspect ervan en de verwoording door de commissie.
Het was op zich al opmerkelijk dat we terugwerkende kracht in de belastingwetgeving als regel niet aanvaardbaar vinden. Het bijzondere is nu dat in dit Belastingplan met terugwerkende kracht een onderdeel van de vorig jaar aangenomen verhoging van de leidingwaterbelasting, wordt teruggedraaid. Deze verhoging zou ingaan per 1 juli 2014 op basis van het Belastingplan 2014, maar op grond van beleidsoverwegingen is dat toen niet gebeurd. De fraai geformuleerde mea culpa van de staatsecretaris over het wetgevingsproces is overigens met tevredenheid en waardering door de commissie ontvangen. Ik zal het antwoord van de staatssecretaris op de laatste vragen van de commissie zelf misschien inlijsten thuis. Ik wilde dit echter toch even melden.
In de Fiscale verzamelwet die we eerder hebben aangenomen en die betrekking had op banken en in dit Belastingplan als het gaat om verzekeraars, wordt geregeld dat het zogenaamde tier 1-vermogen — onder de Basel, c.q. de Solvency regels — waarop het voorgestelde artikel 29a van de Wet op de vennootschapsbelasting betrekking heeft, kan worden behandeld als vreemd vermogen. Mijn fractie volgt de onderbouwing van de regering.
Breder speelt de internationale discussie over de grensoverschrijdende kwalificatie van financiële instrumenten als vreemd of eigen vermogen. Dat is de discussie over hybride leningen en hybride kapitaal. De commissie van Weeghel — dat is een van de commissies die de afgelopen jaren rapporten hebben uitgebracht — heeft in haar rapport aanbevelingen gedaan over de fiscale behandeling van vreemd en eigen vermogen. In het rapport wordt gepleit voor een meer fiscaal-neutrale behandeling van vreemd en eigen vermogen door de introductie van een fictieve aftrekpost voor eigen vermogen in de vennootschapsbelasting. Ik besef dat dit budgettaire consequenties heeft — dat is ook een van de redenen waarom dit nooit is opgepakt — en ik heb begrip voor de vele prioriteiten in de herziening van ons belastingstelsel, maar ik vraag de staatssecretaris toch naar een reactie op dit onderwerp. Ik vraag hem meer in het algemeen ook in hoeverre de Wet op de vennootschapsbelasting op een af andere manier in de toekomst aan een herziening zal worden onderworpen. Dat bedoel ik dan wel wat breder.
Dan de Belastingdienst zelf. Mijn fractie heeft al eerder aan het adres van de staatssecretaris haar waardering geuit voor de brief van 19 mei jl. over de Brede agenda van de Belastingdienst zelf. Mijn fractie is ook tevreden over de vertaling van deze agenda in concrete stappen en tijdspad, met deliverables — excuses voor de Engelse term, maar het is een term die de staatssecretaris als oud consultant moet herkennen — is deze voortgang gemeld in de halfjaarrapportage nieuwe stijl van begin oktober. Het tijdspad is ambitieus, maar de urgentie is groot waarbij de staatssecretaris terecht — daar heeft het in het verleden weleens aan gemankeerd — de verwachtingen probeert te managen ten aanzien van de veranderingen die worden geïmplementeerd. We moeten wel bedenken dat zelfs op weg naar een eenvoudiger systeem, stelselwijzigingen altijd complexiteit in de uitvoering tot gevolg hebben en de Belastingdienst zal daar ook operationeel "klaar" voor moeten zijn.
In de agenda zoals die is opgenomen in de brief van 19 mei benoemt de staatssecretaris 4 sporen:
1. complexiteitsvermindering;
2. robuust maken van werkprocessen;
3. objectiveren van output en prestaties;
4. borging in de organisatie.
De laatste drie sporen — sporen 2, 3 en 4 — hebben de staatssecretaris en het ministerie grotendeels in eigen hand. Complexiteitsvermindering, spoor 1, is naar de mening van mijn fractie veel meer een gedeelde verantwoordelijkheid in het kabinet, met de vakministers, en met het parlement. In de praktijk is dat een buitengewoon weerbarstig onderwerp, zoals ik eerder heb aangestipt in mijn betoog. Robuuste hantering van de naar wij begrijpen opgewaardeerde uitvoeringstoets, moet ook steun geven aan de staatssecretaris binnen het kabinet, waar het gaat om het voorbereiden en ontwikkelingen van wetgeving en richting parlement, met name als het gaat om amenderingen op die wetgeving. Terecht heeft de staatssecretaris begin dit jaar, redelijk vroeg in zijn periode, het kabinet ervan overtuigd dat het uitvoeringstechnisch onwenselijk was voor de Belastingdienst om een huishoudenstoeslag te introduceren.
Uitvoerbaarheid van wetgeving is een van de onderwerpen waar deze Kamer wat van heeft te vinden. Te pas en te onpas wordt aan deze taak gerefereerd in deze Kamer. Helaas moeten we echter te vaak constateren dat er in ieder geval bij de behandeling van het Belastingplan, een verzamelwet, in december, simpelweg geen of weinig mogelijkheden zijn om deze taak als Kamer echt waar te maken. Kan de staatssecretaris misschien wat meer inzicht geven in de ontwikkeling van de uitvoeringstoets nieuwe stijl die hij voor ogen heeft en hoe deze toets in de praktijk ook gedeeld gaat worden met de Tweede en Eerste Kamer?
Ik zal nu een aantal opmerkingen maken over het stelsel. Mijn fractie is tevreden over de brief die de staatssecretaris met Prinsjesdag heeft gepubliceerd en waarin een nadrukkelijke schets wordt gegeven van de inhoudelijke — ik gebruik de term uit de brief zelf — bewegingen naar een toekomstig stelsel. Ons stelsel is broodnodig aan vernieuwing toe. Daar is iedereen het wel over eens. De ambities van het kabinet — op dat punt ben ik het niet helemaal eens met collega Essers — met betrekking tot de keuzes die men wenst te maken, zijn toch vrij stevig. Iedereen is het er ook wel over eens dat vereenvoudiging en een betere benutting van ons stelsel om werk te stimuleren en werken meer lonend te maken, een heel breed draagvlak moet hebben.
De heer Reuten i (SP):
Vereenvoudiging is een ding. Als de woordvoerder van de VVD-fractie zo blij is met deze brief, dan stel ik mij toch voor dat de woordvoerder van de PvdA-fractie niet blij kan zijn. Het is van tweeën één. Het is een VVD-brief. Dat begrijp ik heel goed van deze staatssecretaris. Ik begrijp ook heel goed dat de heer Bröcker blij is met de inhoud daarvan. Ik ben dat niet. Maar ik hoor graag of de PvdA-fractie achter deze VVD-stellingname aan gaat lopen. Dat vind ik heel interessant. Ik weet al van tevoren dat hiermee de afspraken van het regeerakkoord, namelijk een minder scheve inkomensverdeling, niet worden waargemaakt. Integendeel.
De heer Bröcker (VVD):
Dit wordt een beetje een herhaling van zetten. Wij zijn tevreden over de wijze waarop de brief is ingericht en de doelen die geformuleerd zijn. Mijn fractie ondersteunt ook de heldere keuzes en de richting voor de inrichting van een nieuw stelsel. Het is een brief van het kabinet en er worden nog helemaal geen concrete voorstellen gedaan. Er zijn nog ongelofelijk veel knoppen waaraan straks gedraaid zal moeten worden. Ik vind zijn opmerking toch wat suggestief. Dan kom ik toch even op voor mijn collega, maar mevrouw Sent kan daar straks zelf ook op antwoorden. Het voorspellend vermogen van de heer Reuten met betrekking tot hoe dit eruit komt te zien, vind ik opmerkelijk. Het is in ieder geval niet statistisch onderbouwd.
Het is evident dat er in het brede ideologisch spectrum — daar valt ook het politieke spectrum van de SP onder — veel gevoeligheden en conflicterende wensen zijn. De brief omschrijft de politieke dynamiek in dit proces: een stelselherziening zonder lastenverlichting is niet haalbaar, maar een lastenverlichting zonder een bijbehorende stelselherziening is een gemiste kans. Daar sluit mijn fractie zich graag bij aan.
De heer Reuten (SP):
Ik wil senator Bröcker graag toegeven dat het meer een profetie was. Maar als ik kijk naar de afgelopen drie jaar — en die gebruik voor mijn prognose — waarin de bovenste helft van de inkomensverdeling erop vooruit is gegaan, dan kan ik daar wel een voorspelling op baseren over de belastingherziening.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, mijnheer Reuten?
De heer Bröcker (VVD):
Ik ben het met die opmerking absoluut niet eens. Als ik de interne discussie binnen mijn fractie in de Eerste Kamer en de fractie van de Tweede Kamer en binnen mijn partij beluister, dan wordt daar — laat ik het zachtjes zeggen — een wat meer genuanceerd beeld geschetst van de resultaten van de afgelopen jaren. Überhaupt denk ik dat resultaten uit het verleden geen indicatie zijn voor resultaten in de toekomst.
De heer Van Boxtel i (D66):
De heer Bröcker heeft een aantal woorden gewijd aan de brief van de staatssecretaris die bij de stukken voor Prinsjesdag was gevoegd. Hij zei terecht: ik wil geen lastenverlichting zonder een aanpassing van het stelsel. Wat mijn fractie echter bezighoudt en dat hoor ik niet zo in zijn betoog, is dat we toch ook wel een beetje haast hebben. U bent heel complimenteus maar hebt u dan ook het gevoel dat dit kabinet echt tempo maakt met dit nieuwe Belastingplan?
De heer Bröcker (VVD):
D66 vindt in het algemeen dat er te weinig haast is gemaakt met de hervormingen die we de afgelopen jaren hebben doorgevoerd. Het grote onderwerp van de herziening van het belastingstelsel is wel degelijk urgent, maar nogmaals, je moet realistisch zijn. Als je kijkt naar het politieke spectrum dat wij op dit moment kennen en de ongetwijfeld verschillende invalshoeken die partijen, niet alleen binnen het kabinet, maar ook buiten het kabinet, met betrekking tot het stelsel hebben, dan vind ik deze aanpak van de regering heel verstandig. Ik heb dan overigens wel de hoop dat er versneld onderdelen van het toekomstige stelsel kunnen worden geïmplementeerd. Er zijn natuurlijk heel veel praktische zaken die we versneld kunnen oppakken. Ik denk echter wel dat het belangrijk is — dat is eigenlijk mijn volgende punt — dat er een visie komt en dat die een draagvlak heeft bij partijen. Verder moet er daadkracht zijn bij het doorvoeren van veranderingen in het stelsel voor de komende periode. Je moet er dan natuurlijk wel rekening mee houden dat je daar behoorlijke regeringsperioden voor moet hebben. Deze regeringsperiode duurt nog maximaal twee jaar plus. Ik denk dan ook dat het wenselijk is dat er consensus is over de richting van het stelsel en over elementen van het stelsel, en dat daar een breed politiek draagvlak voor is.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik zal de laatste zijn om dat te ontkennen. Ik dacht: ik ga heel zorgvuldig luisteren. Ik heb net ook naar collega Essers geluisterd en naar collega Reuten. Je kunt bij iedereen wel een beetje taxeren hoe men in dit debat zit. Bij u valt mij echter op dat u vooral descriptief zegt: dit is een mooi, goed stuk. Maar waar zou uw fractie accenten willen plaatsen? Wat wilt u aan de staatssecretaris meegeven op weg naar zo'n nieuw plan? Dat is namelijk waar het om gaat.
De heer Bröcker (VVD):
Ik kan natuurlijk de bekende punten noemen, zoals de discussie rond de smeerolie voor de economische groei en lastenverlichting. Ik heb al eerder, bij mijn eerste Belastingplan hier, namens mijn fractie gesproken over het vereenvoudigen van de btw. Ik heb het voorbeeld genoemd van caviavoer — ik was drie of vier jaar geleden de eerste — dat onder het hoge tarief valt en het konijnenvoer dat onder het lage tarief valt. Er zijn dus nogal wat opties. We kunnen binnen deze Kamer ook een discussie hebben over instrumentalisme en vergroening. Mijn partij is absoluut niet tegen het beleid van vergroening en om dat ook te faciliteren. Ook dan kun je opmerkingen maken over de totale lasten en over het Europese speelveld dat belangrijk is. Het is prima om hier dat soort bespiegelingen te houden, maar ik geef er toch de voorkeur aan dat de staatssecretaris — zoals ook bij de algemene financiële beschouwingen — zijn rondje doet langs de politieke partijen in de Tweede Kamer en kijkt waar het primaat ligt. Ik ben ook benieuwd hoe het proces op dit moment verloopt en hoe we het beoogde draagvlak voor de staatssecretaris kunnen vinden. Daarmee heb ik al een deel van mijn verdere tekst doorlopen.
De heer Ester i (ChristenUnie):
Ik wil nog even doorgaan op dit punt. Bij de stelselherziening gaat het natuurlijk om de juiste balans tussen snelheid en zorgvuldigheid. Is de heer Bröcker, alles afwegende, van mening dat de stelselherziening in principe nog in deze kabinetsperiode zijn beslag zou moeten vinden?
De heer Bröcker (VVD):
Dat lijkt mij uitgesloten. Ik verwacht niet dat je een dergelijke majeure operatie rondkrijgt als je naar het gehele palet kijkt, dat wil zeggen de toeslagen, de vereenvoudigingen en alle wijzigingen. Ik laat echter graag de staatssecretaris daarop antwoorden.
De heer Ester (ChristenUnie):
Het lijkt me goed om dat punt zo te markeren. Dank u wel.
De heer Bröcker (VVD):
Ik wil dit blokje afsluiten met de internationale ontwikkelingen. De internationale fiscaliteit en de relatie tot Nederland hebben de nodige publiciteit en discussie in het parlement teweeggebracht. In de stelselbrief van het kabinet wordt uitdrukkelijk de "verdediging" van ons vestigingsklimaat genoemd. Daarvan maakt de fiscale infrastructuur onderdeel uit, die internationale samenwerking vergemakkelijkt en vooral dubbele belastingheffing voorkomt. Dat Nederland onder andere een deelnemingsvrijstelling heeft en een goed verdragennetwerk heeft onderhandeld, draagt daar allang aan bij. Terecht constateert de staatssecretaris dat onze positie geen automatisme is en onder grote druk staat. Andere landen binnen de EU hebben elementen van ons instrumentarium gekopieerd, zoals Groot-Brittannië.
In de memorie van antwoord schetst de staatssecretaris de Nederlandse aanpak van het voorkomen van oneigenlijk internationaal gebruik van onze fiscale infrastructuur en met name van ons verdragennetwerk. Het gebruik van deze infrastructuur voor activiteiten zonder substantie kan inderdaad leiden tot een verslechtering van de positie van Nederland voor echte internationale activiteiten en bedrijvigheid die vanuit Nederland worden georganiseerd. Dit onderwerp hebben wij in deze Kamer besproken met de voorganger van deze staatssecretaris in het debat over het Nederlands verdragsbeleid. Mijn fractie ondersteunt de inzet van deze staatssecretaris om multilateraal in EU- en in OESO-verband in te zetten op aanpak van oneigenlijk gebruik door internationale ondernemingen. Daarbij passen transparantie, informatie-uitwisseling en samenwerking met andere belastingdiensten. Dat zal ook de inzet van Nederland in de EU moeten zijn. Mijn fractie ondersteunt beleid om oneigenlijk gebruik van belastingverdragen aan te pakken, los even van de vraag hoe "oneigenlijk" wordt gedefinieerd. Dat is toch telkens het weerbarstige element in de materie.
Laat ik daarover een paar opmerkingen maken en daarbij de staatssecretaris wat vragen stellen. Allereerst hebben we het in deze Kamer gehad over ontwikkelingslanden waarmee belastingverdragen zijn afgesloten. Naar wij begrijpen, heeft Nederland die landen aangeboden om, waar nodig, te heronderhandelen om antimisbruikbepalingen aan te scherpen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe de betreffende landen hierop hebben gereageerd en waar Nederland hierin staat?
Naar de mening van mijn fractie is het duidelijk dat de onderhandelingspositie van Nederland bij belastingverdragen de laatste jaren is verzwakt. In onze verdragen komen antimisbruikbepalingen voor die soms verder gaan of algemener zijn gesteld dan bepalingen die het betreffende bronland — het land waarmee we een belastingverdrag hebben gesloten — heeft onderhandeld met vaak grotere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk. Deelt de staatssecretaris deze constatering?
