Plenair Swagerman bij behandeling



Verslag van de vergadering van 4 november 2014 (2014/2015 nr. 6)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.03 uur


De heer Swagerman i (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden. Ik doel in het bijzonder op het punt van de verwijtbaarheid. Hoewel ik enigszins aarzel of we daar nou echt goede voorbeelden van hebben gehad, hebben we in ieder geval voorbeelden gehad die passen in het criterium dat het of voorwaardelijke opzet of een aanmerkelijke mate van schuld moet zijn. Dat is de zwaardere schuldvariant. Daar was het mij om te doen en daarin heeft de minister volstrekt heldere criteria aangereikt. Maar niet alleen dat, hij heeft ook verwezen naar de wetsgeschiedenis van artikel 10a Opiumwet. Daarmee heb ik de overtuiging dat politie en OM in de veelheid en de gevarieerdheid van gevallen die zich kunnen voordoen, handzame oplossingen kunnen krijgen om een goede en effectieve tenlastelegging te kunnen maken.

In eerste termijn heb ik aangegeven dat het niet zo zinvol is onderscheid te maken tussen productie voor het binnenland en productie voor het buitenland, vanuit de gedachte dat ik denk dat er snijvlakken zijn. Dat betekent voor de georganiseerde criminaliteit een kans om én in het ene én in het andere domein op te treden. Ook wil ik nog iets zeggen over de uitspraak van de Groningse rechtbank. De minister zegt terecht dat de zaak nog onder de rechter is, aangezien er appel is ingesteld. Als je er toch iets over zou willen zeggen, zelfs iets welwillends, dan nog blijft er een domein over waarop dit instrumentarium van toepassing is. Dat is precies wat vandaag in het kader van dit wetsvoorstel is besproken. Dat instrumentarium is nieuw, het is deugdelijk ingebed in een strafrechtelijk verwijt en voorzien van capaciteit.