Plenair Kuiper bij behandeling Initiatiefvoorstel correctief referendum



Verslag van de vergadering van 8 april 2014 (2013/2014 nr. 26)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.39 uur


De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is niet voor het eerst dat aan deze Kamer voorstellen tot invoering en wettelijke verankering van het referenduminstrument worden voorgelegd. Ook mijn fractie kan zich niet onttrekken aan een zeker gevoel van déja vu, temeer daar de voorstellen voortborduren op eerdere, reeds afgewezen voorstellen. Mijn fractie heeft zich, al dan niet in combinatie met de SGP-fractie, in kritische zin uitgesproken over voorstellen om een referendum in te voeren, in 1999, 2001 en 2005. Onze bijdrage vandaag zal in lijn zijn met die eerder ingenomen positie. Toch zou het niet fair zijn in de richting van de indieners het daarbij te laten. Zij verdienen waardering voor het feit dat zij een serieus thema over het functioneren van onze democratie naar voren willen brengen, namelijk het op peil houden en zo mogelijk versterken van de invloed van de burger op politieke besluitvorming. Zien we het referendum inderdaad als een instrument daarvoor, dan is het fair om op de onderliggende motivatie en op de keuze voor dit instrument in te gaan. Dat zal ik in deze bijdrage doen. Vervolgens kom ik op de beide voorstellen.

Er wordt door de indieners steeds gewezen op twee belangrijke motieven om te streven naar een verbeterd functioneren van onze vertegenwoordigende democratie. Het eerste motief betreft de kloof die is ontstaan tussen kiezers en gekozenen. Het tweede betreft het feit dat de breedte van partijprogramma's de kiezer hindert om een correctie aan te brengen op een enkel punt en dat een referendum in staat stelt vaste politieke verhoudingen te doorbreken. Beide motivaties zijn herkenbaar, maar vragen wel nuancering en nadere bevraging. Bovendien laten zij ook andere conclusies toe dan die van de indieners, zo meent mijn fractie.

Wat het eerste punt betreft geloof ik niet dat we zonder diepere analyse van de kloof tussen kiezer en gekozene uitkomen bij de oplossing van raadgevende of correctieve referenda bij nationale wetgeving. Die analyse hebben wij ook niet gezien in de schriftelijke stukken. Er zijn ook analyses mogelijk die heel ergens anders uitkomen. Is het bijvoorbeeld niet zo dat door binding aan regeerakkoorden de Tweede Kamer meer en meer georiënteerd raakt op kabinetsbeleid, op de positie van regeren, en daardoor niet meer de stem van de kiezer vertolkt nadat een partij eenmaal tot een coalitie is toegetreden? Is dat probleem — Herman Tjeenk Willink heeft het ook vaak genoemd in zijn publicaties — niet veel urgenter? Dat gaat immers over het functioneren van de Kamer en de partijen die daar zitting in hebben. Hoe denken de indieners daarover?

En wat te denken van het machtsverlies van niet alleen de Tweede Kamer, maar van Den Haag als politiek centrum in het algemeen ten opzichte van andere machtscentra, het verplaatsen van de politiek? Ik denk dan bijvoorbeeld aan de relatie tot Brussel en aan de nieuwe rol van internationale markten, waardoor formele macht en feitelijke macht uiteen zijn gaan lopen. Dat is zelfs zozeer het geval de politici het gevoel hebben dat zij er niet meer over gaan, dat zij de zeggenschap over veel zaken zijn verloren. Dat is ook een bron van onbehagen in de relatie tussen kiezer en gekozene. Die los je niet op door in te grijpen in het wetgevingsproces. In dat geval biedt vergroting van burgerinvloed via referenda geen oplossing, want de macht zelf is verspreid geraakt en diffuus geworden.

De Raad van State heeft in een rapport dat deze Kamer vorig jaar heeft opgevraagd gesproken over democratische vervreemding. Dat voelt de kiezer natuurlijk ook. Het vertrouwen dat nodig is tussen kiezer en gekozene herstel je niet door referenda in te voeren. Ik zou het waarderen als de indieners een beschouwing konden wijden aan deze analyses. Ik hoor graag van hen hoe zij vinden dat het referenduminstrument zich verhoudt tot die bredere discussie over de verspreiding van macht en het diffuus worden van politieke invloed.

Ik kom nu op het tweede punt. De indieners stellen dat burgers de ruimte moeten krijgen om als het gaat om een zaak die hen ter harte gaat, in te grijpen nadat het parlement heeft gesproken. Dat wordt gekoppeld aan de analyse dat politieke partijen niet meer precies vertolken wat burgers vinden en dat burgers opvattingen hebben die niet meer worden gedekt door partijprogramma's. Daarom zou het goed zijn om de gewone orde van de besluitvorming te kunnen doorbreken. Zo geformuleerd is dit de bijl aan de wortel van ons vertegenwoordigende stelsel. Als groepen burgers de ruimte krijgen om wetten in ons land terug te draaien of aan te passen en als dat een regulier onderdeel van onze democratie wordt, ondermijnt dat het gezag van het parlement en de regering op ongekende wijze. Dit is dan de motie van wantrouwen die het parlement uitdeelt aan zichzelf. Wetgeving is een verantwoordelijkheid van overheid en parlement en hoort bij het politieke ambt dat aan hen is opgedragen.

