Plenair Faber-Van de Klashorst bij behandeling Stroomlijning markttoezicht Autoriteit Consument & Markt



Verslag van de vergadering van 17 juni 2014 (2013/2014 nr. 34)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 16.17 uur


Mevrouw Faber-Van de Klashorst i (PVV):

Voorzitter. De ACM instellingswet voorziet in het samenvoegen van de instellingen OPTA, NMa en Consumentenautoriteit in de Autoriteit Consument & Markt. De ACM werd een zelfstandig bestuursorgaan zonder een eigen rechtspersoonlijkheid en zonder eigen personeel. Hierdoor verloor de OPTA haar eigen rechtspersoonlijkheid en verloor zij een deel van haar onafhankelijkheid, hetgeen op gespannen voet staat met de Europese regelgeving. Met het voorliggende wetsvoorstel komt de aap uit de mouw in onderdeel H, artikel 12t, bestemming geldsommen. Hierin wordt geregeld dat geldsommen die worden betaald als gevolg van een door de ACM opgelegde boete of dwangsom, plus de betaalde rente, toekomen aan de Staat. De ACM is wel het bestuursorgaan maar heeft geen eigen rechtspersoonlijkheid zodat zij niet in eigen naam over de ontvangen gelden kan beschikken. Dat lijkt de ware reden te zijn dat de ACM de vorm kreeg van een zelfstandig bestuursorgaan zonder eigen rechtspersoonlijkheid, ook omdat in het regeerakkoord is aangegeven dat de ACM een taakstelling meekrijgt in relatie tot het opleggen van meer kartelboetes. Die worden ingeboekt op de EZ-begroting. Deze kunnen oplopen tot 125 miljoen per jaar. Het was chique geweest als de minister aangegeven had wat de werkelijke reden was voor het vervallen van de eigen rechtspersoon. Of heeft de minister een andere mening in dezen? Ik hoor hierop graag een reactie.

Met de oprichting van de ACM wordt een goed en slagvaardig markttoezicht beoogd, wat noodzakelijk is voor het functioneren van markten met een gezonde concurrentie. Door concurrentie worden bedrijven geprikkeld tot innovatie en worden er goederen en diensten geproduceerd waar consumenten behoefte aan hebben. Dit klinkt allemaal goed. Het lijkt er even op dat er wordt afgestapt van de maakbare samenleving en dat er wordt aangestuurd op eerlijke concurrentie, wat weer kan leiden tot economische groei. Er worden echter wel duurzaamheidsafspraken toegestaan, wat in feite toch leidt tot kartelvorming. Zodra duurzaamheid om de hoek komt kijken, is er van alles geoorloofd, zelfs kartelvorming waar de ACM juist tegen moet optreden. De PVV-fractie is van mening dat beleid over duurzaamheid bij de politiek ligt. De ACM is geen politiek orgaan en moet dan ook niet verleid worden om op de stoel van de politiek te gaan zitten. Het producten- en dienstenaanbod voor de consument wordt beperkt door de duurzame kartelvorming, die door dit wetsvoorstel wordt toegelaten. De kans is ook groot dat zich een prijsopdrijvend effect voordoet. Het is dan ook van belang dat consumentenorganisaties actief worden uitgenodigd om als belanghebbende te adviseren bij duurzaamheidafspraken. Het is dan ook opmerkelijk dat in het Visiedocument Mededinging & Duurzaamheid van de ACM niet is opgenomen het actief benaderen van consumentenorganisaties om als belanghebbenden te adviseren, dit terwijl de ACM is opgericht als toezichthouder en ten dienste van deze consumenten moet zijn. De PVV-fractie is van mening dat de ACM de consumentenorganisaties actief moet betrekken. De vraag is dan ook aan de minister om in overleg te gaan met de ACM met het verzoek aan de ACM om de consumentenorganisaties actief te betrekken inzake het adviseren als belanghebbende en dit op te nemen in het Visiedocument Mededinging & Duurzaamheid. Graag krijg ik een reactie van de minister.

De netbeheerders hebben de wens uitgesproken om meer taken uit te voeren dan hun wettelijke taken. In januari 2014 verscheen een bericht in de Staatscourant over het consultatiedocument STROOM. Hierin wordt aangegeven dat de netbeheerder meer ruimte krijgt buiten zijn wettelijke taak en het concurrentieverbod voor publieke netbeheerders wordt versoepeld. De minister geeft in zijn brief gedateerd op 23 april 2014 aan dat in het artikel in de Staatscourant onjuist de indruk is gewekt dat in het consultatiedocument STROOM is voorgesteld om het concurrentieverbod voor netbeheerders te versoepelen. Mijn vraag aan de minister is of hier een rectificatie over is verschenen in de Staatscourant. Zo nee, waarom niet?

In het consultatiedocument is aan de belanghebbenden een reactie gevraagd op een voorstel dat in de toekomst bij Algemene Maatregel van Bestuur tijdelijk taken aan de netbeheerder worden toegekend die in het kader van de energietransitie wel wenselijk zijn, maar niet van de grond komen. Deze taken moeten dan wel direct verband houden met de netten, gereguleerd zijn en niet automatisch worden gesocialiseerd en er mag geen wettelijk monopolie aan worden toegekend, zodat ook marktpartijen deze taken kunnen oppakken. Als marktpartijen ook deze taken kunnen oppakken, dan ontstaat er toch concurrentie? En de netbeheerder heeft een concurrentieverbod, dat niet wordt versoepeld. Kan de minister hier duidelijkheid in geven? Blijkbaar zijn deze tijdelijke taken economisch zo oninteressant dat de marktpartijen deze in eerste instantie niet willen oppakken. Het lijkt erop dat de netbeheerder in eerste instantie deze tijdelijke taken oppakt, die dan tijdelijk gereguleerd zijn, zodat de kosten in de opstartfase gewoon doorberekend worden in de tarieven. Aan tijdelijke taken komt een einde. Worden deze taken afgerond of worden ze aan de marktpartijen aangeboden, geflankeerd met duurzaamheidsafspraken, wat in feite kartelvorming inhoudt? Graag een reactie van de minister.

