Verslag van de vergadering van 12 april 2016 (2015/2016 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.16 uur
De heer Pijlman i (D66):
Dank u wel, voorzitter, ook al ben ik niet de heer Flierman. Pijlman is waarschijnlijk ook wel goed.
De voorzitter:
Excuses.
De heer Pijlman (D66):
Voorzitter. Nederland heeft een weinig transparante woningmarkt. Aan de ene kant hebben wij de grootste sociale en gesubsidieerde huurwoningenvoorraad in Europa. Toch zijn de wachtlijsten voor hen die van deze woningvoorraad gebruik moeten maken veel te lang. Aan de andere kant kennen wij een koopmarkt die eveneens zwaar wordt gesubsidieerd door de hypotheekrenteaftrek. Dit is uniek in de wereld. Zelfs de multimiljonair krijgt zware subsidies. Er zijn grote tekorten in het huur-middensegment. Er wordt in dat segment veel te weinig gebouwd en de doorstroming uit de sociale woningvoorraad vindt mondjesmaat plaats. Door onze gesubsidieerde koopwoningen zijn de prijzen van de koopwoningen in Nederland relatief hoog, wat de doorstroming belemmert. Onze woningmarkt is buitengewoon onoverzichtelijk en bureaucratisch en lijkt steeds vaker vast te lopen. De politiek voert graag inkomenspolitiek via het huurbeleid en bij iedere verkiezing belooft een aantal partijen niet aan de hypotheekrenteaftrek te komen om het vervolgens wel te doen, want ons stelsel is niet duurzaam.
Het was om die reden dat D66 een paar jaar geleden besloot om met het kabinet samen te werken in het woonakkoord met als uitgangspunt de woningmarkt eerlijker en transparanter te maken. De huidige huursombenadering borduurt daar op voort. Er is veel gebeurd de afgelopen jaren waarvoor de minister ook complimenten verdient. Het systeem is echter nog nodeloos ingewikkeld. Er wordt nog steeds inkomensbeleid gevoerd via het huurbeleid. De woningmarkt — met de nadruk op markt — werkt niet. De lange wachtlijsten voor de mensen met de laagste inkomens zijn gebleven. In het middensegment wordt nu nog weinig gebouwd. De doorstroming stagneert ook daardoor. We maken nu een periode door met buitengewoon lage rentestanden, zo laag dat het ongezond is voor onze economie. Het is opvallend dat desondanks de doorstroming naar de koopmarkt niet doorzet. Zijn het de hypotheekverstrekkers die veel strengere regels stellen dan voorheen? Of is het de arbeidsmarkt die het voor mensen met een tijdelijke arbeidsovereenkomst moeilijk maakt om aan een hypotheek te komen?
Er zijn op dit moment 5 miljoen Nederlanders met een vast arbeidscontract. Daartegenover staat het groeiende aantal van nu 4 miljoen Nederlanders die flexibele, tijdelijke arbeidscontracten hebben of zzp'er zijn. Hun aantal groeit sterk. Het kan niet anders dan dat dat gevolgen heeft voor de woningmarkt in al zijn facetten. Wat zijn de gevolgen daarvan voor de woningmarkt? En is dat niet de belangrijkste oorzaak van het gebrek aan doorstroming van het sociale segment naar het middensegment en van het middensegment naar de koopmarkt? Graag een reactie van de minister.
De D66-fractie meent dat al de incidentele en vaak bureaucratische maatregelen die we nemen wellicht iets helpen, maar onvoldoende om tot een toekomstbestendige woningmarkt te komen. Het bedrijven van inkomenspolitiek via de woningmarkt of via het zorgstelsel is onjuist. Het bevordert de bureaucratie, maakt de politieke besluitvorming onbegrijpelijk en leidt tot steeds meer ingrepen met vaak onbedoelde neveneffecten, die weer nieuwe maatregelen uitlokken. Het kabinet had daar wat aan kunnen doen met de herziening van het belastingstelsel. Een evenwichtig inkomensbeleid voer je immers via de belastingen. Het kabinet besloot echter met zeer beperkte veranderingen te komen en eigenlijk alleen een belastingverlaging door te voeren die wel goed is voor de economie en de koopkracht, maar die verhinderde dat we in samenhang naar een aantal problemen van onze samenleving konden kijken: de zorg, de woningmarkt en de arbeidsmarkt. Zeker, een nieuw belastingstelsel had niet alles opgelost, maar het had perspectief kunnen bieden. Perspectief laten zien is een van de belangrijkste functies van de politiek. Kortom, wij misten een kans en een perspectief, en dus gaan wij ook op dit beleidsterrein door met pappen en nathouden. Zo beschouwen wij ook dit wetsvoorstel. Dat brengt mij tot een aantal vragen aan de minister die gaan over de effectiviteit van dit wetsvoorstel.
De bedoeling van dit voorstel is dat de doorstroming van de sociale woningvoorraad naar het middensegment toeneemt. Kan de minister verduidelijken hoeveel burgers door deze ingrepen de komende jaren zullen doorstromen naar het middensegment en hoeveel woningen daardoor vrijkomen voor de mensen met de laagste inkomens die nu op de wachtlijst staan?