Die verantwoordelijkheidsverdeling is wezenlijk is voor ons. Dat is die altijd geweest, ook in onze vroegere bijdragen. Over de vertegenwoordigende betekenis van politieke partijen gaan burgers uiteindelijk zelf. Is het werkelijk zo dat burgers niet de gelegenheid hebben om binnen partijen hun standpunt op een beslissende manier naar voren te brengen? Biedt ons parlementaire stelsel juist niet heel veel ruimte en vrijheid aan groepen burgers om hun visie en standpunten kenbaar te maken? Bij elke verkiezing staat iedereen weer verbaasd over de hoeveelheid partijen die een gooi doet naar een Kamerzetel. Als een bepaald thema zo belangrijk is voor minimaal 300.000 kiezers, komt zo'n partij zeker in parlement.

Ons wetgevingsproces geldt bovendien niet als onzorgvuldig. Er is een behandeling in twee onderscheiden Kamers van de Staten-Generaal op grond van degelijk juridisch advies en inbreng van maatschappelijke partijen. Als het punt dan nog zou zijn dat directe kiezersinvloed moet worden versterkt, waarom wordt de oplossing dan niet gezocht binnen het stelsel zelf? Daarvoor zijn voldoende aanknopingspunten aanwezig. Wat te denken — ik werp de vraag maar even op — van een direct gekozen Eerste Kamer en de toekenning van het terugzendrecht aan de Eerste Kamer?

Dit waren opmerkingen die te maken hebben met de analyse van de problemen die de indieners signaleren en waarvoor het referenduminstrument volgens hen een oplossing zou kunnen zijn. Ik heb laten zien dat die analyse ook anders gemaakt kan worden met andere uitkomsten. Mijn fractie is er niet van overtuigd dat ons vertegenwoordigend stelsel de invoering van een wettelijk verankerd referendum in een vorm zoals die nu wordt voorgelegd noodzakelijk maakt.

Wij zijn altijd zeer terughoudend geweest over het referenduminstrument. Het raadgevend referendum zou in elk geval al weinig oplossingen bieden, omdat het niet bindend is. Het speelt politici uiteindelijk een resultaat in handen waar alsnog een beslissing over moet worden genomen. Ook in mijn partij zijn wel stemmen opgegaan om toch een correctief referendum in te voeren, maar dan wel onder veel striktere voorwaarden dan in dit wetsvoorstel zijn opgenomen. Het voorstel zoals dat nu voor ons ligt, is te algemeen en te onzorgvuldig ten aanzien van ons stelsel van vertegenwoordigende democratie.

De heer Thom de Graaf i (D66):

De heer Kuiper maakt mij nieuwsgierig. Onder welke condities zou binnen zijn partij, of delen daarvan, een correctief referendum wel aanvaardbaar zijn? Hij zegt alleen maar dat dit voorstel te algemeen is en dat de condities niet streng genoeg zijn. Kan hij dat wat nader specificeren?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ja, dat kan ik. Wij zouden de exercitie zoals die in dit debat al is gemaakt nog verder kunnen maken, bijvoorbeeld ten aanzien van hogere drempels en een opkomstpercentage. De vraag is ook wat je hierover nu in de Grondwet zet en wat in reguliere wetgeving zou moeten. Dit waren ook gronden voor onze Tweede Kamerfractie om hier niet mee in te stemmen. Ik wil wel nog zeggen dat de discussie binnen mijn partij en de verschillende opvattingen die hierover zijn geformuleerd, tegen de achtergrond moeten worden gezien van toch een algemene reserve — die is groot en massief — om ons vertegenwoordigende stelsel aan te vullen, in de woorden van de indieners, met het instrument van een referendum.

De heer Thom de Graaf (D66):

Dat zou onder omstandigheden kunnen betekenen dat als de indieners ervoor hadden gekozen om die drempels wel in de grondwetstekst op te nemen, de ChristenUnie mogelijk een andere afweging had gemaakt?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik heb nu gekozen voor een principiële lijn, namelijk dat het correctief referendum — daar bestaan in mijn partij nog wat positieve gevoelens over — toch een sterke inbreuk maakt op het wetgevingsproces in het systeem zoals wij dat in Nederland hanteren. Het risico is dat over een breedte van onderwerpen vele wetten opnieuw aan de burger worden voorgelegd nadat het parlement heeft gesproken. Dat leidt niet alleen tot vertraging in het wetgevingsproces, maar eigenlijk ook, althans zo vindt mijn fractie dat, tot een bedenkelijke positie van burgers. Zij zijn immers dan zelfs in minderheid — je zou toch wel moeten spreken over minimaal 30% opkomst — in staat om besluitvorming die via de parlementaire weg tot stand is gekomen helemaal terugdraaien.

De samenloop van beide wetsvoorstellen is eigenlijk ook niet gelukkig. Verschillende sprekers hebben daarop gewezen. De indieners zenden nu twee boodschappen uit. Het liefst zien zij een bindend correctief referendum opgenomen in de Grondwet. Zij dienen echter ook een wetsvoorstel in dat slechts raadgevend en niet bindend is om elk geval iets te hebben mocht het eerste te verregaand blijken. Voor welk voorstel gaan zij nu? En dit tweede voorstel, dat in de ogen van de indieners minder vergaand is, is volgens anderen, waaronder de Raad van State, wel weer zo vergaand dat deze eigenlijk ook opgenomen moet worden in de Grondwet. De bedoelingen van de wetgever moeten duidelijk zijn, maar hier raakt mijn fractie het spoor bijster. Hoe dit ook zij, mijn fractie acht deze voorstellen niet het antwoord op vragen die in de publieke opinie kunnen rijzen over de relatie kiezer-gekozene. Daarvoor zijn andere discussies en andere platforms aangewezen. Wij vinden ons vertegenwoordigende parlementaire stelsel te waardevol om het met instrumenten te verbinden die daar vreemd aan zijn. Wij zien niettemin met veel belangstelling uit naar de gedachtewisseling met de indieners.