Verslag van de vergadering van 26 januari 2016 (2015/2016 nr. 17)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.17 uur
De heer Ester i (ChristenUnie):
Voorzitter. Het wil maar niet vlotten tussen het kabinet en de zzp'er. Een bevredigende pensioenregeling is nog steeds niet in zicht en de coalitiepartners kunnen het niet eens worden over een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De zelfstandigenaftrek, die al even aan de orde werd gesteld, is bij dit alles een heikel punt. Met het voorliggende wetsvoorstel dat de VAR, de verklaring arbeidsrelatie, vervangt door algemene modelovereenkomsten, wordt de zaak er niet veel beter op, zo vreest mijn fractie. Het gaat daarbij niet om het achterliggende principe van de bestrijding van schijnzelfstandigheid, maar vooral om de uitvoering en de randvoorwaarden. Het wetsvoorstel genereert veel onrust onder zzp'ers en opdrachtgevende partijen. Schijnzelfstandigheid — ofwel zzp'ers die zich voordoen als zelfstandige ondernemer maar de facto werkzaam zijn in dienstverband — is onacceptabel. De bestrijding ervan vindt mijn fractie vanzelfsprekend. Wat echter niet vanzelfsprekend is, is de proportionaliteit van het wetsvoorstel, de aangedragen remedie, en bovenal het ontbreken van een eenduidige en omvattende visie op het fenomeen zzp'er.
Laat ik beginnen met de proportionaliteit van het wetsvoorstel, die een klassiek beoordelingscriterium is in dit huis. Wat direct opvalt bij de bestudering van de stukken is dat het onduidelijk is hoe omvangrijk het onderliggende probleem is. Ook de Raad van State wees hierop in zijn tamelijk vernietigende advies en ook sprekers voor mij maakten dit punt. Om hoeveel schijnzelfstandigen gaat het nu eigenlijk en is er sprake van een forse stijging in de afgelopen jaren? Het wetsvoorstel haalt veel overhoop in de zzp-wereld, maar het slaagt er niet in de orde van grootte van schijnzelfstandigheid te markeren. De beschikbare cijfers imponeren niet. Was het niet veel beter geweest, zo vraag ik de staatssecretaris, om de handhavingskop op de huidige VAR-regeling aan te scherpen, met name in sectoren waarvoor een gefundeerd vermoeden van schijnzelfstandigheid bestaat? Waarom zouden we nu alles op de schop nemen? Kan ook de nieuwe regeling niet eenvoudig worden ontdoken? Wat is de meerwaarde op dit punt? Kan de staatsecretaris daarbij ook aangeven waarom de aanzuigende werking van de zzp-ondernemersfaciliteiten zich onder het nieuwe regime minder zal voordoen? De Raad van State betrok ook dit punt in zijn negatieve oordeel over het wetsvoorstel. Er kunnen, kortom, serieuze vragen worden gesteld bij de proportionaliteit van dit wetsvoorstel. Er is ook geen aanmerkelijk budgettair belang mee gemoeid; collega Rinnooy Kan wees er al op. Waarom is er dan toch zo veel tijdsdruk? Het wetsvoorstel leidt nu al tot onbedoelde gedragseffecten: bedrijven kiezen positie en verwijzen hun zzp'ers naar payrollbedrijven om het zekere voor het onzekere te nemen. Dit raakt vooral lager opgeleide zelfstandigen, kwetsbare groepen zzp'ers. Of bedrijven besteden even geen werk meer uit aan zzp'ers. Dat is toch zeker ook niet wat we willen.
