Verslag van de vergadering van 30 september 2014 (2014/2015 nr. 2)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.09 uur
De heer Thom de Graaf i (D66):
Voorzitter. Vorige week is in deze zaal indringend gesproken over de veiligheid en de betrouwbaarheid van de digitale wereld. Dat is een veel verder reikend thema dan het onderwerp dat wij vandaag behandelen. Niettemin kijken wij ook naar het voorliggende wetsvoorstel met dezelfde ogen: geven wij een wettelijke basis aan een ontwikkeling van digitale dienstverlening door de overheid die voldoende borgen kent van betrouwbaarheid, veiligheid en rechtszekerheid?
Er is lang gedaan over de behandeling van het wetsvoorstel elektronische dienstverlening burgerzaken en het zal ook nog behoorlijk lang duren voordat de wet op alle onderdelen daadwerkelijk voor alle gemeenten in werking is getreden en wordt toegepast. De flexibiliteit die het voorstel kent wat de inwerkingtreding betreft, bevalt mij, maar kent ook het risico dat dit een proces van wel erg lange adem zal worden. Veiligheid, betrouwbaarheid en zorgvuldigheid staan evenwel voorop, dus als dat de consequentie zou zijn, dan moet dat maar.
Wel roept dit de vraag op of de overheid als geheel, centraal en decentraal, het zich kan veroorloven om lang, erg lang, een situatie te laten bestaan waarin de kwaliteit, klantgerichtheid en serviceverlening in het land zeer uiteenlopend zullen worden ervaren. De uitwisseling en gegevensbevraging tussen overheden onderling kunnen eveneens nog lang belemmerd worden. Het reeds sinds meer dan tien jaar beleden principe van de eenmalige gegevensverstrekking blijft voor veel burgers wellicht nog voor lange tijd een utopie.
Wat ons betreft is dit alleen al de reden om aan te dringen op enige centrale coördinatie. De regering voelt daar niets voor, net zomin als zij tegemoet wil komen aan de kosten die de gemeenten maken voor de implementatie van de wettelijk geschapen mogelijkheden om elektronisch aangifte te doen en akten te verstrekken. Mijn fractie zou op dit punt een iets flexibeler en pragmatischer standpunt wel kunnen billijken. Het is immers niet alleen maar een belang en verantwoordelijkheid van de gemeenten, maar ook een belang voor de rijksoverheid dat essentiële gegevens van burgers in dit land veilig en betrouwbaar worden geregistreerd, opgeslagen en zo nodig verstrekt. Graag zie ik een reactie van het kabinet op dit punt tegemoet.
De schriftelijke gedachtewisseling over dit wetsvoorstel is redelijk uitputtend geweest. De regering heeft op veel punten onze zorgen kunnen pareren. Dat wil niet zeggen dat die helemaal weg zijn, want het blijft een ingewikkeld traject met een hoog informatiekundig en technologisch gespecialiseerd gehalte. Overheidsfuncties en ICT zijn tot op heden zacht gezegd niet altijd een gelukkige combinatie geweest; de heer Hoekstra wees daar al op. Het ontwerp was zelden fout of verkeerd, maar de implementatie is meestal een stuk ingewikkelder dan aanvankelijk werd aangenomen. P-Direkt was bijvoorbeeld een project waarvan de hoge verwachtingen uiteindelijk werden getemperd door de harde werkelijkheid. Ik heb dat zelf als verantwoordelijke indertijd mogen ervaren. Ook andere voorbeelden van e-government hebben een lange en vaak moeizame geschiedenis gekend. De heer Hoekstra noemde een aantal voorbeelden op het terrein van de politie en Defensie. De brandweer kun je nog erbij noemen. Zo kun je ook denken aan het ingewikkelde gedoe rondom elektronische democratie, het stemmen, of de elektronische identiteitskaart. We zijn er alles bij elkaar al heel lang mee bezig.
Uit de brief van de VNG en de NVVB blijkt dat de ambtenaren en de bestuurders die het daadwerkelijk straks moeten doen, zich over de implementatie nog het hoofd breken. Zij dringen aan op goede voorzorgsmaatregelen: eerst de noodzakelijke lagere regelgeving, eerst meer pilots om ervaring op te doen, een stevige centrale coördinatie, duidelijkheid over het fundamentele vraagstuk van centrale of decentrale opslag en de daarbij behorende risico's en integratie met de Basisregistratie Personen, overigens niet alleen vanwege de kostenvoordelen. Mijn fractie kan zich bij die punten wat voorstellen. De staatssecretaris heeft in zijn reactie duidelijkheid verschaft over de gefaseerde inwerkingtreding en invoering, maar blijft wat ons betreft nog wel in gebreke op het punt van de centrale verantwoordelijkheden. Nadat dit wetsvoorstel tot wet is verheven, mag het hele project niet verweesd raken omdat het van niemand is. Waarom geen initiatief nemen voor de informatiekundige toets, al is dat moeilijk per gemeente omdat de systemen anders zijn? Je kunt natuurlijk wel kijken of je een soort gemeenschappelijke standaard zou kunnen bedenken. Waarom geen centrale coördinatie, bijvoorbeeld samen met de VNG? Waarom niet ruimte scheppen om in de komende jaren waar nodig en waar mogelijk in financiële zin toch iets bij te dragen bij wijze van incentive? In het bijzonder wil ik van het kabinet graag weten hoe het aankijkt tegen de mogelijkheden van kleine gemeenten met zeer beperkte menskracht en middelen. Als wij op de vorming van grotere gemeenten moeten wachten voor enige slagkracht, ook op dit vlak, moeten we immers, vrees ik, wachten tot sint-juttemis.
Over de veiligheid van de elektronische gegevensverstrekking is al veel gezegd en geschreven. Ook vorige week is het nog over DigiD gegaan. Mijn fractie ziet geen reden om nu aan die veiligheid ernstig te twijfelen, maar ons is wel de optimistische, misschien wat al te positief getoonzette opstelling van de regering opgevallen. DigiD is betrouwbaar en veilig want er wordt heel veel gebruik van gemaakt en in de toekomst wordt het allemaal nog beter, zo vat ik de nadere memorie van antwoord op dit punt maar even samen. Collega Duthler heeft er vorige week uitvoerig over gesproken en heeft terecht indringende vragen hierover gesteld. Ik ben zeer benieuwd hoe zij, als specialiste op dit gebied, het antwoord van de regering beoordeelt.
Een kleiner maar wel relevant onderdeel is nog de fraudegevoeligheid van de elektronische huwelijksmelding. De ondertrouw in persoon aan het gemeenteloket vervalt immers en dat kan huwelijksdwang en schijnhuwelijken bevorderen. Ik begrijp dat het kabinet geen enkele reden tot ongerustheid ziet, omdat bij de huwelijkssluiting uiteindelijk wel in persoon moet worden verschenen. Maar is de babs, de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand, hierbij daadwerkelijk poortwachter of eigenlijk toch vooral ceremonieel en dus niet geschikt om, op het moment dat mensen elkaar de hand geven en eeuwige trouw beloven, te merken dat er sprake zou zijn van huwelijksdwang? Het is maar een vraag. Ik hoop dat die niet retorisch van aard is.
Ik wacht zoals altijd bij deze bewindslieden de beantwoording met bijzondere belangstelling af.