De internationale financiële crisis kent het risico dat landen of blokken van landen, met name de grotere, zich protectionistisch gaan opstellen met betrekking tot hun eigen industrie, export of monetair beleid. Het verhogen of beschermen van belastingopbrengsten is ook een logische doelstelling, gezien de druk die overal op overheidsfinanciën staat en met name op de verdeling van de belastinglasten. We hebben zorg dat bronlanden eenzijdige maatregelen op fiscaal gebied nemen, vooruitlopend op de uitkomsten van het overleg in G20-, OESO- of in EU-verband. Ook zien we gelegenheidscombinaties tussen grotere EU landen om zaken door te drukken die niet zonder eigenbelang en niet noodzakelijkerwijze in het belang van kleinere landen zijn. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de onderhandelingspositie van Nederland in met name het EU krachtenveld?
De laatste weken is er de nodige commotie ontstaan over de — collega Essers heeft al daar al op gewezen — naar het zich voorlopig laat aanzien legitieme afspraken die multinationals hebben gemaakt met nationale overheden in de EU en ongetwijfeld ook buiten de EU. De memorie van antwoord gaat daar ook op in, evenals een uitgebreid rapport van de Algemene Rekenkamer dat de situatie voor Nederland in details beschrijft. Ik heb nog nooit zo'n gedetailleerd van de Rekenkamer gezien. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat als onderdeel van de internationale taxplanning door internationaal opererende bedrijven wordt ingespeeld op verschillen tussen belastingregimes van verschillende landen. In dat kader is het ook niet zo verrassend dat in de EU het onderwerp harmonisatie van grondslagen voor de vennootschapsbelasting nadrukkelijk weer in beeld komt. Mijn fractie staat niet afwijzend tegenover die discussie. Kan de staatssecretaris aangeven hoe het kabinet in deze discussie staat?
Als ik nog een paar minuutjes heb …
De voorzitter:
U hebt er nog twee.
De heer Bröcker (VVD):
Dan wil ik toch nog even ingaan op de suggestie van collega Essers met betrekking tot het rulingbeleid. Dat is al jarenlang een kernpunt van het Nederlandse fiscale vestigingsbeleid dat in het algemeen buitengewoon goed heeft gefunctioneerd. Vele kabinetten hebben dat op een goede gecoördineerde manier binnen Nederland georganiseerd. Het rapport van de Algemene Rekenkamer verwijst ook naar de rulingpraktijk en naar wat daar zoal in omgaat en bevat concrete aanbevelingen die, naar wij hebben begrepen, grotendeels door de staatssecretaris zijn overgenomen. Mijn fractie ondersteunt dat. Kan de staatssecretaris daarop ingaan? Nu wordt echter een discussie gevoerd over het maatschappelijk belang bij — uiteraard — transparantie en bij het krijgen van inzagerecht door een kleine commissie — een commissie-stiekem — in het parlement om specifieke rulings te bekijken.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik wil de term "commissie-stiekem" meteen vervangen. Als er nu iets intransparant is, is het als je over mogelijkheden tot of vermoedens van belastingontduiking praat.
De heer Bröcker (VVD):
Het is een vertrouwelijke commissie die in alle vertrouwen inzagerecht zou moeten krijgen in afspraken die in individuele gevallen zijn gemaakt. Ik wil dat graag corrigeren, maar de term was al eerder gelanceerd en ik haakte er even op in. Laat ik vooropstellen dat mijn fractie het van uitermate groot belang vindt dat wij zowel binnen als buiten het parlement goed inzicht krijgen in wat het rulingbeleid in Nederland behelst. Het rapport van de Algemene Rekenkamer is feitelijk al een eerste aanzet door de inventarisatie. We moeten ook volledige transparantie hebben over de inzet van de regering in de discussies binnen de EU en in OESO-verband. Ik vraag me echt af of het zinvol is. Ik sluit daarmee aan bij wat collega Van Boxtel zei over het erboven plaatsen van een kleine fiscale commissie — ik laat in het midden of deze vanuit de Eerste of Tweede Kamer moet komen — die nadrukkelijk gaat kijken naar individuele gevallen. Ik weet niet of dit achteraf of vooraf gaat gebeuren, maar ik vraag me af of dit zinvol is. Op dit moment vindt er informatie-uitwisseling plaats met verdragslanden en daarin zijn over het algemeen antimisbruikbepalingen opgenomen. Door verdragslanden zullen posities worden ingenomen over wel of geen misbruik. Brussel behartigt nadrukkelijk het hele dossier staatssteun en zet dat op dit moment, waar nodig, naar eigen inzicht in. Daarnaast zijn er ook beroepsmogelijkheden middels het Europese Hof. Ik vraag me af wat het toevoegt, met name de "wat dan"-vraag. Stel dat er binnen zo'n commissie verschil van inzicht bestaat — ik sluit dat helemaal niet uit — over of het wel of niet wenselijk is dat een bepaalde afspraak met een bepaald bedrijf binnen het rulingbeleid is gemaakt. Wat gebeurt er dan? Dit is iets wat ik hier heel nadrukkelijk wil inbrengen. De staatssecretaris zal hier ongetwijfeld op reageren en aangeven wat hiervan de voor- en nadelen zijn.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Ik kom even terug op wat de heer Bröcker iets eerder heeft gezegd. Ik heb daar even op zitten kauwen. Ik heb hem horen zeggen — het ging over de Europese harmonisatie van de grondslagen voor vennootschapsbelasting — dat dit niet iets is waar zijn fractie niet afwijzend tegenover staat. Ik heb hier even op zitten kauwen en kon niet bedenken of dit nu een ja of een nee is. Kan de heer Bröcker hier even helderheid over geven?
De heer Bröcker (VVD):
Dit is een onderwerp dat in de loop der tijden regelmatig is ingebracht, zelfs door bewindslieden van mijn huis. Ik geef aan dat grondslagharmonisatie een relevant onderwerp is binnen de EU, ook als je kijkt naar de huidige problematiek die er heerst met betrekking tot internationale tax planning. Ik heb gezegd dat mijn fractie daar open voor staat en dat wij daarvan tot op zekere hoogte de logica onderkennen. De vraag is alleen wat voor soort traject je daarin gaat bewandelen. Daarin komt telkens mijn zorg weer terug. Hoe opereert Nederland binnen de EU? Dit is volgens mij vorig jaar tijdens het debat — misschien ook bij het debat over het verdragsbeleid — door collega Essers ingebracht. Wij zijn een klein land samen met een groot aantal landen. Wij zullen ons er heel welbewust van moeten zijn dat in de verworvenheden die wij in Nederland hebben — deze zijn met name voor het internationale bedrijfsleven in Nederland over vele jaren ontwikkeld — een hele hoop aspecten zitten waarvoor we uiteindelijk goed zullen moeten waken. De discussie hierover zal echter op een bepaald moment binnen de EU gevoerd gaan worden. Ik doel onder meer op de deelnemingsvrijstelling en op belastingverdragen, waarin natuurlijk antimisbruikbepalingen zullen zijn opgenomen en waarvoor misschien ook checks and balances nodig zijn om beslissingen van een bronland, om een verdrag wel of niet te kunnen toepassen, te kunnen aanvechten en willekeur tegen te gaan. Ik vraag de staatssecretaris om een reactie op dit punt.
Ik wacht met belangstelling de beantwoording van de staatssecretaris af.
De heer Van Strien i (PVV):
Voorzitter. Ik vind dat wij niet vaak genoeg kunnen stilstaan bij het gegeven dat alle uitgaven van de overheid eerst verdiend moeten worden. Belastingheffing op die verdiensten is een noodzakelijk kwaad om de overheidsuitgaven te bekostigen. De begroting hebben we een aantal weken geleden behandeld en hierin is ons toch vooral de geldsmijterij van de regering opgevallen. Vandaag is dus het Belastingplan aan de orde, waarin we zien hoe we die vele miljarden euro's aan subsidies en de verspilling gaan financieren. Dat gebeurt ieder jaar weer door de toch al verfijnde belastingwerktuigen nog wat verder aan te scherpen. Dat dat niet eenvoudig is, zal duidelijk zijn. Het kabinet laat dat het liefst zo gebeuren dat de gekwelde burger net niet in opstand komt. Soms gaat dat fout, zoals twee jaar geleden met de inkomensafhankelijke ziektekostenpremie, en dan moeten de duimschroeven net even wat losser gedraaid worden. Als de burger dan een beetje bij bewustzijn is gekomen, komt de naheffing en worden de schroeven weer wat aangedraaid. Sommige mensen waren die afspraak uit 2012 alweer vergeten, toen de inkomensafhankelijk premie net wat te zwaar bleek en er toch wat voor in de plaats moest komen. De algemene heffingskorting werd inkomensafhankelijk. Daarmee worden we dit en volgend jaar geconfronteerd. En jawel hoor, het zijn precies weer de hardwerkende Henk en Ingrid die de grootste naheffing krijgen: de mensen die het hardst werken, zich keihard inzetten voor hun bedrijf of organisatie en overuren moeten maken, maar ook de mensen in de zorg die onregelmatige diensten draaien en de mensen in ploegendiensten die extra uren maken. Zij allemaal krijgen die naheffing het hardst op hun bord.
Een ander voorbeeld is de belasting op leidingwater. De regeling was dermate complex en vernietigend voor veel bedrijven dat zij op het laatste moment toch maar niet werd doorgezet. Gelukkig natuurlijk, maar onmiddellijk werd gezocht naar nieuwe heffingen in plaats van naar bezuinigingen. Tot genoegen van links Nederland duikt dan de afvalstoffenheffing weer op, die op het laatste moment nog is gerepareerd met een heffing op het afval dat geëxporteerd wordt. Er moest eens iemand proberen stiekem met afval in zijn auto naar het buitenland te ontsnappen!
Met enige regelmaat komt die complexheid van het systeem weer om de hoek kijken. Met grootse gebaren wordt dan uiteengezet dat de belasting, bijvoorbeeld op arbeid, omlaag moet en dat het eenvoudiger moet. Wij zijn het met deze twee punten, laat dat duidelijk zijn, van harte eens. Alleen schijnen wij de enige partij te zijn die hieruit de onoverkomelijke conclusie trekt dat dit alleen kan door minstens zo hard te snijden in uitgaven die de economie niet raken. Ik heb het dan over de 800 miljoen ten behoeve van asielzoekers, die in tehuizen de plaatsen innemen van onze ouderen, over de 3,5 miljard aan ontwikkelingshulp, die in bodemloze putten terechtkomt, over de 9 miljard die we aan de EU besteden en over de miljarden overige subsidies die alleen leiden tot valse concurrentie, inefficiency of zonder meer verspilling. Normaal gesproken worden al die problemen uitsluitend opgelost op verkiezingsbijeenkomsten, zoals onlangs de minister-president weer belastingverlaging ná de verkiezingen in het vooruitzicht stelde. Het ontbrak er nog maar aan dat hij ook nog een referendum over de EU ná de verkiezingen in het vooruitzicht stelde.
Kan de staatssecretaris áls staatssecretaris toezeggen dat bij de komende vereenvoudiging de lasten echt omlaag gaan en dat we geen waterbedconstructie krijgen, zodat als ergens de druk omlaag gaat, die elders weer omhoog gaat? Ik vraag dat nadrukkelijk omdat je bij vrijwel elke maatregel die het kabinet bedenkt om ergens wat aan de belastingdruk te doen, ziet dat dan elders een verhoging plaatsvindt. Bij voorkeur wordt die verhoging dan verhuld door het allemaal nog gecompliceerder te maken. Per saldo is het totaaleffect steeds zwaardere en gecompliceerdere belastingen. Ik noem het voorbeeld van de maatregelen inzake de autobelastingen. Vorig jaar heb ik al aangegeven dat een hybride auto, zoals een Toyota Prius, aan direct en indirect energieverbruik per kilometer net zo veel energie verbruikt, en dus evenveel C02 uitstoot, als een willekeurige andere auto. Toch werd de Prius fiscaal extra gestimuleerd, net als al die andere quasiduurzame energievormen. Eigenlijk is er in dat opzicht helemaal niets veranderd. Uiteindelijk wordt niet een netto vermindering van de C02-uitstoot gestimuleerd, maar technologische ontwikkelingen, want die zitten onmiskenbaar verwerkt in de Prius, in het buitenland. Hetzelfde geldt voor al die zonnecellen, die ook uit het buitenland, in casu China, komen. Dit alles is mogelijk op kosten van de Nederlandse belastingbetaler. Dus naast de 3,5 miljard ontwikkelingshulp is door deze regering een fiscaal stimuleringsprogramma op touw gezet om op kosten van de Nederlandse belastingbetaler ontwikkeling van technologie in het buitenland te stimuleren.
De heer Van Boxtel i (D66):
Iedereen heeft er natuurlijk recht op om op zijn eigen manier de vinger te leggen bij gewenste of ongewenste ontwikkelingen. Wat ik lastig vind bij deze punten, los van soms het technische ongemak in uitvoering of handhaving, is dat dit de eerste maatregelen zijn die een begin maken met de verduurzaming en vergroening van ons belastingstelsel. Het is bekend dat de partij van de heer Van Strien dat allemaal niet interessant vindt. Ik zou hem echter willen vragen of hij dit allemaal op dezelfde manier blijft afwijzen, ook als de ontwikkeling voor een deel in het buitenland wordt gedaan maar ten gunste komt van onze samenleving en ze op langere termijn houdbaar verkeer en vervoer oplevert. Dat zou me namelijk echt verbazen. Ook voor Henk en Ingrid, en waarschijnlijk met name voor hun kinderen, is dat immers van groot belang.
De heer Van Strien (PVV):
Het gaat mij hierbij nog niet om het wel of niet stimuleren van verduurzaming. Het gaat mij erom dat, aangenomen dat verduurzaming het doel is, een middel gekozen wordt dat dit doel absoluut niet dichterbij brengt. Men zou bijvoorbeeld de belasting op auto's net zo goed afhankelijk hebben kunnen maken van de lengte van de schoenveter van de chauffeur. Dat zou precies hetzelfde effect hebben gehad op de CO2-uitstoot. Daar gaat het mij om.
Omdat groen zo nodig gesubsidieerd moest worden, moesten elders de belastingen omhoog. In plaats van uitgavenvermindering te overwegen, vindt een bizar politiek afwegingsspel plaats over de wijze waarop de belastingdruk gemaximaliseerd kan worden. Deel hiervan is een hilarische discussie over de manier waarop semi-elektrische auto's worden gebruikt. Ik herhaal dat graag nog eens even. We hebben grenzen van 0 gram CO2-uitstoot, 5 gram CO2-uitstoot, 50 gram CO2-uitstoot, 80 gram CO2-uitstoot en 106 gram CO2-uitstoot. Bij alle grenzen zijn er verschillende tarieven voor bijtelling. En dat terwijl die auto's, direct en indirect energieverbruik samen, per saldo vrijwel hetzelfde CO2-verbruik hebben. De enige verschillen die er tussen auto's bestaan, worden ruwweg door de grootte van de auto bepaald.
De heer Van Boxtel (D66):
Op zich heeft de heer Van Strien wel een punt als hij zegt dat dit kwetsbaar is, omdat nog niet aantoonbaar is of er meer of minder CO2 wordt verbruikt. Het gaat echter ook om het gebruik van brandstof. Daar gaat hij volledig aan voorbij, terwijl we de natuurlijke hulpstoffen van de aarde aan het uitputten zijn. Als je naar een hybride of een elektrische motor gaat, heb je straks minder benzine of diesel nodig. Dat moet wel bij de overweging betrokken worden. Het gaat niet alleen om de CO2-uitstoot.
De heer Van Strien (PVV):
Elektrisch, semi-elektrisch, benzine of wat ook, het maakt voor de CO2-uitstoot in de praktijk helemaal niets uit. Die elektriciteit wordt ook opgewekt met koolwaterstoffen. Het is wat anders als de regering zou zeggen: we gaan ons autopark elektrificeren en tegelijkertijd onze elektriciteit opwekken met kernenergie. Dan heb je een punt. Dat gebeurt echter niet. Dat is niet aan de orde. Op dit moment wordt die elektriciteit met dezelfde efficiency in elektriciteitscentrales opgewekt. Daar gaat afvalwarmte ook gewoon als laagwaardige afvalwarmte de lucht in. Mijn vraag aan de staatssecretaris in dit verband is of hij het met mij eens is dat dit hele bijtellingscircus uitsluitend dient om links Nederland te pleasen.