Het wetsvoorstel kent een rommelige voorgeschiedenis. In eerste instantie werd de VAR — het "boterbriefje van de zzp'er" aldus Het Financieele Dagblad — vervangen door de BGL, de Beschikking geen loonheffing. Toen dit op grote bezwaren stuitte in het veld van belanghebbenden, kwam de staatssecretaris met het voorstel van fiscaal getoetste modelovereenkomsten, het huidige wetsvoorstel. Alras bleek evenwel dat invoering per 1 januari jl. geen haalbare kaart bleek, omdat er simpelweg te weinig modelovereenkomsten beschikbaar waren en de voorlichting niet op orde was. De staatsecretaris zag zich genoodzaakt om een transitieplan uit te vaardigen dat de inwerkingtreding een jaar opschuift. Dat is geen wonder van strakke regie. Een rondje langs de velden leert dat de zzp-wereld in grote onzekerheid verkeert en zich zorgen maakt over het implementatietraject. Hoe kijkt de staatssecretaris terug op dit wetgevingsproces en welke lering trekt hij hieruit? Kan hij aangeven in hoeverre de thans beschikbare modelovereenkomsten dekkend zijn? Indien we de site van de Belastingdienst raadplegen, dan zien we dat het aantal overeenkomsten bepaald niet overloopt. Ook bereiken ons berichten uit bijvoorbeeld de muzieksector, die aangeven dat er voor ieder optreden nieuwe overeenkomsten moeten worden voorgelegd. Dit leidt tot een hoop administratieve rompslomp. De staatssecretaris relativeerde dit issue overigens in de schriftelijke voorbereiding. Kan de staatssecretaris met ons delen of dit een niet te vermijden issue zal worden voor de zzp'ers die kortdurend voor verschillende opdrachtgevers werken?
Er is ook veel onduidelijkheid over de arbeidsrechtelijke kant van de zaak. Kan de staatssecretaris in dat licht aangeven wat nu de precieze juridische status van de modelovereenkomsten is? Welke zekerheid wordt er nu precies geboden? Veel is en blijft ongewis en werkgevers zijn daarom beducht voor forse naheffingen. En dit leidt er weer toe dat zij minder werk uitbesteden, waardoor de omzet van zzp'ers onder druk komt. Hoe schat de staatssecretaris de gevolgen in van het wetsvoorstel voor de arbeidsmarktpositie en het ondernemerschap van zzp'ers? Wordt dit onderdeel van het evaluatietraject? Mocht het wetsvoorstel worden aangenomen, is een stevige evaluatie geboden. Deze evaluatie is na drie jaar voorzien. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de ervaringen die worden opgedaan in de implementatiefase tussen 1 april en het eind van dit jaar, tot bijstellingen van het beleid kunnen leiden?
De reden waarom het kabinet op zo weinig vorderingen kan bogen in het zzp-dossier heeft ongetwijfeld ook van doen met botsende maatschappijbeelden van de coalitiepartners, of milder uitgedrukt: met maatschappijbeelden die niet zonder meer in elkaars verlengde liggen. De sociaaldemocratische visie benadrukt het verlies van fundamentele zekerheden dat de status van zzp'er met zich brengt rond inkomensderving bij werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, het ontbreken van een goede pensioenregeling en de dreiging van concurrentie met de klassieke werknemer vanwege hun lagere premielast. De liberale visie — de heer Van de Ven gaf dat al mooi aan in zijn bijdrage — beklemtoont juist de positieve aspecten van het zzp-schap: nieuw ondernemerschap en nieuw elan, flexibiliteit, onafhankelijkheid en zelfregie en het voorzien in je eigen inkomen. De ene opvatting ziet het groeiende zzp-leger vooral als een arbeidsmarktprobleem, de andere juist als een arbeidsmarktoplossing. Dit zijn twee verschillende maatschappijvisies, twee verschillende visies op het zzp-fenomeen.
Hoe het ook is, de zzp'er is niet meer weg te denken van de Nederlandse arbeidsmarkt. In tien jaar tijd is hun aantal explosief gestegen naar zo’n 800.000 fulltime zelfstandigen en het eind is nog niet in zicht. Bovendien zijn er enige honderdduizenden die werknemerschap en zzp-schap combineren. Het gaat hier om een "stille revolutie" op de Nederlandse arbeidsmarkt. Deze ontwikkeling heeft grote gevolgen voor de balans tussen flexibiliteit en zekerheid in Nederland en voor de collectieve verzekeringen. Dit maakt dat de overheid zich dient te bezinnen op wat nu het bredere perspectief is op de positie van de zzp'er op de Nederlandse arbeidsmarkt, alsmede op de arbeidsrelaties en contractvormen die daarbij horen. Wetgeving moet zich baseren op een helder inhoudelijk en omvattend kader rond het zzp-schap. We moeten ervoor waken dat het kabinet met een reeks van zzp-wetsvoorstellen komt waarvan het grotere geheel niet duidelijk is. Dat geldt daarmee ook voor dit wetsvoorstel dat de arbeidsrelatie tussen opdrachtgever en de zzp'er als opdrachtnemer herdefinieert. En daar zit nu net de makke. Mijn fractie heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat dit wetsvoorstel over deregulering van de beoordeling van arbeidsrelaties nadrukkelijk verbonden dient te worden met een meer integrale plaatsbepaling. Daarbij was steeds het wachten op de rapportage van het Interdepartementaal beleidsonderzoek zelfstandigen zonder personeel. In de wandelgangen: Ibo zzp. Wij hebben het er al even over gehad.
