Verslag van de vergadering van 1 maart 2016 (2015/2016 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.08 uur
De heer Pijlman i (D66):
Voorzitter. D66 heeft met veel waardering kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Wij willen de heren Bisschop, Van Meenen en Rog complimenteren met hun mooie werk dat nu ter finale besluitvorming voorligt in deze Kamer. De initiatiefnemers zijn er bijna! Het compliment geldt zeker ook voor de heer Bisschop, die een mooie, pragmatische coalitie heeft opgetuigd.
Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de professionele vrijheid van leraren en scholen verruimd. Daarmee wordt de grondslag voor het optreden van de overheid, in casu de inspectie, verhelderd en wordt de relatie tussen de school, de inspectie, de minister en het parlement herijkt. Bovendien wordt met het wetsvoorstel de scholen een betere rechtsbescherming geboden tegen voorgenomen sancties van de overheid. Dat zijn allemaal belangrijke zaken, maar waar het voor ons werkelijk om gaat en de reden waarom wij dit initiatiefvoorstel ook zo waarderen, is het feit dat daarbij wordt uitgegaan van vertrouwen in het onderwijs. Je zou dit voorstel ook als titel mee mogen geven: van controle naar vertrouwen. En dat is een begin van een ommekeer die in het Nederlandse onderwijs zeer nodig is.
Een aantal jaren geleden bezocht ik Finland om het onderwijssysteem daar te bestuderen. Finland gold en geldt als een voorbeeld voor veel westerse landen hoe het onderwijs georganiseerd kan worden. Na de val van de Sovjet-Unie, waar de Finse economie heel sterk mee was verbonden, stond het land voor grote uitdagingen om een economie op te bouwen die uitging van innovatie en kennis. Op mijn vraag wat nu de eerste stap was geweest om deze omslag tot stand te brengen, werd door mijn gesprekspartners geantwoord: we zetten de inspectie buiten de deur! Kern van het betoog dat volgde was dat kwaliteit niet wordt afgedwongen door de overheid maar door intrinsiek gemotiveerde leerkrachten, die goed geschoold zijn, gesteund worden door hun bestuur en die voorzien worden van toereikende materiële voorzieningen en middelen. Bovendien dient er een klimaat te zijn waarin de leerkracht bereid is zich te verantwoorden, naar de collegae maar ook naar de stakeholders. Horizontale en transparante verantwoording is buitengewoon belangrijk om een cultuur van vernieuwing en verbetering tot stand te brengen.
Ik pleit, voor alle duidelijkheid, niet voor het afschaffen van de inspectie. Die is en blijft in onze context nodig om als verlengde arm van de overheid op te kunnen treden als de eisen die de overheid stelt aan goed onderwijs niet worden nageleefd. Daarnaast kan de inspectie als een kritische vriend bijdragen aan een kwaliteitscultuur in het onderwijs die niet extern afgedwongen maar intrinsiek gemotiveerd wordt. Dit voorstel zien wij als een eerste stap in die richting.
Ik wil de initiatiefnemers ook danken voor de adequate beantwoording van onze vragen in de memorie van antwoord. Goede antwoorden vragen echter om nieuwe vragen en/of opmerkingen. Van die gelegenheid maak ik gebruik.
Met het wetsvoorstel wordt, in het licht van bovenstaande, beoogd onderscheid aan te brengen in de eisen waaraan een school op grond van de wet minimaal moet voldoen als welke onderdelen ruimte bieden voor inbreng van de school ingebed in de horizontale verantwoording. Dat loopt nu door elkaar heen, waardoor de eigen inzichten van de inspectie een verplicht karakter lijken te hebben. Met het voorstel worden die taken gescheiden. Dit moet zichtbaar worden in de rapportages van de inspectie. Dat is helder. De inspectie doet vanuit eigen inzicht aanbevelingen die de school kan opvolgen maar niet hoeft op te volgen. De dialoog tussen de inspectie en de school zal tot verrijking leiden, is het idee. In de school en met de stakeholders vindt daarover een gesprek plaats. Om dit te laten slagen zijn glasheldere inspectierapporten voorwaardelijk. Zij dienen voor eenieder toegankelijk te zijn. Dat is nu bepaald niet het geval. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is: op welke wijze komen deze nieuwe rapportages tot stand? Wordt ermee geëxperimenteerd en ervaring opgedaan?
De Onderwijsraad waarschuwt dat de nieuwe werkwijze er ook toe kan leiden dat scholen zich ervan afmaken en alleen het minimale doen. Kortom, de intrinsiek gemotiveerde kwaliteitscultuur komt dan niet tot stand. Wat is dan in de ogen van de initiatiefnemers de rol van de inspectie? Hoe wordt een dergelijk gebrek aan kwaliteitscultuur zichtbaar gemaakt voor alle stakeholders, zeker ook voor de ouders?
