Verslag van de vergadering van 8 april 2014 (2013/2014 nr. 26)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.50 uur
De heer Thom de Graaf i (D66):
Voorzitter. In mijn korte bijdrage aan dit debat over het wetsvoorstel tot uitbreiding van de huidige Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek wil ik niet al te veel woorden meer wijden aan de termijn die deze Kamer is gegund om het voorstel te behandelen. Ik houd in het algemeen van snelheid in het wetgevingsproces, maar er zijn grenzen. Van een zorgvuldige en waar nodig diepgravende behandeling in de Eerste Kamer kan helaas niet worden gesproken omdat de bijl voor deze wet 15 april valt. Staat deze uitbreiding dan niet in het Staatsblad, dan heeft de wet de facto eigenlijk geen zin, omdat de enige stad die er gebruik van maakt, Rotterdam, er dan geen profijt van kan trekken. Op zichzelf zou die datum geen probleem zijn geweest, ware het niet dat het wetsvoorstel hier veel te laat is ingediend. Regering en Tweede Kamer hebben hierin steken laten vallen. Ik betreur dat.
In zeer kort bestek moet dus een oordeel worden gevormd over het voorliggende voorstel. Daartoe heeft mijn fractie een aantal vragen aan de minister gesteld, die hij bij de nota van antwoord heeft beantwoord, waarvoor dank. Die antwoorden hebben de stevige twijfel die mijn fractie in het verslag reeds had uitgesproken, helaas echter niet kunnen wegnemen. In essentie komen de bezwaren van de D66-fractie op het volgende neer. De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, waarvoor indertijd ook D66-bewindslieden verantwoordelijkheid hebben genomen — sterker nog, ik heb die wet zelf mogen ontwerpen — was in 2005 bedoeld om tijdelijke maatregelen mogelijk te maken in grootstedelijke gebieden, vanwege uitzonderlijk moeilijke omstandigheden met betrekking tot de leefbaarheid van verschillende wijken die met een normaal arsenaal aan beleidsinstrumenten voor het stadsbestuur niet goed het hoofd waren te bieden. Het ging in het bijzonder om Rotterdamse wijken die te eenzijdig waren samengesteld, hard achteruit gehold waren en te weinig economische en sociale dynamiek vertoonden. Bij wijze van een zeer bijzondere regeling met een uitzonderingskarakter maakte de wetgever het mogelijk om in Rotterdam en indien wenselijk andere grote steden met dezelfde problematiek wijken aan te wijzen waar tijdelijk een streng toelatingssysteem voor woningen zou gelden en waar extra fiscale maatregelen mogelijk zouden zijn om de middenstand en het mkb te stimuleren. Zo kon de leefbaarheid in betrekkelijk korte tijd een positieve impuls verkrijgen.
Nooit is indertijd overwogen om van deze uitzonderlijke wetgeving een regulier beleidsinstrument te maken voor het gehele lokale bestuur. Uit de aard van de regeling was de wet in tijd en werking beperkt. De aanwijzing van wijken gold voor een periode van vier jaar plus één keer herhaling. Hoewel acht jaar ook een stevige periode is, lag de motivering voor deze onderscheid makende wet juist in de tijdelijkheid: een extra injectie, een extra eisenpakket voor bewoners, waar wij in reguliere omstandigheden eigenlijk niet voldoende motovering voor kunnen vinden. Voor een langere termijn, zeg twintig jaar, is het immers moeilijk te rechtvaardigen dat wijken anders en minder toegankelijk zijn voor sommige ingezetenen en dat er inkomens- en baaneisen kunnen worden gesteld aan toekomstige bewoners die in andere wijken niet aan de orde zijn.
Het voorliggende wetsvoorstel is gebaseerd op een zeer magere vorm van evaluatie van de expirerende regeling.
De heer Sörensen i (PVV):
De heer De Graaf suggereert dat als deze wet wordt aangenomen, de Rotterdamwet in deze wijken automatisch twintig jaar zal worden toegepast. Volgens mij ligt het instrument echter in de handen van het lokaal bestuur. Dat bekijkt of het nodig is. De heer De Graaf suggereert echter dat het gewoon automatisch twintig jaar zal blijven worden doorgevoerd.
De heer Thom de Graaf (D66):
Nee, dat suggereer ik niet. Ik ben overigens blij dat de heer Sörensen aan dit debat deelneemt. Hij staat niet op de sprekerslijst, maar ik hoop dat hij zo meteen ook een bijdrage gaat leveren, want het gaat om een belangrijke wet, die indertijd mede op instigatie van de heer Sörensen tot stand is gekomen. Ik zou het daarom betreuren als de PVV geen verder bijdrage levert aan dit debat.