Nu krijgen we ook nog de discussie of die auto's wel voldoende elektrisch rijden. Of maken ze de meeste kilometers gewoon op conventionele brandstoffen? De gevolgen laten zich raden. Een 1984-achtige controle op tankpasjes lijkt voor sommigen nu de oplossing te zijn. De enige reden waarom je elektrische en semi-elektrische auto's zou willen is, dunkt mij, om onafhankelijker van aardolie te worden. Dat lijkt mij op zich een valide argument. Er zijn dan echter vele andere oplossingen, die nu absoluut niet benut worden. Als dit kabinet de volgende Prinsjesdag haalt, zou ik de staatssecretaris daarom willen vragen om, bij voorkeur in samenspraak met TNO, eens op papier te zetten wat hij wil met het Nederlandse wagenpark, teneinde zo snel mogelijk te kunnen afzien van het goochelen met belastingtarieven op auto's. Een verstandig mens begrijpt dat namelijk niet.
De heer Bröcker i (VVD):
Ik heb een opmerking, die ik misschien ook wel als vraag kan inbrengen. De heer Van Strien sprak over het feit dat dit allemaal bedacht was voor links Nederland. Ik wil hier niet in een politieke discussie terechtkomen. Het moet mij echter wel even van het hart dat, toen de staatssecretaris voornemens was wat aanpassingen aan die regel te doen, rechts Nederland vervolgens in opstand kwam. Ik vraag me dus af in hoeverre de termen "links" en "rechts" in het autodossier wel helemaal relevant zijn.
De heer Van Strien (PVV):
Ik heb de terminologie van links en rechts gebruikt voor quasimilieuvriendelijkheid, of het wat minder laten wegen van het milieuaspect. In die termen heb ik links en rechts gebruikt.
De heer Bröcker (VVD):
Ik wil niet te lang bij dit punt stilstaan, maar ik moet toch zeggen dat rechts Nederland nogal opgewonden raakte toen er aanpassingen in de regelingen kwamen.
De heer Van Strien (PVV):
Ik kan me heel goed voorstellen dat je in opstand komt bij aanpassingen in regelingen die gewoon niet te begrijpen zijn. Ik heb net aangegeven dat het CO2-verbruik — het totale CO2-verbruik welteverstaan — van direct plus indirect energieverbruik van een auto volstrekt onafhankelijk is van de brandstof die erin gebruikt wordt. 0 gram CO2-verbruik bestaat gewoon niet. Ik kan me daarom niet voorstellen dat je de hoeveelheid belasting op de bijtelling op een auto afhankelijk gaat maken van dat soort categorieën. Het is gewoon een onzinnig systeem. Voor het doel dat de regering zich stelt levert het absoluut geen centimeter besparing op.
Wat we nu zien, is dat het systeem fout loopt en naar de mening van Financiën ook voortdurend gerepareerd moet worden. Hierbij worden Henk en Ingrid, hardwerkende Nederlanders zoals vertegenwoordigers met een zuinige middenklasser, uiteindelijk de klos. Zij gaan maar liefst €1.000 meer betalen: geen 14%, geen 20%, maar 21% bijtelling. Ondertussen gaat ook de aanschafbelasting voor de iets grotere auto natuurlijk omhoog.
Tot slot kom ik op een punt dat we ook bij de financiële beschouwingen en het belastingplan van vorig jaar uitgebreid aan de orde hebben gehad. Ik herhaal even kort wat mijn fractie toen naar voren heeft gebracht. De combinatie van lastenverzwaringen in de btw, en in accijnzen op brandstoffen, tabak en frisdrank — ze kwamen ook al terug in de tabellen van de heer Reuten, zij het een beetje verborgen — laten de totale consumptie krimpen, en daarmee het nationaal inkomen. Dit veroorzaakt in de grensstreek een extra run naar het buitenland. Men gaat in de grensregio's tanken in het buitenland en er tegelijkertijd boodschappen doen. Met de weglekeffecten, met name veroorzaakt door het combinatie- of stapeleffect van al die lastenverzwaringen tezamen, wordt geen enkele rekening gehouden. Ik doe nogmaals een klemmend beroep op de staatssecretaris om deze effecten ten minste een keer te bestuderen en daar dan bij voorkeur conclusies aan te verbinden.
De heer Nagel i (50PLUS):
Voorzitter. In het Belastingplan 2015 is opgenomen dat de ouderentoeslag in box 3 wordt afgeschaft en dat de ouderenkorting wordt verlaagd. Beide maatregelen gaan in op 1 januari 2016. De staatssecretaris meent dat ouderen door het afschaffen van de ouderentoeslag in dezelfde positie worden gebracht als andere belastingbetalers. Was het echter niet zo dat deze ouderentoeslag in 2001 werd ingevoerd ter compensatie van de nieuwe vermogensrendementsheffing, die een lastenverzwaring betekende voor met name ouderen met een laag inkomen die in de eerste twee schijven vallen? Erkent de staatssecretaris dat ook de ouderenkorting bedoeld was als een compensatie voor het bevriezen van de AOW in 1994, de fiscale koopkrachtmaatregel? Beide maatregelen waren ingevoerd als compensatie voor de nadelen die ouderen ondervonden van de belastingmaatregelen. Dat wil de staatssecretaris nu ongedaan maken. In onze zienswijze is daardoor juist het tegenovergestelde van wat de staatssecretaris beweert, het geval. De afschaffing van de ouderentoeslag en de verlaging van de ouderenkorting brengen de ouderen opnieuw in een ongelijke positie. Dit komt bovenop de korting op de pensioenen, het niet-indexeren daarvan in de afgelopen jaren, en het uitzicht dat dit de komende tien jaar ook niet zal gebeuren. Beide maatregelen zullen opnieuw grote gevolgen hebben voor de koopkracht van ouderen, die toch al sterk is achtergebleven. Ook begrijpen wij niet dat nu al twee maatregelen opgenomen worden in een belastingplan dat geldt voor 2015, terwijl de maatregelen pas in 2016 ingaan. Het lijkt erop dat men de ouderen bij voorbaat al wil laten weten dat men ook in de nabije toekomst niets dan koopkrachtdaling kan verwachten van het kabinet. Als de staatssecretaris deze maatregelen, die de ouderen zo raken, toch doorzet met de steun van de hulptroepen SGP, ChristenUnie en D66, dan vragen wij de toezegging dat hierover na Prinsjesdag 2015 opnieuw gesproken wordt, als de koopkrachtplaatjes voor 2016 duidelijk zijn. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op dit verzoek.
Ook volgend jaar stijgen de accijnzen op brandstoffen. De vorige spreker heeft dit uitvoerig toegelicht. Wij zijn getroffen door het feit dat hardwerkende benzinepomphouders in de grensgebieden die door het regeringsbeleid buiten hun schuld om met hun gezin in grote financiële problemen zijn gekomen en vaak personeel hebben moeten ontslaan, zich nu gedwongen zien om naar de rechter te gaan. We zagen het bejaardengezin dat met succes naar de rechter ging, omdat de overheid de zorg aan het gezin op onjuiste manier had ontnomen. Ook komen er mogelijk processen over het niet-nakomen van pensioenverplichtingen. Het schijnt de gewoonte te worden dat burgers die niet meer door Den Haag worden gehoord, zich tot de rechter wenden. Onze vraag aan de staatssecretaris is hoeveel het op de begroting van 2015 scheelt als de aangekondigde accijnsverhoging voor het komende jaar niet zou doorgaan, rekening houdend met een waarschijnlijk grotere omzet in de grensgebieden. Is de staatssecretaris bereid een dergelijk gebaar, dat in onze ogen zeer rechtvaardig is, te overwegen?
Hoewel de staatsecretaris in allerlei stukken de belastingherziening urgent noemt, is er nog steeds niets uit zijn hand gekomen dat op een begin lijkt. Overal wordt lastenverlichting gepredikt en ook premier Rutte heeft zijn jaarlijkse belofte voor belastingverlaging weer gedaan. We nemen aan dat dit in overleg met de staatsecretaris van Financiën is gedaan. Daarom vragen wij of de staatsecretaris een tipje van de sluier kan oplichten en iets meer kan zeggen over de belastingverlaging.
Veel concreter en daarom bedreigender is de terloops gedane mededeling op bladzijde 35 van de memorie van antwoord dat er een onderzoek uitgevoerd wordt naar de mogelijkheden om het gemeentelijk belastinggebied te verruimen. Dit kan niets anders betekenen dan meer opbrengsten voor de overheid en meer belasting voor de burgers. We vragen de staatssecretaris twee dingen; klopt deze conclusie en aan welke mogelijkheden zou men moeten denken als de gemeentelijke belastingen stijgen? Is het niet vreemd dat de regering nog geen enkel concreet plan heeft om de belastingen te verlagen, maar dat al wel wordt nagegaan hoe de mogelijkheden voor gemeentelijke belastingheffing verruimd kunnen worden, waardoor de belastingheffing vergroot wordt?
Een ander punt dat dezer dagen nogal in de belangstelling staat, is het aflopen van de mogelijkheid van ouders om hun kinderen maximaal €100.000 belastingvrij te schenken, een idee dat 50PLUS overigens in de Tweede Kamer heeft gelanceerd. Het was een maatregel die leerde dat het mes aan drie kanten kon snijden. Wij hadden graag gezien dat die ook zou gelden voor het jaar 2015. Het kabinet heeft een dergelijk voorstel echter in de Tweede Kamer afgewezen, dus willen wij er niet op terugkomen. Wat wel speelt is dat talrijke personen die op de valreep nog van de regeling gebruik wilden maken, op praktische problemen stuiten. De notarissenkoepel Netwerk Notarissen heeft geconstateerd dat banken te traag werken en klanten toch de kans lopen dat zij schenkingsbelasting moeten betalen, omdat de transacties niet voor 31 december rond zijn. Banken zeggen dat ze een tijdige afronding na 15 december, dat is vandaag, niet kunnen garanderen. Dat komt voor mensen die om financiële redenen tot het laatst wilden wachten als een verrassing en de decembermaand is met de vrije dagen rond de Kerst ook niet de gunstigste maand. Gelet op het feit dat verlenging van de maatregel over 2015 niet mogelijk blijkt, vragen wij de staatsecretaris of hij bereid is om de termijn te verlengen tot en met 31 januari 2015.
Het kabinetsbeleid was er de afgelopen jaren op gericht om met name de ouderen extra te laten inleveren. Het Belastingplan 2015 brengt daar geen verandering in. Voor het jaar 2016 wordt er nog een stevige schep bovenop gedaan. Het is te hopen dat het niet zover komt en dat de kiezers op 18 maart een duidelijke uitspraak zullen doen, waardoor premier Rutte zijn belofte om te blijven zitten ook niet zal kunnen waarmaken.
De heer Van Boxtel i (D66):
Voorzitter. Niet alleen in dit huis, maar ook daarbuiten is de discussie over de belastingen in volle gang. Het onderwerp roept in de hele samenleving emoties op over rechtvaardigheid en solidariteit. De brief over de herziening van het belastingstelsel vormde de aanleiding voor het debat. Door de komst van Piketty, de omstreden belastingconstructie van Starbucks en de gang van zaken rondom de autobelastingen, verspreidde de discussie over het belastingstelsel zich over het hele land. Inmiddels liggen vrijwel alle belastingen onder een vergrootglas, ook in de media. Daarnaast houdt de aangekondigde naheffing van de Belastingdienst de gemoederen bezig. Kan de staatssecretaris garanderen dat alle aanpassingen voor 2015 op tijd verwerkt zijn?
Ondanks de omvangrijke maatschappelijke discussie bespreken wij vandaag het dunste belastingplan sinds jaren. De coalitiepartijen werden het afgelopen zomer niet eens over grote hervormingen, waardoor er nu een beperkt aantal maatregelen ligt. Daarom zal mijn bijdrage zich niet alleen richten op wat er in het wetsvoorstel staat, maar ook op zaken die er niet in staan. Recent heb ik met collega Essers van het CDA in Londen deelgenomen aan een internationale conferentie over belastingen. Daar stond de impact van globalisering op nationale belastingwetgeving centraal. In dit kader ga ik eerst in op het Nederlandse vestigingsklimaat in een internationale context. Daarna leg ik de staatssecretaris een aantal vragen voor over de aangekondigde belastingherziening. Tot slot zal ik dieper ingaan op een belangrijke, hopelijk gedeelde, ambitie van mijn fractie om te streven naar een duurzamer economie.
Nederland kent een gunstig belastingregime voor grote bedrijven en multinationals. De bronbelastingen, zoals dividend, royalty's en rentes, zijn hier relatief laag. Bovendien kunnen bedrijven via rulings vooraf zekerheid krijgen over de door hen te betalen belasting. Daarnaast heeft Nederland een enorm aantal belastingverdragen met andere landen, 94 om precies te zijn, zodat bedrijven de belasting op winst uit deelnemingen zo laag mogelijk kunnen houden. Al met al zorgen die regelingen ervoor dat bedrijven zich graag in Nederland vestigen. Uit het onderzoek Ranking the Stars van het CPB blijkt zelfs dat Nederland op nummer één staat van de wereld, als het gaat om het aantrekken van buitenlandse investeringen. Boven China en de Verenigde Staten dus, maar ook boven landen als Groot-Brittannië, Ierland en Luxemburg. Diezelfde internationale geldstromen verlaten het land ook weer snel. Hieruit blijkt dat Nederland ook op financieel gebied een distributieland is. Er is natuurlijk wel een verschil: de haven van Rotterdam en luchthaven Schiphol leveren Nederland aantoonbaar heel veel werkgelegenheid en economische groei op, terwijl de economische effecten van financiële doorvoer lastiger te meten zijn. Dit komt onder andere door de enorme variëteit aan regelingen en bedrijven, maar heeft ook te maken met een gebrek aan transparantie. Zowel het onderzoeksbureau SEO als de Algemene Rekenkamer pleiten daarom voor meer openheid over belastingdeals. Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om die transparantie op nationaal niveau te bevorderen? Mijn fractie mist in dit debat overigens de vraag wat de Nederlandse belastingpraktijk voor ontwikkelingslanden betekent, waar de productie van veel multinationals plaatsvindt. Klopt het dat ontwikkelingslanden opbrengsten mislopen door belastingontwijking via Nederland?
Mijn fractie heeft, net zoals de heer Essers en Bröcker, een paar concrete vragen met betrekking tot de voorwaarden voor een taxruling, de zogenoemde substance-eisen.
De heer Reuten i (SP):
Als je kijkt naar de bijdrage aan het bbp, staan qua export niet de landbouw of het transport op nummer een, maar de financiële dienstverlening.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik wil graag met de heer Reuten het debat aangaan over het feit dat Nederland spijtig genoeg veel maakindustrie is kwijtgeraakt en dat ons land helemaal aan elkaar hangt van dienstverlening. Dat is nog eens een heel ander debat als het gaat over economische zaken en over wel of geen industriebeleid. Op zich is er ook niks mis met heel goede financiële dienstverlening. De vragen die ik stel, hebben zo veel mogelijk transparantie tot doel. Dat zal straks ook duidelijk worden. Tegelijkertijd, in gewoon Nederlands gezegd, moeten wij ook niet gekke Henkie worden die transparanter is dan wie dan ook, terwijl allerlei anderen er met de buit vandoor gaan.
Ik kom op de substance-eisen. Deze eisen zijn vorig jaar naar aanleiding van het SEO-rapport aangescherpt. Toch concludeert de Algemene Rekenkamer dat "doorgaans eenvoudig aan de substance-eisen kan worden voldaan met behulp van de inzet van een trustkantoor." Mijn fractie vraagt zich af waarom dit nog steeds zo eenvoudig is. Wat hebben de maatregelen van vorig jaar opgeleverd? Zou een verdere verzwaring van deze eisen schadelijk zijn voor het vestigingsklimaat in Nederland? Eenzijdige maatregelen heffen de verschillen tussen nationale belastingregels niet op. Om die reden wordt er in OESO-verband al enige tijd gesproken over het tegengaan van belastingontwijking. Hieraan doet Nederland niet alleen actief mee, maar loopt Nederland zelfs voorop, aldus de staatssecretaris. Hoe reageert de staatssecretaris op berichten, in onder andere de NRC, dat Nederland de OESO "zou tegenwerken" als het gaat om het harmoniseren van het internationaal belastingbeleid? En hoe reageert de staatssecretaris op de stelling dat dit "verzet" een mooie marketing is voor het vestigingsbeleid van buitenlandse bedrijven in Nederland? Verder is mijn fractie benieuwd naar het verschil tussen de belangen van grote en kleine landen binnen de OESO. Ik vraag om hierop toch echt een keer uitgebreid in te gaan, ook in het verlengde van de vragen van de heer Essers en de opmerking van de heer Bröcker. Uit mijn interventie kan al opgemaakt worden dat ik er geen voorstander van ben om, bij wijze van spreken, mee te gaan in een politiek debat vooraf aan een ruling. Ik zou echter wel graag meer transparantie willen hebben over het speelveld waarbinnen Financiën opereert, zodat je daarop je toets kunt loslaten als je dingen in de krant leest.