Verschillende fracties, waaronder de D66-fractie, zijn ingegaan op de deugdelijkheidseisen. Zij vormen inmiddels een omvangrijk pakket. Voor het primair onderwijs gaat het bijvoorbeeld om 45 punten, waar de scholen soms heel weinig greep op krijgen. Onzekerheid en interpretaties liggen hier op de loer. Dat zien we direct — mevrouw De Vries sprak daar ook over — bij het in de Tweede Kamer aangenomen amendement-Straus/Jadnanansing over de input van leerlingen op het personeelsbeleid. In feite, en dat betogen de initiatiefnemers ook, is dit weer een nieuwe deugdelijkheidseis zonder dat duidelijk is wat een school hiermee moet of kan. Dit leidt ertoe dat de deugdelijkheidseisen voor de scholen, en soms ook voor de inspectie, een afvinklijstje worden. Speciaal voor deze gelegenheid heb ik mij verdiept in de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs. Die vereniging schrijft op haar website over de deugdelijkheidseisen: "Dit zijn eisen waar een school aan moet voldoen om voor bekostiging in aanmerking te komen." Vervolgens komen de 45 eisen en dan staat eronder: "Deze lijst is handig om geraadpleegd te worden bij inspectiebezoek." Hier heb je het: de afvinkcultuur; en dat bij het gereformeerde bestuur. Zo'n lijst en zo'n kwaliteitscultuur, dat is niet wat wij hier zoeken.
De initiatiefnemers constateren tot hun verbazing dat een helder en actueel overzicht van de deugdelijkheidseisen waar een school zich aan kan houden, ontbreekt. Zij bevelen aan dat dit op korte termijn wordt ontwikkeld. In zijn memorie van antwoord zegt de staatssecretaris dit toe. Zou het daarbij geen goede zaak zijn dat de deugdelijkheidseisen regelmatig worden herzien en in een openbaar debat in het parlement worden besproken?
In diverse pilots wordt geëxperimenteerd met gedifferentieerd toezicht door de inspectie. Het veld lijkt hier blij mee te zijn, maar is tegelijkertijd verdeeld over gedifferentieerde oordelen. De initiatiefnemers, daartoe uitgedaagd, zijn er helder en duidelijk over. Gedifferentieerde oordelen hebben geen meerwaarde voor de onderwijskwaliteit. Zij schrijven dat "met het invoeren van gedifferentieerde oordelen de onderwijsinspectie in vergelijking met andere toezichthouders een vreemde eend in de bijt wordt en dat een dergelijk initiatief de autoriteit van de inspectie niet ten goede komt." Wij krijgen graag een toelichting van de initiatiefnemers op deze stellingname. Bovendien willen wij de staatssecretaris vragen zijn licht hierover te laten schijnen, gelet op het onderscheid dat door dit wetsvoorstel gemaakt wordt tussen de eisen waaraan de school moet voldoen en de aanbevelingen waar de school aan mag voldoen of zich door kan laten inspireren.
De regering antwoordt op mijn vragen over de wijze waarop de pilot gedifferentieerd toezicht wordt geëvalueerd dat nog voor de komende zomer de evaluatie van het schooljaar 2014-2015 aan het parlement zal worden aangeboden. Het gaat dan vooral om de werkbaarheid en de ervaringen met gedifferentieerd toezicht. Voor de komende evaluaties zou mijn fractie graag zien dat met name de werking van het schoolplan veel centraler komt te staan. Dat wordt een veel crucialer document. Door dit initiatiefwetsvoorstel, maar ook in het licht van het gedifferentieerd toezicht, worden het schoolplan, de totstandkoming ervan, de medezeggenschap rondom en de invloed van betrokkenen erop essentieel. Kan de staatssecretaris toezeggen dat daarvoor speciale aandacht zal komen?
Leerkrachten in het primair en het voortgezet onderwijs hebben een sterke behoefte aan een pedagogisch-didactische ruimte waarbinnen zij invulling kunnen geven aan goed onderwijs. Zij zullen daarnaast de horizontale dialoog moeten durven aangaan om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Dit voorstel is daartoe een goede stap. Wij wachten met vertrouwen de antwoorden van de initiatiefnemers en de staatssecretaris af.
De heer Bruijn i (VVD):
In het begin van zijn betoog had de heer Pijlman het over de relatie tussen het verticale en het externe, horizontale toezicht. Hij kwam toen met het voorbeeld van Finland. Daar kan ik mij heel goed in vinden, want het onderwijs wordt daar zeer hoog gewaardeerd, maar het leek er even op dat de heer Pijlman een causaal verband legde tussen het vooral steunen op horizontaal, extern toezicht en de kwaliteit van het onderwijs. Voordat dit causale verband door ons wordt overgenomen: de overheid in Finland stelt één eis wel heel duidelijk, namelijk dat vanaf het basisonderwijs tot en met het hoger onderwijs niemand voor de klas mag staan zonder een master's degree. De heer Pijlman zei voorts in dat verband: "Ik schaf de inspectie net niet af", maar hij zag zichzelf wel die kant oplopen. Is het niet juist het evenwicht in het wetsvoorstel, tussen enerzijds het echt strenge toezicht en anderzijds de dialoog, dat mogelijk ook in Finland tot dat goede onderwijs heeft geleid?
De heer Pijlman (D66):
Ik zei niet dat wij de inspectie net niet buiten de deur zetten. Ik zei voor alle duidelijkheid dat wij juist in de Nederlandse context, de Nederlandse situatie, niet zonder inspectie kunnen. Er moet wel veel meer evenwicht komen — dat betoogt de heer Bruijn ook — tussen de horizontale verantwoording die nu maar mondjesmaat plaatsvindt en waarvoor je ook heel goed opgeleide docenten nodig hebt, en het extern toezicht. Die dialoog moet veel meer vanuit kracht en zelfvertrouwen tot stand komen, ook voor een pedagogisch-didactische visie. Dat ontbreekt.