In het wetsvoorstel staat een kleine wijziging die grote gevolgen kan hebben voor representatieve organisaties. Het betreft de tekst "besluiten". Deze wordt tweemaal vervangen door "een besluit, niet zijnde een beschikking", in artikel 82 van de Elektriciteitswet 1998 en in artikel 61 van de Gaswet. Het gevolg hiervan is dat representatieve organisaties niet langer geacht worden belanghebbende te zijn bij beschikkingen, genomen op grond van deze wetten. Maar waarom deze wijziging? Was er een probleem? Werd de bestuursrechter overspoeld met beroepszaken waarbij representatieve organisaties betrokken waren? Nee, hiervan is geen sprake. In 2012 en 2013 kwam de bestuursrechter in totaal 26 keer tot een uitspraak in een beroepszaak over een of meer beschikkingen, waarvan er slechts in totaal zes zaken waren waarbij representatieve organisaties betrokken waren. Alle zaken betroffen tariefbeschikkingen. Er is geen beeld dat er misbruik wordt gemaakt van rechtsmiddelen. Deelt de minister deze conclusie? Zo niet, kan de minister toelichten waarom niet?

De minister stelt dat er altijd beroep mogelijk moet zijn tegen tariefbesluiten en dat deze mogelijkheid er ook via de Algemene wet bestuursrecht is. Als representatieve organisatie moet je dan wel aantonen dat je een belang hebt. In de praktijk blijkt dat de ontvankelijkheidsvraag in beroepsprocedures aan de orde gesteld wordt. Dit leidt tot vertragingen en onzekerheid. Ook het herberekenen van tarieven naar aanleiding van rechterlijke uitspraken kan tot problemen leiden, zeker als hier jaren van procederen aan vooraf zijn gegaan. In hoeverre kunnen kosten die zijn voortgekomen uit tijdelijk toebedeelde taken, die doorberekend zijn in de tarieven, worden herberekend? Hoe zit het als tijdelijke taken zijn beëindigd? Kan er dan een herberekening plaatsvinden? Graag een reactie van de minister.

De kostenverhoging en uitvoeringslast kunnen nog verder oplopen omdat er procedures via de privaatrechtelijke route gevoerd zullen worden, als er geoordeeld wordt dat representatieve organisaties niet ontvankelijk zijn. ACM zal zich in privaatrechtelijke zaken moeten laten vertegenwoordigen door een advocaat, wat hoge kosten met zich mee zal brengen en waarbij bovendien diverse rechterlijke instanties betrokken kunnen zijn waardoor procedures vele jaren kunnen duren. Kortom, deze discussie over de ontvankelijkheidsvraag heeft extra onnodige vertraging en extra uitvoeringslasten bij de ACM en de rechterlijke macht tot gevolg. Dat is juist niet de bedoeling van de oprichting van de ACM. Kan de minister zijn standpunt in dezen nader toelichten?

In de betreffende artikelen in de energiewetgeving is de belanghebbendheid van representatieve organisaties bij beschikking wel degelijk specifiek beoogd, dit in tegenstelling tot wat de minister aangeeft in de memorie van antwoord. De minister geeft aan dat bij de totstandkoming van de betreffende artikelen in de energiewetgeving de belanghebbendheid van representatieve organisaties bij beschikking niet specifiek beoogd werd. De PVV-fractie is van mening dat dit onjuist is. Dit is af te leiden uit de behandeling van wetsvoorstel 26303 — zie Handelingen EK 1998-1999, nr. 33 — waarin de minister na uitvoerige discussie met senator Loudon hierover onder andere aangeeft: "Ik ben van mening dat dit een individueel tot een netbeheerder gericht besluit is, maar dat laat onverlet dat het besluit gevolgen heeft voor anderen omdat de netbeheerders de tarieven moeten hanteren in hun contracten met afnemers. Desalniettemin ben ik het wel eens met de heer Loudon dat onomstotelijk moet zijn dat tegen deze tariefbesluiten beroep op het CBB — het College van Beroep voor het bedrijfsleven — open staat. Desnoods zal ik dat uitdrukkelijk regelen in artikel 62 van de Elektriciteitswet."

Dat laatste is later bij wetsvoorstel 29372, Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer, ook daadwerkelijk gebeurd. Hiermee staan het antwoord van de minister en het wetsvoorstel wel degelijk haaks op de eerder gevoerde discussie in de Tweede Kamer. Uit de antwoorden van de minister blijkt dat er thans geen probleem is. Daarentegen verandert de situatie wanneer de door de minister voorgenomen wijziging in werking treedt, met meer onzekerheid, meer kosten en jarenlange procedures als mogelijk gevolg. Namens de PVV-fractie vraag ik dan ook aan de minister om artikel VIII onderdeel M over de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en artikel IX onderdeel K over de wijziging van de Gaswet niet in werking te laten treden. Ik zie uit naar de reactie van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Faber. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Ik kijk even naar de minister of hij nu meteen kan antwoorden. Nee? Ik schors de vergadering voor tien minuten tot tien over half vijf.