Ik kom bij de belastingherziening. Ik blik terug op de laatste keer dat het belastingstelsel ingrijpend is herzien. Dat was in 2001. Op dat moment betaalden we nog met de gulden, stond het internet in de kinderschoenen en waren vaste banen de norm. Bovendien hadden we een lange periode van economische groei achter de rug. In die context hebben we het belastingstelsel vormgegeven. In de afgelopen dertien jaar is Nederland een van de koplopers in digitaal betalen geworden, is de pensioenleeftijd na een lang debat uiteindelijk verhoogd en hebben we 800.000 zzp'ers in ons midden gekregen. We kampen nog steeds met de gevolgen van de eurocrisis en het is niet zeker op welke wijze de Nederlandse economie zich in de toekomst zal ontwikkelen, ondanks de eerste optimistische berichten.
De belastingherziening van dertien jaar geleden heeft lange tijd voldaan, maar de vraag is of het stelsel nog langer bestendig is tegen de ontwikkelingen van deze tijd, in deze samenleving. Daarnaast is het belastingstelsel door de introductie van talloze inkomensafhankelijke regelingen uitermate complex geworden. De staatssecretaris schrijft in zijn brief dat de Belastingdienst beschikt "over de meest geavanceerde toeslagenfabriek ter wereld". Naast de toeslagen bestaan er nog talloze belastingkortingen, waarbij de Belastingdienst telkens moet bepalen of mensen er wel of niet voor in aanmerking komen. Een vereenvoudiging van dit systeem zou op zijn plaats zijn. Het komt de uitvoerbaarheid ten goede en er is een breed draagvlak voor.
Velen zijn het er ook over eens dat de lasten op arbeid, zowel aan werkgevers- als aan werknemerszijde, omlaag moeten als we de internationale concurrentiepositie aan willen blijven kunnen. Als gevolg van de crisis zijn voor beide zijden noodzakelijke, maar belastende maatregelen genomen. Nu de economie voorzichtig uit het dal klimt, moeten werkgevers en werknemers dat terugzien in een daling van de belastingdruk. Dat leidt niet alleen tot banengroei op de korte termijn, maar dat is ook essentieel voor de concurrentiepositie van de Nederlandse arbeidsmarkt op langere termijn. Nederland heeft tot dusver een stevige positie in de top tien van meest concurrerende economieën, maar moet deze positie ook zien te behouden. Door hoge arbeidskosten zou die positie in gevaar kunnen komen.
In de Belastingbrief staan vereenvoudiging en lastenverlaging ook vermeld als uitgangspunten bij de stelselherziening. Daarbij merkt de staatssecretaris op dat de herziening urgent is, want "ons belastingstelsel werkt sterk verstorend en dat kost banen en economische groei". In dat licht kan mijn fractie de afwachtende houding van het kabinet moeilijk plaatsen. Het leek net een een-tweetje van collega Ester en mij, maar dat was niet de bedoeling toen ik vroeg naar de ambities van de fractie van de heer Bröcker. Vervolgens vroeg de heer Ester: verwacht u ook dat het al in deze kabinetsperiode gaat gebeuren? Het antwoord daarop was nee. Ik wil die vraag ook aan de staatssecretaris stellen. Gaan we echt nog ruim twee jaar nemen en pas over drie jaar hervormen? Of is de ambitie van dit kabinet om het naar voren te halen?
De heer Bröcker i (VVD):
Met een-tweetjes krijg je …
De heer Van Boxtel (D66):
Nee, ik zei dat het daarop leek.
De heer Bröcker (VVD):
Dat is ook prima, maar met een-tweetjes krijg je ook politiek draagvlak en draagkracht. Daar is dus helemaal niks mis mee. Maar even ter correctie: mij werd gevraagd of de hele stelselherziening binnen twee jaar rond zou zijn. Daarover heb ik mij wat voorzichtig uitgelaten, omdat het een nogal majeur project is. Ik hoop dat het kabinet, met steun van andere partijen, zo snel mogelijk zijn eerste stappen kan gaan maken. Ik zeg dit even "for the record".
De heer Van Boxtel (D66):
Ik ben blij dat de heer Bröcker dat iets aanscherpt en ik stel die vraag meteen aan het kabinet en de staatssecretaris. Wat is zijn verwachting? Ik heb net de zin voorgelezen dat ons belastingstelsel sterk verstorend werkt, wat banen en economische groei kost. Ik kan in dat licht niet goed begrijpen dat, als de potentiële effecten zo positief zijn en de urgentie zo hoog is, je heel erg lang de tijd neemt. Waarom wil het kabinet eerst wachten op meevallers? Je kunt zeggen: er komen wat meevallers aan, misschien aan de kant van sociale zaken, maar of die structureel zijn, weten we nu niet. Het kabinet moet toch echt doordenken, ook over bijvoorbeeld het beperken van overheidsuitgaven om de inkomenseffecten te compenseren. De stijging van de collectieve uitgaven, hoewel afgevlakt door het kabinetsbeleid, zet zich namelijk nog steeds door. Ook in het kader van gezonde overheidsfinanciën zou het dus goed zijn om te blijven zoeken naar manieren om de uitgaven te verkleinen voor het geval meevallers in de komende jaren uitblijven. Het is wat mijn fractie betreft dus nog maar de vraag in hoeverre de financiering van de belastingherziening een probleem vormt. Dit neemt niet weg dat er een degelijke voorbereiding aan de herziening vooraf moet gaan. Als eerste stap heeft het kabinet in de Belastingbrief een aantal denkrichtingen geformuleerd. Zoals de staatssecretaris van ons gewend is, denken we graag mee, maar op een aantal punten verwachten we meer duidelijkheid van het kabinet.
Allereerst spreekt het kabinet over een verschuiving van lasten op arbeid naar een hogere belasting op consumptie. Hiermee volgt het kabinet verschillende aanbevelingen op, waaronder die van de commissie-Van Dijkhuizen. Mijn fractie is benieuwd op welke manier de staatssecretaris deze transitie wil inrichten. Wil het kabinet bijvoorbeeld het laagste btw-tarief verhogen? Of wil het kabinet producten uit de laagste categorie naar de hoogste categorie verplaatsen, met andere woorden: het btw-tarief voor konijnenvoer naar het niveau van dat voor caviavoer? Is het introduceren van een uniform btw-tarief, wat volgens het CPB welvaartswinst oplevert, ook een optie? Wat zou de opbrengst van een hogere omzetbelasting moeten zijn? Mijn fractie ziet graag dat het kabinet het voortouw neemt bij het maken van deze keuzes.
Ten tweede heeft het kabinet de ambitie om complexe inkomensafhankelijke regelingen te vereenvoudigen. Ik maak uit een rapport van Actal op dat we 27 inkomensafhankelijke regelingen hebben in Nederland. Niet alleen de Belastingdienst heeft moeite met het verwerken van dit grote aantal regelingen. Door de ingewikkelde puzzel weten veel Nederlanders ook niet precies waar ze aan toe zijn. De Belastingdienst heeft daardoor ook allerlei ICT-problemen gekend. Ik zou in dit debat ook wel iets van de staatssecretaris willen horen over de stand van zaken op dit moment rond de ICT-problematiek, ook binnen de Belastingdienst.
Het kabinet neemt op korte termijn maatregelen ten aanzien van de kinderopvangtoeslag en de zorgtoeslag. Welke andere inkomensafhankelijke regelingen zijn volgens de staatssecretaris dringend toe aan vereenvoudiging of eventueel afschaffing? Overweegt de staatssecretaris om een aantal regelingen samen te voegen?
Ten derde wil de staatssecretaris alternatieven laten onderzoeken voor de bestaande vermogensrendementsheffing. Het doel van dit onderzoek is om te komen tot een heffing die door belastingbetalers als rechtvaardiger wordt ervaren. Waarom wordt een hogere opbrengst uit vermogensbelasting niet tot de doelen van dit onderzoek gerekend? Vindt de staatssecretaris dat nodig of niet, vraag ik neutraal.
In de Belastingbrief staat verder: "Uit de OESO Tax Policy Study komen sommige (maar niet alle) belastingen op vermogen en op inkomsten uit vermogen naar voren als relatief weinig verstorend". Om welke belastingen gaat dit? Geldt deze observatie ook voor Nederland? Wordt de "mate van verstoring" ook meegenomen in het onderzoek?
Een andere uitdaging van deze tijd is het goed definiëren van de digitale economie en digitale economische activiteiten. Dit kwam ook sterk naar voren tijdens de conferentie die collega Essers en ik in Londen hebben bijgewoond. De staatssecretaris besteedt in de brief weinig aandacht aan die digitalisering. Mijn fractie denkt dat het belangrijk is om die ontwikkelingen ook mee te nemen in de herziening van het belastingstelsel. Is de staatssecretaris dat met ons eens? Zo nee, waarom niet?
Mijn volgende punt is de duurzaamheid. Ik heb met genoegen geluisterd naar collega Van Strien, want hij mag terecht de vinger leggen op de zin en onzin van allerlei superverfijnde regelingen. Ook mag hij de vraag stellen of die iets met CO2-uitstoot doen. In zijn eigen betoog kwam gelukkig later nog de zin dat het om meer doelen gaat dan alleen CO2-uitstoot, en dat het er ook om gaat hoelang we doorgaan met het gebruikmaken van natuurlijke hulpstoffen. Wij vinden de verduurzaming echt een belangrijk punt in de belastingherziening. De transformatie richting een duurzamere economie gaat in Nederland veel te langzaam. Vorige week berichtte Trouw dat Nederland ten opzichte van alle EU-landen naar de een-na-laatste plaats is gekelderd op de jaarlijkse klimaatranglijst. Wereldwijd staat Nederland op de 42ste plek, onder landen als Wit-Rusland, Algerije en Polen. Je gelooft je ogen niet, en je oren al helemaal niet. Uit het rapport Energiebeleid van EIA-landen, van het Internationaal Energie-Agentschap van begin 2014 blijkt dat Nederland, vergeleken met de 27 andere rijke landen, een van de meest op fossiele brandstoffen gebaseerde economieën heeft. Met andere woorden: we lopen in Nederland erg ver achter op het gebied van duurzaamheid. Tegelijkertijd staat Nederland in de Europese top drie qua milieubelastingen. Mijn fractie kan deze cijfers moeilijk verenigen.
De heer Van Strien i (PVV):
Zou dat ook iets te maken kunnen hebben met onze natuurlijke gesteldheid? Als je in Noorwegen woont, is de elektriciteit uit witte waterkracht overal te behalen, waar je ook maar zit. Je zit daar maar met een paar miljoen mensen. Bovendien hebben ze daar ook nog olie. Wij hebben dat soort mogelijkheden niet. Als je in Midden-Frankrijk woont, heb je 15 meter getijdeverschil. In Nederland is dat 2,5 meter.
De heer Van Boxtel (D66):
Ja, maar wij hebben in Nederland op al die innovatieve ontwikkelingen heel traag gereageerd, of we hebben ze te laat gezien als een kans om ze door te ontwikkelen. Weet u hoe lang onze kustlijn is? Die is een paar honderd kilometer lang. Wij zouden van die 2,5 meter ook heel veel energie kunnen maken. Er wordt nu heel veel nagedacht over energie uit water. Rondom Eindhoven zijn nu de meest innovatieve zonne-energieprojecten gaande, bijvoorbeeld met zonnecellen in het asfalt. Daar komt de hele wereld naar kijken en de vraag is: wanneer gaan wij het in Nederland eigenlijk zelf implementeren? Het zijn voor mij echt vragen die niet voortkomen uit een soort linkse of rechtse geborneerdheid of een geloof in allerlei milieumaatregelen. Het is bij mij een gevoelde noodzaak. Ons buurland Duitsland loopt ons gewoon drie keer voorbij in de Energiewende. Het is echt een feit, en wij krijgen kleine financiële stimuleringsregeltjes voor een paar zonnepanelen. Als heel Nederland wil meedoen, is de regeling alweer vol en moet zij weer drie keer aangepast worden. Mijn zorg zit dus vooral in de Echternachse processie die wij doormaken op dit dossier.
De heer Van Strien (PVV):
Het gaat er niet om dat wij op technologisch gebied niet vooraan moeten blijven staan. Daar gaat het niet om. Het gaat erom dat we die nieuwe technologieën pas moeten gaan toepassen op het moment dat dit economisch rendabel is. Voordat dit het geval is, moeten we daar uitsluitend nog in de onderzoeksfase mee bezig zijn en niet de Nederlandse belastingbetalers voor honderden miljoenen in de problemen brengen. Is de heer Van Boxtel dat met mij eens?
De heer Van Boxtel (D66):
Ik ben wel een beetje van de school die verder kijkt dan alleen naar morgen. Iedereen, vriend en vijand en zelfs de grootste milieusceptici zijn het erover eens dat we echt te maken hebben met uitputting van natuurlijke hulpstoffen en met grote klimaatveranderingen. Ons land is in zijn geschiedenis zelf groot geworden met waterbeheersing en waterwerken, overigens ook na een ramp. Op dit soort dossiers gaan we aan alle kanten de gevolgen ervaren. Ik noem eroderende bergen in Midden-Europa waardoor we wateroverlast krijgen door rivieren, en een zeespiegel waarvan niemand meer betwist dat die centimeters per decennium gaat stijgen. Dat geldt ook op het gebied van energie. Onze eigen gasvoorraad raakt op. We moeten het gaan importeren. Wat maken wij voor slagen en in welk tempo? En ik ben echt niet de enige. Misschien heeft de heer Van Strien laatst De Achterkant van het Gelijk gezien, een discussieprogramma op televisie onder leiding van Marcel van Dam. Iedereen die daar aan tafel zat, of hij nu rechts of links was, zei: we zijn in Nederland te langzaam.
De voorzitter:
Tot slot nog op dit punt, mijnheer Van Strien.
De heer Van Strien (PVV):
Ik weet dat dit mijn laatste kans is, voorzitter, maar ik wil even aanhaken op die laatste opmerking van de heer Van Boxtel. Als we nieuwe technologieën inzetten en weten dat die heel veel geld kosten, namelijk tientallen miljoenen, is de heer Van Boxtel dan bereid om zo'n vraag — moeten we dit doen? — bijvoorbeeld door middel van een referendum aan de bevolking voor te leggen? Wilt u 50 miljoen betalen om van windenergie te kunnen leven?
De heer Van Boxtel (D66):
U weet, mijn fractie is erg voor een correctief wetgevingsreferendum en niet voor zomaar referenda. Dat kun je mensen namelijk niet aandoen. Dan hebben ze vaak de feiten en de cijfers en alles wat er verder achterligt niet op het netvlies. Ik ben er wel voor dat dit een veel breder en urgenter maatschappelijk debat wordt. Ik constateer dat we de noodzakelijke veranderingen die dit land moet gaan doormaken, te langzaam in gang zetten. Kan dat wat kosten? Ja. U zult in mijn betoog over het Belastingplan eigenlijk twee topprioriteiten horen bij de herziening van het belastingstelsel. Dat zijn verlichting van de lasten op arbeid en intensief doorzetten op innovatie na een verduurzaming van onze economie. Dat is geen believers-verhaal; dat is echt gevoelde urgentie vanuit de veranderingen die in de samenleving plaatsvinden. Ik denk ook weleens aan mijn kinderen, en u hopelijk aan die van Henk en Ingrid. Deze vragen krijgen we straks met terugwerkende kracht gesteld.
Mijn vraag aan de staatssecretaris was dus ook de volgende. We staan in de top drie qua milieubelastingen, maar we staan op de 42ste plek op de klimaatranglijst, dus ver achteraan. Hoe is dat te rijmen? Klopt de stelling dat het gebruik van fossiele brandstoffen ten gevolge van het belastingbeleid nog steeds voordelen biedt ten opzichte van alternatieve energiedragers als zon, wind, biomassa en water? Als dat zo is, deelt de staatssecretaris dan de urgentie om hier snel verandering in te gaan aanbrengen, gelet op de achterstand die we hebben?