De vraag van de heer Sörensen kan ik simpel beantwoorden: nee, dat suggereer ik niet. Uit de tekst die ik zo meteen zal uitspreken, blijkt dat de gemeenteraad een aanbeveling moet doen en dat de minister voor Wonen en Rijksdienst vervolgens moet instemmen met de voorgestelde periode. Niettemin is het mogelijk om buiten de wetgever om voor maximaal twintig jaar dergelijke wijken aan te wijzen.
De heer Schouwenaar i (VVD):
In de allerlaatste zin van de heer De Graaf is mijn vraag misschien al beantwoord. Ik wilde hem vragen of ik zijn woorden zo moet verstaan dat het maximaal twintig jaar mogelijk is om iemand een vergunning te onthouden. Dan zou ik hem namelijk willen wijzen op de termijn van zes jaar die in de wet genoemd staat. Als iemand zes jaar woonachtig is geweest in de regio, kan de vergunning hem niet meer onthouden worden.
De heer Thom de Graaf (D66):
Ja, als hij daar zes jaar woonachtig is geweest. Maar het gaat natuurlijk om nieuwe bewoners die zich in die wijken willen vestigen.
De heer Schouwenaar (VVD):
Ja, maar als zij zes jaar in de regio gewoond hebben dan …
De heer Thom de Graaf (D66):
Gewoond hébben. Dus als zij niet in de regio gewoond hebben, is er een ernstige drempel. Ik neem aan dat de heer Schouwenaar dit met mij eens is.
De heer Schouwenaar (VVD):
Buitengewoon.
De heer Thom de Graaf (D66):
Goed zo.
Voorzitter. Ik zei al dat het voorliggende wetsvoorstel gebaseerd is op een zeer magere vorm van evaluatie van de expirerende regeling. Uit die evaluatie blijkt niet dat voortzetting van de tijdelijke maatregelen in Rotterdam strikt noodzakelijk is; de resultaten van de afgelopen jaren vallen eigenlijk tegen. Wel is gebleken dat in geen enkele andere stad met grootstedelijke problematiek deze wet toepassing heeft gevonden en dat bovendien geen enkele andere stad dan Rotterdam van plan is om in de toekomst hier een beroep op te doen. Niettemin vindt de regering voortzetting van deze wet zonder nadere argumentatie wenselijk. Mijn fractie mist hier, dat moge duidelijk zijn, een overtuigende motivering.
Het is ook niet alleen maar een voortzetting die wordt voorgesteld. In de eerste plaats wordt het bereik van delen van de wet opgerekt naar alle mogelijke gemeenten, onder het motto dat grootstedelijke problematiek zich in alle, dus ook kleine, gemeenten kan voordoen. Mijn fractie is daar eerlijk gezegd geen voorstander van: grootstedelijk is grootstedelijk, de problemen in Rotterdam zijn echt van een andere orde dan die in bijvoorbeeld de door de minister in de Tweede Kamer als voorbeeld genoemde kleinere Gelderse gemeente Culemborg.
In de tweede plaats wordt in het wetsvoorstel een verruiming voorgesteld van het aantal malen dat wijken kunnen worden aangewezen voor het bijzonder regime waar ik eerder op duidde. Het wordt nu mogelijk om maar liefst twintig jaar — een termijn van vier jaar plus vier keer een herhaling — een dergelijk regime in wijken te laten voortbestaan, afhankelijk van de wens van de gemeenteraad en het oordeelsvermogen van de minister. Die twintig jaar komt overigens niet toevallig overeen, lijkt mij, met de termijn die men zich in Rotterdam voorstelt voor het herstel van Rotterdam-Zuid. Ook hier mist mijn fractie een overtuigende onderbouwing van een dergelijke lange potentiële uitzonderingstoestand in die wijken. Feitelijk wordt hiermee een wet die voor een bijzondere situatie tijdelijke voorzieningen schiep, omgevormd tot een reguliere wet die tijdelijkheid tot een zeer relatief begrip maakt.
Kortom, wij zijn niet erg gelukkig met dit wetsvoorstel. Was er sprake geweest van alleen een verlenging van de bestaande Rotterdamwet met nog eens een periode van acht jaar, dan had mijn fractie wellicht een positiever oordeel gehad. Echter, ook dan zouden wij een stevige evaluatie en sterke motivering node hebben gemist. De uitbreiding die in het voorstel besloten ligt, maakt deze gebreken helaas nog schrijnender. Wij wachten niettemin, en ondanks onze kritische reflectie, de termijn van de minister met belangstelling en, zoals altijd, met een open mind af.