Dit rapport verscheen eerder vorig jaar en de kabinetsreactie volgde in oktober. Het rapport zelf biedt een brede reflectie op de positie van de zzp'er en een brede baaierd aan cijfermatige inzichten. Interessant is het voorstel om het beleid niet zozeer in te zoomen op de as zelfstandige - werknemer, maar meer op de as zelfredzaamheid - afhankelijkheid voor alle werkenden. De institutionele vorm van werken wordt daarmee minder relevant en de kwetsbaarheid van de positie juist meer relevant. De mate waarin dit het geval is, is dan afhankelijk van de politiek gewenste mate van bescherming en solidariteit. Het rapport beschrijft een drietal beleidsvarianten die tamboereren op deze dimensie. De eerste variant zet in op bescherming van zzp'ers en werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De tweede variant focust op keuzevrijheid, flexibiliteit en innovatie. De derde variant richt zich op toegankelijke bescherming en lagere lasten op arbeid. Deze inhoudelijke invalshoek maakt een veel beter en interessanter debat mogelijk over hoe kwetsbare zzp'ers daadwerkelijk en effectief kunnen worden beschermd en welk sociaal vangnet er voor hen beschikbaar is. Dat is het type debat waar mijn fractie behoefte aan heeft. De reactie van het kabinet op deze integrale visie van het Ibo zzp was voor mijn fractie teleurstellend. Wij lazen vooral veel verwijzingen naar vigerend beleid, nader onderzoek en komende dialogen. Waarom heeft het kabinet niet gekozen voor een meer offensieve visie? Wat vindt de staatssecretaris van de fiscale analyse en de fiscale beleidsrichtingen die het ibo-rapport voorstelt? Kan hij daarmee uit de voeten voor zijn beleid? Of is de waarneming van mijn fractie correct dat hij deze fiscale implicaties liever aan een volgend kabinet overlaat? Graag een reactie op deze punten. Mijn fractie koppelt daaraan de vraag hoe de staatsecretaris in dit dossier concreet omgaat met de mede door de ChristenUnie ondertekende motie-De Graaf, waarin wordt gevraagd om een visie op een meer evenwichtige verhouding tussen werknemers en zelfstandigen op de Nederlandse arbeidsmarkt. De paar zinnen die de staatssecretaris hieraan in zijn brief van 16 november jl. wijdt, zijn te mager. De staatssecretaris had in de ogen van mijn fractie ook best even kunnen wachten op het komende SER-advies over flexibilisering van de arbeidsmarkt en de rol van de zzp'er. Er is immers geen evidente dringendheid die snelle wetgeving vereist.
Ook de wereld van de intermediaire dienstverleners, de uitzendbranche en bemiddelaars, heeft zich duchtig geroerd rond dit wetsvoorstel. Hun aanvliegroute is een wat andere. Zij vrezen een wirwar van modelovereenkomsten die hun dienstverlening ondermijnen en constateren dat invoering van het wetsvoorstel op grote praktische problemen stuit. Zij vrezen dat het dienstverband tussen intermediair en zzp'er als fictief wordt gezien en zij daarom onder het regime van de loonheffing zullen vallen. Kan de staatssecretaris nog eens uitleggen wat hij de uitzend- en bemiddelingsbranche te bieden heeft op dit punt? Is een hoger aggregatieniveau en een beperkt aantal modelovereenkomsten een serieuze mogelijkheid? Welke rol speelt het klassieke tussenkomstmodel hierbij? We hebben het immers over een branche die meer dan 700.000 mensen een baan biedt.
Ik rond af. De ChristenUnie-fractie deelt de zorg over het kwalijke fenomeen van schijnzelfstandigheid. Het kabinet kan echter niet inzichtelijk maken wat de precieze omvang van het misbruik is. Onze stevige kritiek betreft vooral de proportionaliteit, de niet-aannemelijk gemaakte urgentie, het gebrek aan onderliggende visie op het zzp-fenomeen en de implementatieproblemen rond het wetsvoorstel. Niettemin ziet mijn fractie uit naar de reactie van de staatssecretaris op onze vragen en punten van kritiek.