Gelukkig is het kabinet bereid om "groene groeiambities verdergaand fiscaal te ondersteunen". Zou de staatssecretaris kunnen aangeven welke maatregelen dat zijn? Op welke manier wil de regering bijvoorbeeld het gebruik van fossiele brandstoffen beperken? In de schriftelijke voorbereiding is ook bij dit thema stilgestaan. Wij danken de staatssecretaris en zijn ambtenaren voor de snelle beantwoording. Mijn fractie heeft echter nog steeds vragen over de energie- en afvalstoffenbelasting binnen dit wetsvoorstel. Het kabinet wil de energiebelastingplicht verplaatsen van de aansluiting naar de levering. Mijn fractie heeft signalen uit de sector opgevangen dat er onduidelijk heerst over de definitie van het begrip "levering". De afbakening van dat begrip is in de Nederlandse wet niet duidelijk beschreven, dit in tegenstelling tot in de Europese richtlijnen. In reactie op onze vraag waarom het kabinet niet bij de Europese definitie aansluit, stelt de staatssecretaris dat onzekerheid zou kunnen ontstaan over de precieze afbakening van de belastingplicht. Dit is wat mijn fractie betreft een omgekeerde redenering. Kan de staatssecretaris op dit punt voor meer verheldering zorgen in dit debat?
Nieuw in dit Belastingplan is dat de huursector nu ook in aanmerking komt voor een vrijstelling van energiebelasting bij zelfopwekking van duurzame energie. Op het eerste gezicht een gunstige regeling waar vele verhuurders gebruik van kunnen gaan maken, maar in de tabel met budgettaire effecten van het Belastingplan zelf staat dat in de komende jaren respectievelijk 3 miljoen, 4 miljoen, 7 miljoen en 14 miljoen voor deze vrijstelling zijn gereserveerd. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom deze maatregel zo'n kleine investering vereist? Wie zullen in de praktijk van deze vrijstelling profiteren? Zijn dat vooral de woningbouwcorporaties of juist particuliere verhuurders?
De introductie van de afvalstoffenbelasting is een andere maatregel ten gunste van een verdere vergroening. In principe steunen wij die lijn van het kabinet. Alleen is het gekozen belastingtarief in de ogen van mijn fractie aan de lage kant. Is de staatssecretaris het met ons eens dat de verschuiving van verbranden en storten van afval naar recycling sneller plaatsvindt bij een hoger tarief? Zo ja, waarom kiest het kabinet daar dan niet voor?
Ik rond af. Mijn fractie wacht met spanning op de kabinetsplannen omtrent de belastingherziening. Gezien de grote urgentie hopen we van harte dat het kabinet op korte termijn met concrete voorstellen komt. Immers, "wie het dak wil repareren als de zon schijnt, moet de verbouwingsplannen gereed maken voordat de zon schijnt". Afgelopen week voorspelde het CPB dat de zon, geholpen door de olieprijs en de koers van de euro, misschien volgend jaar al een beetje gaat doorbreken. Laten we hopen, niet alleen voor de belastinghervorming, dat dit inderdaad het geval zal zijn.
Ook het Europees voorzitterschap van Nederland komt eraan. Het kabinet wil duurzaamheid in Europa hoog op de agenda plaatsen. Voor die tijd moet Nederland op nationaal niveau het goede voorbeeld geven. Het kabinet dient de "Energiewende", zoals die in Duitsland heet, nu echt in gang te zetten. Niet alleen met plannen voor de lange termijn, maar ook met maatregelen op de korte termijn. D66 is altijd nieuwsgierig naar de toekomst, maar dan wel een toekomst die binnen handbereik komt.
De heer Nagel i (50PLUS):
De heer Van Boxtel spreekt over "belastingherziening urgent", "een afwachtende houding van het kabinet moeilijk te plaatsen", "we wachten met spanning op kabinetsplannen op dit punt" en "gezien de grote urgentie op korte termijn concrete voorstellen". Dat horen we al een tijdje in de Tweede en de Eerste Kamer. Daarom heb ik een vraag aan de heer Van Boxtel. Ik vind het namelijk nogal vrijblijvend. Wat is gelet op de grote urgentie een korte termijn? Is dat 1 april? Is dat een halfjaar? Laat D66 nou eens concreet zeggen wat de korte termijn is.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik zal dat heel concreet zeggen. Dat dit kabinet eerst die algemene brief heeft geschreven, begrijp ik nog. Overigens was er ook een wisseling van staatssecretarissen. Dus dat alles neem ik graag in acht. Echter, dan wil ik ook eigenlijk een traject en een implementatieplan die de ambitie van dit kabinet laten zien. Voordat we aan het eind van onze termijn zijn, willen we dat plan rond hebben en ingediend hebben. En dat mis ik nog. Ik wil die ambitie gewoon echt binnen deze kabinetsperiode tot een plan laten komen. Op de vraag of ik verwacht of dat al in 2017 gaat gebeuren, is mijn antwoord: nou ja, dat moeten we nog horen van de staatssecretaris maar mijn vermoeden is "nee". En ik vind dat niet goed.
De heer Nagel (50PLUS):
Maar wat betekent "niet goed"? U kent de parlementaire procedure als geen ander. Als u het binnen deze termijn afgehandeld wilt hebben, dan is mijn vraag wanneer die plannen er dan zouden moeten zijn, wanneer ze naar de Raad van State gaan en wanneer de procedure in werking kan treden.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik zou menen dat op weg naar de Algemene Beschouwingen voor het komend jaar er een nieuwe Belastingbrief moet komen met een plan, met een outline van hoe het kabinet het gaat doen. Dat zou ik dan ook graag van de staatssecretaris horen. Komt hij in september dan ook echt met een uitwerking? We wachten nu al anderhalf jaar op de reactie op het rapport van de commissie-Van Dijkhuizen.
De heer Nagel (50PLUS):
Dus voor Prinsjesdag moeten de plannen er liggen?
De heer Van Boxtel (D66):
Ja, dat was mijn slotopmerking. Dat zou ik zeer ambitieus vinden maar ook goed.
De heer Ester i (ChristenUnie):
Voorzitter. Mijn eerste reactie na kennisneming van het Belastingplan 2015 was: "beetje minnetjes". Een betrekkelijk kale opsomming van de belangrijkste fiscale maatregelen en wijzigingen voor volgend jaar. Weinig grootse gedachten en weinig fiscaal vuurwerk. Een beetje saai zelfs. Mijn tweede reactie was wat genuanceerder. Het kan immers goed zijn dat de fiscale uitwerking van de hervormingsplannen van het kabinet in de vorige belastingplannen is belegd, dat het voorliggende plan een succesvol resultaat is van het fiscale vereenvoudigingsbeleid, dan wel dat de fiscale ambities voor 2015 bescheidener zijn, dat er meer wordt gedelegeerd naar de Fiscale verzamelwet van volgend jaar of dat het parlement terughoudender is geweest in het fiscaal amenderen van voorgenomen regeringsbeleid. Dat zijn zo al vijf alternatieve verklaringen die zich bij nadere reflectie aandienen. Kan de staatssecretaris aangeven welke verklaring of combinatie daarvan hem het meest aannemelijk lijkt? Is het wat sobere karakter van het Belastingplan 2015, het eerste plan onder zijn regie, een doelbewuste keuze geweest?
De pijnlijke naheffing die zo'n vijf tot zes miljoen Nederlanders komend voorjaar mogen verwachten is uitvoerig aan de andere zijde van het Binnenhof en in de media bediscussieerd. Dat debat hoeven we hier niet over te doen. Wel wil de ChristenUnie-fractie van de staatssecretaris horen welke leerervaringen hij hieruit getrokken heeft en welke maatregelen binnen de Belastingdienst genomen worden om dit in de toekomst te voorkomen. Dit soort zaken zijn, wat ook de oorzaak moge zijn, bepaald niet goed voor het fiscale draagvlak onder de bevolking.
Mijn fractie is blij dat er sprake is van een lastenverlichting van zo'n 350 miljoen euro ten opzichte van het regeerakkoord. Het verhaal is hierdoor beter in balans. Mijn fractie is ook blij met de lagere belasting op arbeid van 1 miljard euro. We zien dit met andere fracties evenwel als een begin van een veel diepgaander traject. Daar komen we bij de stelselherziening nog uitgebreid over te spreken. Ik zal er op het eind van mijn bijdrage ook nog bij stilstaan.
Mijn fractie kan ook goed uit de voeten met de voorgestelde woningmarktmaatregelen. Dit betreft de verlenging van de aftrek van hypotheekrente op restschulden naar vijftien jaar, de verlenging van de termijn van de hypotheekrenteaftrek van twee naar drie jaar voor een te koop staande eigen woning en de regeling herleving van de renteaftrek na verhuur van een voormalige eigen woning. Samen met de verlenging van een halfjaar van het verlaagde btw-tarief voor herstel en renovatie, vormt dit pakket maatregelen een goed signaal om de woningmarkt verder vlot te trekken. Mijn fractie heeft wel de vraag of dit halfjaar in beton is gegoten. Het gaat immers om een maatregel die zowel de woningmarkt als de bouwsector uitstekende diensten bewijst. De ChristenUnie-fractie wil het kabinet aansporen dit verlaagde btw-tarief te verlengen tot geheel 2015. Daar zou bepaald een krachtige werking van uitgaan. Wil ook de staatssecretaris zich hier hard voor maken?
Dan nu een viertal meer specifieke onderwerpen. Innovatief ondernemerschap zal in de komende jaren alleen maar belangrijker worden. Kennis speelt daarbij een cruciale rol. Een bruisende start-upcultuur is daarvoor onmisbaar. Innovatieve hightech start-ups moeten zorgen voor de noodzakelijke vernieuwing van onze economie en ons nationale verdienmodel, ook om ons mkb op een hoger plan te tillen en daar nieuwe energie te bieden aan innovatie, aan het lanceren van nieuwe producten en diensten. Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen ging mijn fractie daar uitgebreid op in. Juist gelet op het belang van innovatieve start-ups, op de verbinding die ze vaak leggen tussen hightech en duurzaamheid, en gezien het feit dat deze bedrijven dikwijls geleid worden door onze jongste generatie ondernemers, pleiten wij voor nadrukkelijker beleid van de overheid, ook in de fiscaliteit. Volgens mijn fractie kan hier veel meer uit de kast worden gehaald. Deelt de staatssecretaris deze visie op innovatieve start-ups en hun bredere culturele en economische uitwerking? Is hij van mening dat ons fiscaal systeem deze jonge bedrijven voldoende stimuleert?
Vaak zijn de bestaande RDA- en S&O regelingen minder relevant voor beginnende bedrijven. Een korting op winstbelasting is niet interessant als je als start-up de eerste jaren geen winst maakt. En die jaren zijn juist bepalend. Ook de voorgestelde aanpassingen voor de gebruikelijkloonregeling voor dga's vallen daarom voor veel start-ups simpelweg buiten hun ervaringswerkelijkheid. Mijn fractie wil de staatssecretaris concreet vragen om bij de herziening van het belastingstelsel te bezien of de bestaande innovatieregelingen beter verenigd kunnen worden met de specifieke behoeften van nieuwe, jonge, startende bedrijven. Is hij daartoe bereid? Ziet hij kansen om vanuit zijn portefeuille jonge, innovatieve bedrijven perspectief te bieden?
Een tweede punt heeft betrekking op de afvalstoffenbelasting, die al een paar keer langskwam. Afspraak bij de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2014 was dat de vormgeving van deze belasting de beoogde opbrengst van 100 miljoen euro zou realiseren en een vergroenend effect zou hebben. Mijn fractie heeft daarover twee vragen. Kan de regering beargumenteren dat deze opbrengst inderdaad gerealiseerd zal worden, zowel budgettair als qua milieu-impact? Import en export van afval werden van de heffing uitgezonderd, maar het amendement-Dijkgraaf/Koolmees introduceerde nadien een exportheffing. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de handhaafbaarheid van dit regime? Bij de importontheffing moet de belastingplichtige aan de hand van zijn administratie aantonen dat de afvalstoffen uit het buitenland afkomstig zijn en niet zijn vermengd met Nederlands afval. Dat oogt nogal complex. Kan de Belastingdienst hiermee uit de voeten?
Dan nu de werkkostenregeling. De fietsregeling vervalt. Dat moeten we vanuit fiscaal-historisch gezichtspunt toch even markeren. De fiets is in ons land immers van iconische betekenis en symboliseert veel van de Nederlandse cultuur: eigenzinnigheid, eenvoud, gezamenlijkheid en het trotseren van de weergoden. Gelukkig blijft een fiets van de zaak mogelijk binnen de vrije ruimte die bedrijven hebben ter waarde van 1,2% van de brutoloonsom. Andere producten of diensten van de zaak, zoals laptop en telefoons, die onder de werkkostenregeling vallen, krijgen te maken met een strikter noodzakelijkheidscriterium. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij de handhaafbaarheid van de toepassing van dit criterium inschat? Is het in alle gevallen even duidelijk en scherp? Hoe groot, kortom, is het grijze gebied?
Dan een laatste punt wat de specifieke onderwerpen betreft. Mijn fractie begrijpt dat de Belastingdienst dit jaar ruim 50 miljoen euro meer heeft geïnd van wanbetalers dan het jaar ervoor. Betekent dit dat de doelstelling van 600 miljoen euro extra innen binnen bereik komt? De term "wanbetalers" heeft een evident negatieve betekenis. Het betreft een groep die willens en wetens zijn belastingschuld niet betaalt, een kleine 2,5% op een totaal van 9 miljoen belastingplichtigen. Maar, zo vraagt de ChristenUnie-fractie, hoe groot is het aandeel van de groep die deze schuld gewoon niet kan voldoen vanwege problematische schuldophoping? Wat is het beleid van de Belastingdienst voor deze kwetsbare groep, die tussen wal en schip dreigt te vallen? Wordt er ook actief ingezet op schuldhulpverlening? Zo ja, wat zijn de ervaringen hiermee?
Het Belastingplan 2015 heeft ook een bredere werking dan de specifieke onderwerpen die ik noemde. Het is immers een van de laatste belastingplannen — dat mogen wij althans hopen — voor de beoogde grote herziening van het belastingstelsel. Ik kom daar zo nog uitvoeriger op terug. Deze overgangsfase, deze transitiefase, roept echter ook een aantal eigen problemen op. Zo is na hevig gemor van de achterban van de staatssecretaris en autominnend Nederland het oorspronkelijke bijtellingsplan voor leaseauto's voor 2016 verzacht. De bijtelling gaat weliswaar omhoog, maar afhankelijk van de C02-uitstoot. De milieubeweging stak welwillend de helpende hand uit, maar de tarieven zijn tijdelijk: ze gelden alleen voor 2016. De kwestie is hier dat we in afwachting van de belastingherziening allerlei tijdelijke fiscale noodverbanden aanleggen die de nodige onrust veroorzaken. Het lijkt mijn fractie dat we niet alleen leaserijders, maar ook de auto-industrie meer stabiliteit en minder onzekerheid moeten bieden, zeker als het gaat om langlopende R&D-trajecten rond duurzame mobiliteit. Het doorontwikkelen van schone en zuinige auto's, van elektrische voertuigen, kost tijd en fiscale stabiliteit over een langere periode rond bijtelling is daarbij een niet te onderschatten factor. Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze logica van de aanzwengelende fiscale tijdelijkheid in de leasesector, ook gezien de noodzaak van een versnelling van groene mobiliteit en de behoefte van leaserijders en de auto-industrie aan transparantie en zekerheid rond fiscale facilitering van schone en zuinige auto's?
De ChristenUnie-fractie heeft de vorige staatssecretaris van Financiën bij de bespreking van het Belastingplan 2014 gevraagd om een visie op de rol van fiscaliteit in het versnellen van de ontwikkeling naar een groene economie. Een economie die duurzaamheid hoog in het vaandel heeft, die spaarzaam en bewust met grondstoffen omgaat, een circulaire economie die hergebruik centraal stelt, een innovatieve "biobased economy" die beseft dat fossiele brandstoffen eindig zijn, een economie die het klimaatprobleem serieus aanpakt. Collega Van Boxtel ging daar ook al uitvoerig op in. Doorgaan op de huidige weg kan simpelweg niet. We komen nu echt in de gevarenzone. Ons belastingsysteem kan een belangrijke rol spelen in deze noodzakelijke transitie naar een groene economie. De door mijn fractie gevraagde notitie was enige tijd zoek, maar bleek uiteindelijk verstopt als bijlage bij de Prinsjesdagstukken te zitten. De visie is bepaald teleurstellend. Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de staatssecretaris weinig op heeft met vraagstukken van duurzaamheid en groene groei. Ik vermoed dat als ik hem daar direct naar vraag, hij zich zal uitputten in vele fraaie zinnen. Maar dat is te makkelijk; laten we ons op zijn daden concentreren.