Dat middensegment moet overigens nog grotendeels worden gebouwd. De minister meent dat er vijf jaar voor nodig is om tot een nieuw evenwicht te komen. Naar zijn mening ligt er onder andere bij de pensioenfondsen 4 miljard klaar om te investeren. Gemeenten moeten dan wel bereid zijn tegen aanvaardbare prijzen grond beschikbaar te stellen. Gemeenten hebben echter vaak de grondprijzen voor hogere bedragen in de boeken staan dan waarvoor zij voor dit doel kunnen verkopen. Zij zullen dus opnieuw op de grondprijzen moeten afboeken. Kan de minister zeggen waarom hij toch verwacht dat deze investeringen nu loskomen? Op welke wijze monitort het kabinet de effectiviteit van de maatregelen? Kan de minister een indicatie geven van het aantal middensegmenthuurwoningen dat in 2017 zal worden gebouwd?
De huren zijn de afgelopen jaren zeer fors verhoogd. Ook de mensen die net boven de subsidiegrenzen zitten, de middengroepen, moesten fors extra bijdragen aan hun huurwoning. Het leidde ertoe dat de toegelaten instellingen in het woonakkoord met de Woonbond vrijwillig afzagen van een mogelijke verdere verhoging van de huren, om daarmee de mensen met de laagste huurinkomens tegemoet te komen. Dit betekent echter wel wat voor hun verdien- en daarmee investeringscapaciteit. Niet alle woningbouwcorporaties zijn daar blij mee, blijkt uit de lobby van onder meer een aantal Amsterdamse corporaties. Hoe beoordeelt de minister het verdienvermogen van de corporaties en daarmee hun investeringsmogelijkheden?
Alhoewel de toegelaten instellingen afzagen van een hogere huurverhoging dan eerder mogelijk was, geldt dat niet voor de particuliere sector, die binnen grenzen wel verder mag verhogen. Uiteraard is de particuliere sector geen partner in de afspraken tussen Aedes en de Woonbond, maar waarom heeft de minister voor de particuliere sector niet dezelfde regels gesteld? Is het risico nu niet dat de afstand tussen deze verhuurders en de aangewezen instellingen te groot wordt?
D66 meent dat in het huurbeleid vaste contracten de norm dienen te blijven. Tijdelijke contracten vinden wij alleen aanvaardbaar voor bepaalde doelgroepen. Wel menen wij dat het opzeggen voor dringend eigen gebruik tot de mogelijkheden moet behoren, om daarmee woonruimte voor bepaalde doelgroepen beschikbaar te houden als de bewoner niet langer tot de beoogde doelgroep behoort en er voor hem of haar nieuwe passende woonruimte voorhanden is. In die zin kan ook scheefwonen worden voorkomen.
Er was al een groot aantal mogelijkheden voor tijdelijke contracten: het campuscontract, specifieke woningen voor gehandicapten en ouderen, tijdelijke contracten op basis van de leegstandswet, hospitacontracten, tussenhuur, de diplomatenclausule en het veertien dagen geleden aangenomen jongerencontract. Nu stelt het kabinet voor om het tijdelijke contract voor twee jaar toe te voegen en het tijdelijk contract voor onzelfstandige woonruimte voor vijf jaar. Dit allemaal om tot een verdere flexibilisering en doorstroming te komen. Op mijn vragen antwoordt de minister echter dat hij geen idee heeft hoeveel mensen door deze extra maatregelen gaan doorstromen. Dat verbaast mij zeer. Op welke veronderstellingen is dan het voorgenomen beleid gebaseerd? Wat wil de minister concreet bereiken en waarom passen deze maatregelen daarbij? Graag een reactie. Immers, een verdere oprekking van het tijdelijk verhuren is nadelig voor de huurders en hun bescherming. De voorgestelde verruiming is voor ons aanvaardbaar als het leidt tot minder woningnood en meer doorstroming, maar daarover is de minister tot dusver niet erg helder. Ik wil de minister dan ook graag nadrukkelijk vragen dit punt op te helderen.
In het nu door de Tweede Kamer geamendeerde voorstel worden twee groepen uitgezonderd van de maatregelen om scheefwonen te bestrijden: gepensioneerden en grote gezinnen. Voor het uitzonderen van de eerste groep, de gepensioneerden, hebben wij veel begrip, maar over het uitzonderen van de laatste groep hebben wij veel twijfels. Waarom wordt nu juist voor deze groep een uitzondering gemaakt? Bovendien kan de samenstelling van het gezin sterk fluctueren. Hoe moeten de corporaties daar in de praktijk mee omgaan? Leidt dit alles niet tot nog meer bureaucratie?
Voor doorstroming in de sociale huursector is vooral de jaarlijkse inkomenstoets van belang. Deze toets zou aanvankelijk eens in de drie jaar plaatsvinden, maar dit is nu aangepast naar een jaarlijkse toets. Een aantal huurders dat tegen de doorstroomgrens aan zit, heeft door de situatie op de arbeidsmarkt een jaarlijks wisselend inkomen. Wat betekent dit voor de effectiviteit van de inkomenstoets, vragen wij het kabinet?
Het is voor de D66-fractie nog te vroeg om een oordeel over het voorgestelde voorstel te vellen. Wij wachten daarom met belangstelling de antwoorden van de minister af.