Het plichtmatige visiedocument, dat bij nadere inspectie een reactie blijkt te zijn op een beleidsbrief van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) over fiscale vergroening, is weinig inspirerend. En dit terwijl het Planbureau toch met zinnige suggesties kwam rond de inzet van energiebelasting voor de verbetering van klimaat en luchtkwaliteit, bijvoorbeeld wat betreft het meer in lijn brengen van belastingtarieven voor energieverbruik met de milieuschade ervan. De kabinetsreactie komt eigenlijk niet veel verder dan de constatering dat Nederland al heel veel doet, dat onze concurrentiepositie niet in het geding mag komen, dat terughoudendheid geboden is, dat de internationale context niet vergeten moet worden en dat het allemaal erg ingewikkeld is. Het belangrijkste frame is dat stabiele belastingopbrengsten prioritair zijn en de "sense of urgency" — zo observeer ik dat althans — voor een versnelling van duurzame ontwikkeling wordt niet gevoeld. De notitie verwijst een paar keer naar de brief van het kabinet van maart 2013 over groene groei. Daarin wordt echter nauwelijks gerept van de mogelijkheden die ons belastingstelsel biedt om de transitie naar een duurzame economie te versterken. De referenties zijn nagenoeg nihil. Ook in het basisdocument Keuzes voor een beter belastingstelsel wordt nauwelijks een vernieuwingsslag op dit punt gemaakt. Jammer.
Mijn fractie wil de staatssecretaris aansporen tot meer ambitie op dit wezenlijke punt. Niet alleen maar op de rem trappen, maar misschien ook eens gas geven. In de voorliggende periode zal de staatssecretaris hard aan de slag gaan met de herziening van ons belastingstelsel. Dat kwam al aan de orde. Mijn fractie wil hem uitdagen creatief en innovatief te denken over de manier waarop deze herziening duurzaamheid en groene groei kan bevorderen. Voor de ChristenUnie-fractie is dat, naast het minder belasten van arbeid, een hoofdopgave. Kan de minister ons toezeggen hier meer prioriteit aan te geven? Kan hij mijn fractie toezeggen dat de transitie naar een groene economie een volwaardige plaats krijgt bij de stelselherziening? Ik overweeg een motie op dit punt. Misschien mag ik hem een inspiratiebron aanbieden? Twee weken geleden publiceerden PwC, EY, KPMG en Deloitte gezamenlijk een gedurfd fiscaal advies waarin zij pleiten voor een lagere belasting op arbeid en een hogere belasting op grondstoffen. Op deze manier proberen zij eigenlijk simultaan twee problemen te adresseren: hoge werkloosheid en grondstoffenschaarste. Deze "Big Four" van de accountancywereld hebben berekend dat met een belastingverschuiving van 34 miljard van arbeid naar grondstoffen deze dubbelslag bijna 300.000 nieuwe banen oplevert en de schatkist bijna 5 miljard aan uitkeringen scheelt.
Ook het substantieel verlagen van btw op reparatie en onderhoud, waarover ik daarstraks al even sprak, genereert een fors aantal banen. Het is dit soort gekanteld denken - toch uit onverdachte hoek - dat noodzakelijk is om de ontwikkeling naar een circulaire economie beduidend te versnellen. Gaat de staatssecretaris hier een voortrekkersrol vervullen? Of voelt hij zich meer comfortabel in de staart van het peloton?
Ik rond af. Bij de Algemene Financiële Beschouwingen in november gaf de staatssecretaris aan dat er weinig zaken zijn waar hij zo gepassioneerd over is als het scheppen van werkgelegenheid. Ik vond dat een mooie uitspraak. Geldt uw passie, zo vraag ik de staatssecretaris via de voorzitter, ook voor een duurzame, groene economie? Vanuit fiscaal oogpunt is de combinatie van beide passies goud waard voor een staatssecretaris die het verschil wil maken.
Mijn fractie ziet uit naar de antwoorden op onze vragen.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Voorzitter. Het Belastingplan 2015 is een tamelijk beleidsarm belastingplan. Dat is al eerder gezegd. Geen grote beleidswijzigingen of verschuivingen maar een beperkt aantal maatregelen, met voor zover het ernaar uitziet beperkte inkomenseffecten, hoewel deze natuurlijk voor de mensen om wie het gaat alsnog ingrijpend kunnen zijn.
Het debat over een dergelijk beleidsarm belastingplan kun je op verschillende manieren voeren. Je kunt in detail de maatregelen bespreken die er wel in zitten, of je kunt het hebben over het feit dat het plan zo beleidsarm is, terwijl de noodzaak tot een herziening van ons belastingstelsel breed wordt gevoeld. Het eerste draagt het risico in zich dat je in technische discussies verzeilt raakt; voor het tweede is het wel nodig dat je gesprekspartner ook verder wil kijken dan dit Belastingplan zelf. Dat is hier maar in zeer beperkte mate het geval, getuige de antwoorden op de schriftelijke vragen.
Toch zal ik het allebei een beetje doen. In het kader van de aanstaande belastingherziening zal ik iets zeggen over de belasting op vermogen en de fiscale vergroening, en ik zal iets meer in detail ingaan op de energiebelasting zoals die in het Belastingplan zit.
Zoals ik al zei: vriend en vijand zijn het erover eens dat er een belastingherziening moet komen. Ook lijkt er consensus over te zijn dat arbeid minder belast moet worden. Maar daar houdt de eensgezindheid wel op, niet op de laatste plaats binnen de huidige coalitie van PvdA en VVD. Moet vermogen zwaarder belast worden en zo ja, hoe dan? Via een zwaardere belasting van de vermogensverwerving of aanwas, via een heffing op het reële rendement? Moet ook hiervoor een progressief stelsel gaan gelden waarbij grote vermogens zwaarder belast worden? En hoe zit het eigenlijk met de vermogens van ondernemingen? Moet Nederland verdergaande maatregelen nemen om belastingontwijking tegen te gaan en ervoor te zorgen dat ook multinationals reële belasting betalen? Moeten fiscale maatregelen verder bijdragen aan de verduurzaming van de economie, en wat betekent dat dan voor de belasting van fossiele brandstoffen versus duurzame energie, en van grootverbruik versus kleinverbruik?
De regering heeft een startnotitie geschreven, zoals ik het maar even noem, en gaat nu op bezoek bij politieke partijen en maatschappelijke organisaties, in de hoop met uitgewerkte plannen te kunnen komen aan het begin van 2015; dat had ik opgeschreven, maar ik vermoed dat dat ergens in 2015 zal worden. Dat is mooi. Participatiepolitiek, polderen, draagvlak, daar is niets mis mee. En het is te hopen dat het het kabinet op basis van alle input wel lukt om met samenhangende plannen te komen die het brede draagvlak hebben dat nodig is om ze door het parlement te loodsen.
Zoals de staatssecretaris inmiddels van Jesse Klaver, mijn collega aan de overkant, zal hebben begrepen, heeft GroenLinks goede ideeën over de herziening van het belastingstelsel. Als het aan GroenLinks ligt, gaan we inderdaad grote vermogens zwaarder belasten en gaan we snel op zoek naar de manier waarop we dat zo goed mogelijk kunnen doen, waarbij we gebruikmaken van de ervaring van anderen. In dat verband vind ik het jammer dat de staatssecretaris onze schriftelijke vraag niet heeft beantwoord om niet alleen te onderzoeken hoe andere landen inkomsten uit vermogen belasten maar ook te kijken of en hoe de aanwas van vermogen zelf wordt belast. Misschien kan de staatssecretaris alsnog de toezegging doen om ook dat punt mee te nemen in zijn onderzoek?
Over het aanpakken van belastingontwijking en het reëel belasten van winsten van multinationals hebben we reeds vele malen de degens gekruist met het kabinet. Dat zullen we blijven doen, want wij vinden het onacceptabel dat grote ondernemingen er met behulp van de Nederlandse fiscus in slagen om vrijwel geen belasting te betalen. En natuurlijk moet de aanpak van belastingontwijking vooral in internationaal verband gebeuren, maar dan verwachten wij wel van dit kabinet dat er daadwerkelijk initiatief wordt getoond, dat plannen worden gesteund en dat actief wordt meegedacht met en binnen de OESO en de EU, zodat wij niet langer signalen krijgen dat Nederland dwarsligt bij de aanpak van belastingontwijking maar juist dat Nederland hierin vooroploopt. Kan de staatssecretaris ons verzekeren van zijn persoonlijke inzet op dat punt?
Dan de fiscale vergroening. Vorige week werd bekend wat we eigenlijk al wisten: Nederland scoort slecht op de Climate Change Performance Index. Collega Van Boxtel zei het ook al. Heel slecht zelfs, want van de EU-landen scoorde alleen Estland nog slechter. Deze slechte performance lijkt echter geen enkel effect te hebben op de duurzaamheidsambities van dit kabinet, dat zich slechts verschuilt achter een energieakkoord waarvan al lang duidelijk is dat het ontoereikend is. Het kabinet predikt in beleidsstukken mooie woorden over groene groei en het toewerken naar een circulaire economie, maar vult deze woorden niet met maatregelen, waarmee die mooie woorden dus loze kreten blijven.
Dat geldt ook voor de fiscale vergroening. De GroenLinksfractie vindt het een gemiste kans dat vergroening en duurzaamheid niet als expliciet doel van de belastingherziening worden genoemd, waar bevordering van werkgelegenheid en economische groei dat wel zijn, naast vereenvoudiging.
Duurzaamheid maakt volgens de regering wel deel uit van de belastingherziening; een van de keuzes betreft immers het verschuiven van belastingdruk van arbeid en ondernemen naar duurzaamheid, maar slechts voor zover het past binnen de overige doelstellingen. Dat betekent dus dat voor dit kabinet vereenvoudiging van de belastingen, werkgelegenheid en economische groei belangrijker zijn dan duurzaamheid.
Volgens ons is dat een kortzichtige keuze. We zullen de omslag moeten maken naar een duurzame, uiteindelijk circulaire economie. Dat gaat niet vanzelf. Als een bepaalde belastingmaatregel daaraan een belangrijke bijdrage kan leveren, zullen we die maatregel moeten overwegen, ook als deze het stelsel misschien niet direct vereenvoudigt. En als we de omslag naar een duurzame samenleving willen maken, is niet alle economische groei gewenste groei. Naar onze overtuiging zou de duurzaamheidsdoelstelling bij de belastingherziening minstens even zwaar moeten tellen als die van werkgelegenheid en economische groei. Pas als dit gelijkwaardige criteria zijn, kan een goede afweging gemaakt worden wat in een specifiek geval het zwaarst moet wegen, of wellicht hoe die doelen elkaar kunnen versterken.
In het antwoord op onze schriftelijke vragen hierover heeft de staatssecretaris gezegd dat het kabinet niet heeft gekozen voor duurzaamheid als hoofddoelstelling omdat bij duurzaamheid de oplossing niet noodzakelijkerwijs gezocht moet worden in de fiscaliteit. Dit overtuigt niet. Ditzelfde geldt immers ook voor werkgelegenheid en economische groei; ook daarvoor moet de oplossing niet noodzakelijkerwijs gezocht worden in de fiscaliteit. Maar het kan wel, en dat geldt ook voor duurzaamheid. Ik vraag de staatssecretaris daarom nogmaals of hij bereid is om bij de belastingherziening duurzaamheid op te nemen als hoofddoelstelling, naast de vereenvoudiging en naast de inhoudelijke criteria werkgelegenheid en economische groei. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.
Ik kom op het punt van de energiebelasting. Zoals bekend, is GroenLinks van oordeel dat juist op het punt van de energiebelasting een omslag gemaakt kan worden richting "de vervuiler betaalt", door veel meer dan nu het geval is de werkelijke vervuiling en de C02-uitstoot te belasten. Dat kan en moet op twee manieren: door energie uit fossiele brandstoffen zwaarder te belasten dan die uit duurzame bronnen en door de enorme belastingvoordelen voor grootverbruikers te verminderen. Het kabinet geeft weliswaar aan ook het uitgangspunt te hanteren dat de vervuiler betaalt, maar het geeft vervolgens zoveel mitsen en maren dat het maar de vraag is of er ooit een wezenlijke stap gezet kan worden naar een evenwichtiger energiebelasting.
De heer Van Strien i (PVV):
Mevrouw De Boer zegt dat zij de voordelen voor grootverbruikers wil afbouwen of verminderen. Bedoelt zij dan dat wij bedrijven die veel energie verbruiken maar gewoon het land uit moeten jagen en diezelfde bedrijven elders in de wereld, maar misschien met veel minder milieurestricties, hun gang moeten laten gaan?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Wat wij bedoelen is dat wij het energieverbruik reëler willen belasten. Dat kan als consequentie hebben dat bedrijven zich ergens anders gaan vestigen. Dat is hetzelfde als met zaken als kinderarbeid. Wij gaan hier ook geen kinderarbeid toestaan omdat bedrijven anders naar een ander land toe gaan waar dat gebeurt. Je hebt je eigen normen met betrekking tot wat je acceptabel vindt. Wij vinden dat je het gebruik van fossiele energie moet belasten.
De heer Van Strien (PVV):
Ik vind het wel een beetje bizar om hoog energieverbruik met kinderarbeid te vergelijken. Reële prijzen komen op de markt tot stand. Zo simpel is het.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Als het over belasting gaat, niet. Als het over belasting gaat, bepaalt de overheid de prijs.
De heer Van Strien (PVV):
Mijn conclusie is dat GroenLinks zegt: bedrijven die veel energie gebruiken, moeten wij het land uit jagen.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Nee, GroenLinks zegt: bedrijven die veel energie gebruiken, moeten een omslag maken naar een andere energiebron.
Voorzitter, ik ga verder met mijn betoog. Het kabinet geeft weliswaar aan ook het uitgangspunt te hanteren dat de vervuiler betaalt, maar noemt vervolgens zo veel mitsen en maren dat het maar de vraag is of er ooit een wezenlijke stap gezet kan worden naar een evenwichtiger energiebelasting. Een duurzaamheidsdoelstelling in het belastingstelsel zou hierbij naar onze overtuiging kunnen helpen. En natuurlijk is het internationale speelveld van belang, maar dat is niet iets waar je je eindeloos achter kunt verschuilen. Zeker niet als land dat de rijen sluit op de klimaatprestaties. De vraag is helder: wat gaat het kabinet doen om de energiebelasting op zo kort mogelijke termijn zo om te vormen dat de belasting meer dan nu gekoppeld is aan de daadwerkelijke C02 uitstoot? Wat gaat het kabinet doen, zowel op nationaal niveau als in internationaal verband?
Ik wil in dit verband wel opmerken dat mijn fractie blij is met het door het kabinet in de schriftelijke ronde gegeven antwoord dat het niet de expliciete langetermijndoelstelling heeft dat de totale opbrengst van de energiebelasting gelijk moet blijven, want een dergelijke doelstelling zou de combinatie van fiscale bevordering van duurzame energie en een vergroting van het aandeel duurzame energie nogal kunnen belemmeren.
In de schriftelijke vragen en antwoorden heb ik een nogal technische discussie met de staatssecretaris gevoerd over de energiebelasting, en met name de nieuwe vormgeving van artikel 50 en 53 van de Wet belastingen op milieugrondslag, de Wbm. Laat ik beginnen met de opmerking dat we blij zijn met de mogelijkheid dat ook ondernemers die deelnemen aan coöperaties gebruik kunnen maken van belastingvoordelen voor lokaal opgewekte duurzame energie en met de uitbreiding van de vrijstelling voor de opwekking van duurzame energie "achter de meter" voor verhuurders van woningen.
Volgens de staatssecretaris zijn de overige wijzigingen van de regeling vooral technische wijzigingen, die de belasting verleggen van de verbruiker naar de leverancier. Er zou geen sprake zijn van inhoudelijke wijziging van de situaties waarvoor wel of geen vrijstelling geldt. Uit het veld ontvangen wij echter andere signalen. Zo zouden sommige ontzorgconstructies nu nog wel gebruik kunnen maken van de vrijstelling, maar straks niet meer. Dat zou met name gelden voor die constructie waarbij de gebruiker per kilowattuur betaalt aan de ontzorgende partij.
Op mijn vraag welke ontzorgconstructies wel en welke geen gebruik kunnen maken van de belastingvrijstelling, heb ik geen duidelijk antwoord gekregen van de staatssecretaris, anders dan dat hij de criteria van de wet herhaalt en herhaalt dat er geen sprake is van inhoudelijke wijzigingen. Voor de praktijk is het echter wel van belang om hierover duidelijkheid te krijgen. Ik probeer het daarom nog één keer. Kan de staatssecretaris aangeven bij welke ontzorgconstructies wel, en bij welke geen vrijstelling van de energiebelasting verkregen kan worden, thans en na 1 januari 2015? Is het criterium of afgerekend wordt per opgewekte kilowattuur hierbij doorslaggevend, of gelden er ook andere criteria? Kunnen gebruikers die niet per opgewekte kWh betalen, maar een vaste lease-prijs, ervan op aan dat zij gebruik kunnen maken van de vrijstelling? En ka de staatssecretaris verzekeren dat van alle gebruikers die nu een vrijstelling hebben, straks de leverancier een vrijstelling krijgt, mits de leveringsconstructie niet verandert?
Wij zien de antwoorden van de staatssecretaris graag tegemoet.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Voorzitter. Voor het eerst bespreekt de Eerste Kamer in de huidige samenstelling een belastingplan dat slechts beperkt van omvang is. Mijn fractie kijkt dan ook vooral uit naar de brede belastingherziening die de regering in het vooruitzicht heeft gesteld. Naar onze mening dient de inzet daarbij te zijn lagere lasten op arbeid en meer banen. Een dergelijke inzet vraagt om een brede aanpak, bestaande uit verdere vergroening, een eerlijker vermogensbelasting, vereenvoudiging van aftrekposten, aanpak van fraude en ontwijking in box 2, en een beter evenwicht van de belastingdruk op werknemers ten opzichte van ondernemers.
De brede belastingherziening dient naar de mening van de PvdA te bestaan uit een verkenning van een zevental mogelijkheden die ieder afzonderlijk, maar zeker bij elkaar opgeteld, een aanzienlijke ruimte zouden kunnen scheppen voor een breed gespreide lastenverlichting op arbeid. Ten eerste maximalisering van de opbrengsten uit heffingen op milieuwaardengebruik. Ten tweede geleidelijke verschuiving naar en versimpeling van belasting op consumptie. Ten derde herziening en verbreding van vermogensbelasting. Ten vierde financiële transacties belasten. Ten vijfde herziening van aftrekposten. Ten zesde arbeidsmarktverstorende regels herzien. En tot slot internationale coördinatie voor rechtvaardige belastingheffing en voorkoming van belastingontwijking versterken.
Het verheugt mijn fractie dat vier van deze onderwerpen op de agenda van de regering staan bij de keuzes voor een beter belastingstelsel. Het betreft duurzaamheid, de belasting op consumptie, de vermogensrendementsheffing en de aftrekposten. Met betrekking tot de voornemens rondom vermogensongelijkheid en de vermogensbelasting kijken wij uit naar de toegezegde brief van de staatssecretaris samen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zoals wij eerder hebben geconstateerd, ligt de vermogensongelijkheid in Nederland hoger dan gemiddeld; hoger dan in de meeste Europese landen, hoger dan in het Verenigd Koninkrijk en op een even hoog niveau als in de Verenigde Staten. Daarbij zijn er aanwijzingen dat de vermogensongelijkheid de laatste jaren juist een verdere stijging vertoont. Tegelijkertijd is door een veelheid aan ingrepen de belasting op vermogen in Nederland in de afgelopen periode steeds verder verlaagd. Daarmee ligt deze onder het gemiddelde van de OECD-landen. Wij blijven dan ook graag met de regering in gesprek over mogelijkheden tot aanpassing van de vermogens- en vermogenswinstbelasting. En mogen wij er bij de brede belastingherziening van uitgaan dat speciale aandacht uit zal gaan naar de positie van de lagere inkomensgroepen? Zo vragen wij de staatssecretaris.
De heer Reuten i (SP):
Mevrouw Sent zegt: het verheugt mijn fractie dat vier van de onderwerpen op de agenda van de regering staan. Over de aftrekposten heeft de staatssecretaris gezegd: wij komen niet aan de belangrijkste daarvan, de hypotheekrenteafrek. Over de vermogensbelasting zegt mevrouw Sent dat zij daarvan een verbreding wil zien. Daarvan zegt de staatssecretaris: een verhoging van de vermogensrendementsheffing ligt niet voor de hand. Wat hebt u nu, mevrouw Sent? U vraagt: mogen wij ervan uitgaan dat er speciale aandacht uitgaat naar de positie van de lage inkomensgroepen? Nee, daar mag u dus helemaal niet van uitgaan, want de VVD ziet dat helemaal niet zitten. Het staat weliswaar in het regeerakkoord, maar de PvdA-fractie is de onderliggende partij. U speelt helemaal niets klaar. Met deze voorstellen die nu voorliggen betreffende de herziening van het Belastingplan speelt de PvdA ook helemaal niets klaar. U mag dus niet uitgaan van datgene waar u van uitgaat.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, mijnheer Reuten?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik heb wel een antwoord hoor, voorzitter!
De heer Reuten (SP):
Mijn vraag is: wat vindt u daarvan, mevrouw Sent?
(Hilariteit)
Mevrouw Sent (PvdA):
De heer Reuten is econoom. We weten allen hoe de voorspellende waarde van economen is, dus ik kan absoluut niet meegaan in zijn voorspelling dat er niks aan aftrekposten zal worden gedaan en dat er niks aan de vermogensrendementsheffing wordt gedaan. In de memorie van antwoord hebben we gelezen dat er wel degelijk aandacht is voor het aanpakken van de aftrekposten. Bij de vermogensrendementsheffing is het plan van het kabinet zoals ik begrijp om te belasten op basis van werkelijk rendement. Dat is wel degelijk een aanpassing van de belastingen.
De voorzitter:
Eerst nog even de heer Reuten, mijnheer Van Strien, want hij komt nog even een nadere vraag stellen.
De heer Reuten (SP):
Het klopt dat de belasting op feitelijk rendement wordt geheven, maar het moet wel binnen die 4% blijven. De staatssecretaris zegt immers dat er geen verhoging van de heffing komt. Waar blijft u dan?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ook hier loopt de heer Reuten weer vooruit op de feiten. We zijn nog steeds in gesprek met het kabinet en we verwachten nog steeds een brief met een appreciatie van de vermogensongelijkheid en de vermogensbelasting in internationaal perspectief. Als er een belasting komt op werkelijk rendement, is dat wel degelijk een progressieve belasting als de allerrijksten met de grootste rendementen meer gaan betalen dan kleine spaarders, die lagere rentes ontvangen.
De heer Van Strien i (PVV):
Met de heer Reuten ben ik het vaak niet eens, maar dan weten we meestal waarover we het niet eens zijn. Als hij iets presenteert, vertelt hij namelijk altijd waar hij dat vandaan heeft. Mevrouw Sent presenteert hier nu een groot aantal gegevens. Zo moet de vermogensbelasting in Nederland omhoog, omdat die de laagste is in de hele Europese omgeving en zijn de vermogens het hoogst in de hele Europese omgeving. Ik zou weleens willen weten waar zij dat vandaan heeft.
Mevrouw Sent (PvdA):
Dat heb ik bijvoorbeeld van onderzoek van Bas van Bavel. Ook recentelijk heeft de EU weer een vergelijking gemaakt van de vermogensbelasting. Uit dat EU-onderzoek blijkt dat de vermogensbelasting in Nederland relatief lager is vergeleken met de rest van de wereld. Als u daarin geïnteresseerd bent; we hebben dit ook al bij de behandeling van het vorige Belastingplan aan de orde gesteld. Toen heb ik ook een groot aantal bronnen onder de aandacht gebracht. U kunt daarin teruglezen waar het vandaan komt.
De heer Van Strien (PVV):
Ik zou mevrouw Sent willen vragen of zij de notitie Miljonairs in Nederland van het CBS kent. Waar ik geïnteresseerd in ben, zijn cijfers van een erkend bureau, zoals het CBS, en niet van een of andere willekeurige onderzoeker. In die notitie staat expliciet dat de vermogens in Nederland, voor zover er gegevens bekend zijn, in hoog en laag niet meer afwijken dan in de rest van de Europa.
Mevrouw Sent (PvdA):
De heer Van Bavel is niet een of andere willekeurige onderzoeker. Hij is hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Zijn onderzoek is gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift en referenten hebben zijn data zorgvuldig onderzocht.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Van Strien.
De heer Van Strien (PVV):
Er was nog één vraag. Ik vroeg of mevrouw Sent de notitie Miljonairs in Nederland van het CBS kent.
Mevrouw Sent (PvdA):
Die is mij bekend.
Voorzitter. Dan blijven er nog drie van de zeven onderwerpen over. Dat is allereerst het belasten van financiële transacties. Hierbij kan mijn fractie zich vinden in de drie voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wil Nederland zich aansluiten bij een nauwere samenwerking voor een heffing op de financiële sector. Ten eerste blijven de Nederlandse pensioenfondsen gevrijwaard van een financiëlesectorbelasting, ten tweede is er geen disproportionele samenloop met de huidige bankenbelasting en ten derde vloeien de inkomsten terug naar de lidstaten. Met de regering betreuren wij het dat het meest recente richtlijnvoorstel niet aan deze voorwaarden voldoet.
Op ons voorstel om arbeidsmarktverstorende regels te herzien, het tweede resterende punt, heeft mijn fractie geen reactie van de regering mogen ontvangen. Hierbij doelen wij, zoals eerder aangegeven, op de scheefgroei die de laatste jaren is ontstaan in de belastingheffing op werknemers ten opzichte van zelfstandigen. Dit grote verschil in belasting- en premiedruk, dat bij vergelijkbare netto-inkomens kan oplopen tot meer dan de helft van de totale arbeidskosten, leidt ertoe dat steeds meer bedrijven werknemers in loondienst ontslaan en vervolgens zelfstandigen tegen bodemtarieven inhuren. Het gevolg is een negatieve spiraal waarbij een krimpend aantal mensen in loondienst een steeds groter deel van de belastingen moet opbrengen, waardoor ze nog duurder worden vergeleken met zelfstandigen. Werknemers financieren zo de uitholling van hun eigen positie en ook de uitholling van het draagvlak onder de sociale verzekeringen. Acht de staatssecretaris dit wenselijk?
De heer Van Boxtel i (D66):
Voordat de staatssecretaris gaat antwoorden, heb ik nog wel een vraag. Mevrouw Sent formuleert het alsof er moedwillig beleid achter zit. Zo klinkt het althans. Kan het ook zijn dat dit gewoon het gevolg is van veranderende omstandigheden in de hele Nederlandse economie, zoals verhoging van flexibiliteit, meer tijdelijke inhuur in plaats van vaste krachten, het verlies van klassieke productie-industrie naar veel meer dienstverlening? Als mevrouw Sent dat erbij noemt, krijgt het een iets andere klankkleur.
Mevrouw Sent (PvdA):
Absoluut. Ik ben het met de heer Van Boxtel eens dat het niet alleen fiscaal gedreven is, maar voor zover het fiscaal gedreven is, maken we ons er zorgen over.
Voorzitter. De PvdA staat voor een eerlijke en evenwichtige fiscale behandeling van werknemers ten opzichte van zelfstandigen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de risico's die ondernemers lopen en met de kosten van verzekering voor ziekte en ouderdom. Anderzijds dient schijnzelfstandigheid te worden tegengegaan en moet worden voorkomen dat louter fiscaal gedreven "ondernemerschap" het draagvlak onder onze sociale zekerheid uitholt. De keuze tussen loondienst of zelfstandigheid dient een reële keuze te zijn. Ik neem aan dat de heer Van Boxtel het op dit punt met mij eens is. Ik vraag mij af of de staatssecretaris het hier ook mee eens is en welke rol hij zichzelf daarin toebedeelt.
Ons laatste resterende punt, te weten de internationale coördinatie voor rechtvaardige belastingheffing en voorkoming van belastingontwijking, blijft een punt dat veel aandacht behoeft, zoals ook blijkt uit de diverse bijdragen van de collega's. Nederland is aantrekkelijk als vestigingsland voor internationaal opererende ondernemingen. Zo kent Nederland de deelnemingsvrijstelling en heeft Nederland een zeer groot aantal verdragen ter voorkoming van dubbele belasting gesloten, zoals de heer Van Boxtel ook al heeft aangegeven. Daarnaast kent Nederland geen bronheffingen op uitgaande betalingen van rente of royalty's. Samen met de mogelijkheid zekerheid vooraf te krijgen over de fiscale gevolgen van voorgenomen rechtshandelingen is daarmee een zeer aantrekkelijk vestigingsklimaat gecreëerd. Voeg daar de infrastructuur, ontwikkeling van de beroepsbevolking, bestuurlijke efficiency en leefomgeving aan toe, en Nederland hoort tot de meest aantrekkelijke landen om een onderneming te vestigen. Op hun beurt profiteren bedrijven, werknemers, consumenten en de overheid in Nederland daar weer van. Tegelijkertijd heeft deze aantrekkelijke positie als neveneffect bijgedragen aan pogingen tot belastingontwijking via Nederland. Zo kunnen internationale ondernemingen hun bedrijfsketens ontleden en de winsten in die landen opvoeren waar de belastingdruk het laagst is. Ook kunnen ze inspelen op het gebrek aan harmonisatie van verschillende belastingsystemen, waardoor er sprake is van "stateless income". Ten slotte kunnen ze gebruikmaken van schakelvennootschappen.
Het gevolg is dat de effectieve belastingdruk op sommige multinationals is gedaald tot thans onder de 5%. Dit heeft verschillende negatieve effecten. Zo worden kleine bedrijven door belastingontwijking van met name multinationals uit de markt gedrukt, want zij betalen wél de volledige belasting. Ook is er sprake van extreme ophoping van kapitaal in belastingparadijzen, hetgeen de economische kringloop verstoort. Daarnaast staat de legitimiteit van de vrijemarkteconomie op het spel als burgers het niet meer pikken dat zij de lasten van de crisis dragen en dat multinationals belastingvrijdom genieten. Daarmee brengen de omvangrijke geldstromen die Nederlandse brievenbusfirma's verwerken risico's voor Nederland mee, zoals beschreven door SEO en onderschreven door de regering. Ik zei "brievenbusmaatschappijen", maar ik had dat eigenlijk even moeten corrigeren, want de heer Essers gaat tegen mij zeggen dat ik daarin wat ongenuanceerd ben.
De heer Essers i (CDA):
Precies.
(Hilariteit)
Mevrouw Sent (PvdA):
Eens! Akkoord, akkoord.
De heer Essers (CDA):
We hebben er een heel debat over gevoerd. We moeten voorkomen dat we niet iedere keer weer in dezelfde val trappen. Mevrouw Sent spreekt over schakelvennootschappen, over brievenbusfirma's en over multinationals, maar dat zijn volstrekt verschillende grootheden.
Mevrouw Sent (PvdA):
Akkoord.
De heer Essers (CDA):
Een brievenbusfirma, daar staat toch niemand achter? Maar je moet iedere keer kijken naar de substance van de vennootschap waar we het over hebben. Dan kun je ook over risico's praten.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ja, dat ben ik met de heer Essers eens. Die risico's zijn het integriteitsrisico, het reputatierisico en het risico van grondslaguitholling in ontwikkelingslanden, waarvoor een aantal sprekers al aandacht hebben gevraagd.
Dit alles is nimmer de bedoeling geweest van belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belastingen. Nederland is onderdeel van een probleem, maar moet onderdeel worden van de oplossing. Is de staatssecretaris het met ons eens en, zo ja, welke initiatieven neemt hij dan? Zo beveelt de Algemene Rekenkamer het kabinet aan voortaan de Kamer standaard bij elk nieuw belastingverdrag te informeren over de manier waarop misbruik of onbedoeld gebruik wordt voorkomen. Is de staatssecretaris bereid dit te doen? Meer in het algemeen beveelt de Algemene Rekenkamer het kabinet aan om het parlement periodiek te informeren over de geldstromen die via bedrijven ons land binnenkomen en het effect van maatregelen om oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Is de staatssecretaris daartoe bereid?
In dit kader verheugt het de PvdA dat de regering de zogenoemde belastingrulings wil delen met andere landen. Nederland is bereid zich kwetsbaar op te stellen om te laten zien dat de afspraken die buitenlandse bedrijven met de Belastingdienst maken, netjes zijn. Ook verheugt het ons dat de regering instemt met de maatregelen die misbruik van de Europese moeder-dochterrichtlijn moeten voorkomen. Terwijl de moeder-dochterregel ervoor zorgt dat ondernemingen en hun dochterbedrijven geen dubbele belasting betalen, blijkt de regeling immers vatbaar voor misbruik te zijn. Maar hoe verhoudt deze instemming met de misbruikrichtlijn zich tot het eerdere verzet van de regering, omdat de invulling ervan niet duidelijk genoeg zou zijn?
Ik ga terug naar het Belastingplan 2015, zoals dat nu voor ons ligt. Het verheugt de PvdA dat voor het eerst sinds jaren geen forse belastingverhogingen nodig zijn. Sterker nog, er wordt ten opzichte van het pad in het regeerakkoord 349 miljoen aan lastenverlichting gegeven, waardoor de koopkracht in 2015 licht stijgt. Mijn fractie steunt de eerlijkdelenmaatregelen in dit pakket. Ik denk hierbij aan de ophoging van het maximum van de arbeidskorting en het loon dat directeuren-grootaandeelhouders aan zichzelf moeten uitkeren. De PvdA is blij met de stimulans van de woningmarkt door de verlenging van de renteaftrek op restschulden bij aankoop van een nieuwe woning, alsmede met de verlenging van het verlaagde btw-tarief op renovatie en herstel van woningen. Ook de vergroening kan op onze steun rekenen. Ik denk hierbij aan de verhoging van de tarieven voor de energiebelasting, aanpassingen in de afvalstoffenbelasting en de uitbreiding van het verlaagde tarief voor lokaal duurzaam opgewekte energie.
Tevens zijn wij zeer tevreden met de uiteindelijke uitkomst van de belasting op leaseauto's in 2016, waarbij elektrisch rijden een extra impuls krijgt en dure vervuilende auto's meer worden belast via de bpm. Ten slotte vindt de PvdA het goed dat er nu een werkkostenregeling is die breed gedragen wordt door de sociale partners. We maken ons evenwel zorgen om potentieel misbruik van de werkkostenregeling, waarover zo meer.
De heer Reuten (SP):
Senator Sent is blij dat de koopkracht in 2015 licht stijgt. Uit de MEV blijkt dat er inderdaad sprake is van een lichte stijging, maar dat die echter het sterkst is voor de hoogste en het minst voor de lage inkomens. Nee, dat moet ik niet zeggen. De koopkracht stijgt het meest voor de hoge inkomens en het minst voor de middeninkomens.
Mevrouw Sent (PvdA):
Nee.
De heer Reuten (SP):
Hij stijgt het meest …
Mevrouw Sent (PvdA):
Op pagina 61 van de MEV ziet u dat de koopkracht van de hoogste inkomens over de afgelopen twee jaar de minste stijging vertoont.
De heer Reuten (SP):
We hebben het nu eerst over 2015. Daar zien we 16% stijging en 0,75%. Bij de onderste zien we 35% — van het CPB — en 0,5% en bij de groep daartussen, de middeninkomens, zien we 0,25%.
Mevrouw Sent (PvdA):
Tel je het van de afgelopen jaren op, dan stijgt de koopkracht het minst voor de hoogste inkomens. De heer Reuten is wel bezig met creatief shoppen in de MEV.
De heer Reuten (SP):
Nee, nee, nee! Ik heb een tabel geproduceerd en daarin is te zien dat in de periode 2013-2015 de mediane groei van de koopkracht één is, terwijl die voor de onderste 35% nul is. Voor alle andere is hij positief. Echt waar.
Mevrouw Sent (PvdA):
Pagina 61 van de MEV?
De heer Reuten (SP):
Pagina 61!
Mevrouw Sent (PvdA):
Over de afgelopen twee jaar?
De voorzitter:
Mag ik hier even tussen komen, zodat u niet zo tegen elkaar begint te keffen? Graag via de voorzitter. De heer Reuten vraagt iets en mevrouw Sent antwoordt. Iedereen wacht even op elkaar en we gaan er niet te lang over door.
De heer Reuten (SP):
U hebt groot gelijk! Pagina 61 ...
Mevrouw Sent (PvdA):
Pagina 61 van de MEV.
De heer Reuten (SP):
Daar staat 2014-2015.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ja, en de koopkracht van de hoogste inkomens vertoont de minste stijging over de afgelopen twee jaar.
De heer Reuten (SP):
Dat is niet waar. De laagste inkomens gaan het minst omhoog. Als je 2013 erbij neemt, moet er een eerdere MEV bij gehaald worden. In de tweede plaats zegt mevrouw Sent dat haar fractie de eerlijkdelenmaatregelen uit dit pakket steunt. Dan is zij ook bezig met selectief shoppen, want als je kijkt naar de koopkracht zie je dat dit gewoon niet het geval is. Dat blijkt uit hetzelfde staatje en dat komt doordat de verhoging van de arbeidskorting van 0,5 miljard naar de inkomens boven de €47.000 gaat. Dat is het denivellerende effect van het pakket. Maar zelfs als het allemaal nul zou zijn, haalt de PvdA dan binnen wat zij binnen had willen halen? Voor de PvdA is het verkleinen van de inkomensverschillen een kernpunt van beleid en het regeerakkoord zegt ook de inkomensverschillen te willen verkleinen, maar dat gebeurt niet.
De voorzitter:
Mevrouw Sent …
De heer Reuten (SP):
Is de PvdA-fractie daar blij mee? Zo nee, wat gaat zij daar werkelijk aan doen in plaats van vragen te stellen aan de regering? Wat gaat de PvdA-fractie effectief doen om ervoor te zorgen dat eindelijk gebeurt wat er beloofd is? Of is dit kabinet inderdaad een VVD-kabinet met de PvdA als onderknuppeltje — of hoe moet ik dat netjes zeggen — met de PvdA als Kleinduimpje?
De voorzitter:
Mevrouw Sent, het is een barrage aan vragen. Ik geef u de gelegenheid om er even op in te gaan en dan wil ik dit onderdeel afsluiten.
Mevrouw Sent (PvdA):
De PvdA is blij met de eerlijkdelenmaatregelen uit het pakket, die ik graag in een opsomming geef voor de heer Reuten. Het tarief van de eerste schijf loonbelasting is naar 36,5% gegaan in plaats van 36,76%. We zien een ophoging van het maximum van de arbeidskorting met €100 voor inkomens van €20.000 tot €49.000. De algemene heffingskorting is opgehoogd met €80. Er is een steilere afbouw van de algemene heffingskorting van 2% naar 2,32% en het loon dat directeuren-grootaandeelhouders aan zichzelf moeten uitkeren, gaat omhoog. Er komt een antimisbruikmaatregel voor onzakelijk lage beloningen. Dga's gaan daardoor 150 miljoen meer belasting betalen. Dat is voor mijn fractie een prima begin.
Voorts blijkt uit internationale vergelijkingen dat voor inkomstenbelasting Nederland een relatief ongelijke inkomensverdeling heeft, zelfs ongelijker dan in de Verenigde Staten. Na inkomstenbelasting heeft Nederland een relatief gelijke inkomensverdeling, veel gelijker dan de Verenigde Staten. De belastingen werken dus wel degelijk nivellerend en daar heeft deze regering met het pakket maatregelen dat ik zojuist heb opgesomd nog een aantal maatregelen aan toegevoegd.
Over een aantal onderdelen van het voorliggende Belastingplan krijgen wij graag een nadere toelichting van de staatssecretaris. Het eerste onderdeel betreft de werkkostenregeling. Mijn fractie onderschrijft de specifieke aanpassingen, waarmee de tijdens de evaluatie geconstateerde knelpunten van de regeling vrijwel geheel kunnen worden weggenomen, terwijl tegelijkertijd de uitvoerbaarheid aanzienlijk wordt verbeterd. Om deze maatregelen budgetneutraal in te kunnen voeren, wordt de vrije ruimte verlaagd van 1,5% naar 1,2%. De zorg bestaat evenwel dat de vrije ruimte misbruikt kan worden door bestuurders om zichzelf belastingvrije bonussen uit te keren tegen een tarief van ongeveer de tweede schijf. In de memorie van antwoord lezen wij dat de regering die zorg deelt en van mening is dat er behoefte is aan nadere aanscherping van het gebruikelijkheidscriterium. Graag vernemen wij van de staatssecretaris welke invulling de aanscherping naar verwachting zal krijgen.
Het tweede onderdeel betreft de afvalstoffenbelasting. De regering stelt voor het afval te belasten dat vanuit Nederland door bedrijven, gemeenten of particulieren wordt aangeboden om te storten of te verbranden. Op deze wijze worden de lasten van een afvalstoffenbelasting evenwichtig verdeeld over burgers en bedrijven en is sprake van een brede grondslag, waardoor het tarief relatief laag kan worden vastgesteld. De Tweede Kamer heeft de staatssecretaris opgeroepen om te komen tot een exportheffing teneinde te voorkomen dat de hogere belasting op afval in Nederland leidt tot grotere export van afval en daarmee verlies van werkgelegenheid. Acht de staatssecretaris een dergelijke heffing wenselijk en noodzakelijk? Wij vernemen graag van de staatssecretaris in welke vorm deze exportheffing zal worden gegoten.
Het derde en laatste onderdeel betreft de energiebelasting. Tijdens de behandeling van het voorliggende Belastingplan in de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris toegezegd de ontwikkeling van de verhoging van de energiebelasting op aardgas voor de metallurgische en mineralogische industrie op basis van verbruikscijfers te zullen volgen en te kijken of er iets ongebruikelijks gebeurt. Wat zal de reactie van de staatssecretaris zijn als er inderdaad iets ongebruikelijks gebeurt? Moeten wij vrezen voor een herhaling van de situatie rondom de leidingwaterbelasting? Oftewel, volgt dan een beleidsbesluit om de door het parlement goedgekeurde belastingmaatregelen op te schorten? Of zal de staatssecretaris dan met spoed een reparatievoorstel aanhangig maken? Wij vernemen graag van de staatssecretaris welke mogelijkheden hij ziet om het opwekken van duurzame energie door kleinverbruikers te stimuleren. Het blijft de PvdA bevreemden dat het uitmaakt of iemand op zijn of haar eigen huis zonnepanelen legt of, samen met anderen, op een schoolgebouw in de buurt. Deelt de staatssecretaris onze mening dat dit onnodig belemmerend is voor het stimuleren van het gebruik van zonne-energie? Zo ja, welke consequenties verbindt hij daaraan?
Als laatste deel in mijn bijdrage wil ik de staatssecretaris graag bevragen over de economische onderbouwing van een aantal van de voorstellen en initiatieven van de regering. Dit zal de wetenschapper in de heer Reuten waarschijnlijk ook genoegen doen. Een verhoging van de btw in combinatie met aanwending van de opbrengst voor een verlaging van de inkomsten- en loonbelasting hoeft helemaal geen positief effect op de werkgelegenheid te hebben. Immers, de prikkels om arbeid aan te bieden worden alleen bepaald door hoeveel goederen met een uur werk gekocht kunnen worden. Oftewel, verhoging van de btw en het terugsluizen via een evenredige verlaging van de inkomstenbelasting geeft geen arbeidsmarktwinst. Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Ook uit berekeningen van het Centraal Planbureau zou blijken dat het weinig zin heeft om de belastingtarieven te verlagen teneinde de werkgelegenheid te stimuleren. Dat wil zeggen, de participatiebeslissing kan veel meer beïnvloed worden door financiële prikkels dan door de urenbeslissing. Voor één specifieke groep is het volgens het CPB wel zinvol om te proberen hun gewerkte uren te vergroten: moeders met jonge kinderen. Volgens het CPB is het dan ook profijtelijk een belastingherziening te richten op de verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Zal de staatssecretaris deze inzichten meenemen in de brede belastingherziening?
Voorts hoeven loonkostensubsidies voor kenniswerkers helemaal niet tot een toename van het aantal kenniswerkers te leiden. Immers, daarmee stimuleer je de vraag naar kenniswerkers en vergroot je verder de schaarste aan kenniswerkers. Beter is het om het aanbod aan kenniswerkers te stimuleren om zo de schaarste het hoofd te bieden. In die kenniseconomie verdienen hoogproductieve kenniswerkers hoge lonen, dragen ze veel loonbelasting af en die kan gebruikt worden voor de financiering van hoogwaardig onderwijs en onderzoek.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik herinner me dat we bij de bespreking van het Belastingplan vorig jaar, of misschien zelfs twee jaar geleden, dit punt ook aan de orde hebben gehad. Ik heb de toenmalige staatssecretaris gevraagd om te kijken naar de problemen die universiteiten in Nederland hebben om kenniswerkers uit het buitenland in Nederland aan te trekken, want dan werken al die regelingen juist wel belemmerend. Die kenniswerkers komen niet naar Nederland, omdat ze hier geen goed klimaat vinden om te werken, terwijl ze wel fantastische aanbiedingen krijgen. Ze blijven dan liever in Duitsland of België. Ik kan dit niet goed rijmen met wat mevrouw Sent nu voorstelt.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik stel voor om het niet alleen aantrekkelijk te maken om kenniswerkers aan te nemen, maar om het ook aantrekkelijk te maken voor kenniswerkers om zich aan te bieden. Daarvoor is naar mijn mening te weinig aandacht. Ik maak mijn betoog nog even af; misschien dat ik de heer Van Boxtel dan wel heb overtuigd.
Is het niet de omgekeerde wereld om de loonkosten van kenniswerkers zwaar te subsidiëren? Waarom wil de regering dan juist publieke kennisinstellingen zoals TNO en universitaire instellingen uitsluiten van de S&O-afdrachtsvermindering?
Met die laatste overdenkingen sluit ik de bijdrage van de PvdA in eerste termijn af. Daarbij mag niet ongenoemd blijven dat de staatssecretaris en zijn ambtenaren buitengewoon hard gewerkt hebben en dat wij hen zeer dankbaar zijn voor hun snelle en zorgvuldige antwoorden op onze schriftelijke vragen. Wij kijken uit naar de reactie van de staatssecretaris op onze mondelinge inbreng.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik heb toch, ter afsluiting, een vraag aan mevrouw Sent over het algemeen. Ik heb die vraag ook aan de heer Bröcker gesteld. Mijn vraag gaat over het tempo waarin de belastingherziening kan plaatsvinden. Ik ben de laatste om te erkennen dat daarvoor draagvlak nodig is. Is mevrouw Sent niet met mij van mening dat het huidige tijdpad veel te traag is? Los van het feit dat iedereen zo z'n prioriteiten heeft, wil iedereen verlaging van kosten op arbeid om te kunnen concurreren. Ik hoor ook mevrouw Sent pleiten voor versnelling van duurzaamheidsinitiatieven, ook via de fiscale weg. Hoe lang gaan we erop wachten? Wat vindt de Partij van de Arbeid-fractie hiervan?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik begrijp dat het kabinet op Prinsjesdag met een brief komt over de brede belastingherziening. Ik dacht dit althans uit de memorie van antwoord te hebben begrepen. Ik hoor het graag van de staatssecretaris als dit niet het geval is.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik vroeg wat mevrouw Sent er zelf van vindt.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik begrijp dat dit het geval is. Ik ga nu zeggen wat ik ervan vind als dit het geval is. Wij zijn voor lastenvermindering, maar niet als dit moet worden betaald door bezuinigingen. Het momentum is nu niet juist. Het momentum is daar wanneer de economie het weer kan betalen. Volgens DNB en het Centraal Plan Bureau begint de groei langzaam aan te trekken. Het is dan mogelijk om zowel verantwoord begrotingsbeleid te voeren als ruimte te hebben om een belastingherziening door te voeren.
De heer Van Boxtel (D66):
Voor de laatste keer, voorzitter. Eigenlijk zegt mevrouw Sent dat belastingherziening afhankelijk wordt gemaakt van eventuele meevallers. Als deze er niet zijn, wordt er niets gedaan. Zo versta ik het dan.
Mevrouw Sent (PvdA):
Als er wat meer tijd genomen wordt en als de economie wat stabieler is, zal het klimaat gunstiger zijn om brede herzieningen door te voeren dan in de huidige situatie, die om bezuinigingen vraagt, waar wij geen voorstander van zijn.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik bedoel het niet flauw, maar dan is het dus even niet Partij van de Arbeid. Wij zijn toch op zoek naar banen? Als iedereen zegt dat dat is wat wij willen, zal er toch een stap moeten worden gezet, ongeacht of er meevallers zijn. Als je zegt dat het niet mag leiden tot bezuinigingen, zet je jezelf klem.
Mevrouw Sent (PvdA):
Die stappen naar banen worden wel degelijk gezet. Minister Asscher heeft allerlei plannen uitgerold om de werkgelegenheid te stimuleren. Het is absoluut niet aan de orde dat er nu geen aandacht voor is.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Van Boxtel, op dit punt.
De heer Van Boxtel (D66):
Voor de helderheid — ik respecteer wat mevrouw Sent zegt — de plannen van minister Asscher zijn allemaal plannen voor overheidsgerelateerde of -gestimuleerde banen. Nu echter is het de markt die uitgedaagd moet worden. De markt moet banen creëren en dat gebeurt hier niet mee.
Mevrouw Sent (PvdA):
Wij wachten het juiste moment af.
De voorzitter:
Dit is een juist moment om te vragen of een van de leden in eerste termijn nog het woord wenst. Dit is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 20.09 uur tot 21.05 uur geschorst.