Plenair Kuiper bij behandeling Afschaffing plusregio's



Verslag van de vergadering van 16 december 2014 (2014/2015 nr. 14)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.15 uur


De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik feliciteer namens mijn fractie de heer Meijer met zijn maidenspeech. Wat moet het voor een sociaal geograaf mooi zijn om over zo'n onderwerp als het onderhavige, vandaag te kunnen spreken.

Ik lever een korte bijdrage van de ChristenUnie aan dit debat. Ik blik even terug. In 2010, vier jaar na het besluit om de kaderwetgebieden om te zetten in Wgr-plusregio's, verscheen de evaluatie Plussen en minnen. Volgens die evaluatie, die een praktische insteek had, waren er eigenlijk niet heel veel minnen. De samenwerking in de plusregio's verliep goed, betrokkenen waren tevreden en de evaluatiecommissie concludeerde dan ook dat er geen wetswijziging hoefde plaats te vinden. Wel werd opgemerkt dat de Wgr-plusregio's niet goed passen in ons bestuurlijk model. Die opmerking werd met name door het IPO gemaakt. Dat was een principiële en ook een juiste opmerking, ook naar het oordeel van mijn fractie.

In datzelfde jaar verscheen het regeerakkoord van het kabinet-Rutte I, waarin stond dat de plusregio's zouden worden afgeschaft. Ook na de coalitiewisseling in 2012 zou dit voornemen vast onderdeel blijven van het kabinetsbeleid. Het kabinet wilde de plusregio's al per 1 januari 2014 opheffen, maar wij spreken er nu over en wij schrijven december 2014.

Andere voornemens van het kabinet voor de bestuurlijke inrichting van Nederland die hiermee samenhangen, zijn inmiddels niet meer actueel. Ik denk dan met name aan de vorming van een noordvleugelprovincie.

Het advies van de Raad van State was opmerkelijk, want het loog er niet om. De Raad van State merkt in het advies bij dit wetsvoorstel op dat de plusregio's naar tevredenheid functioneren en dat de motivatie om ze af te schaffen ontbreekt. De motivatie die het kabinet aanvoert en ook heeft aangevuld, heeft betrekking op de bestuurlijke zuiverheid in het huis van Thorbecke. Wij hebben nu eenmaal drie bestuurslagen in Nederland. De Wgr-plus past daar niet goed tussen en heeft ook het evidente nadeel van een suboptimale democratische inbedding.

Ik merk terzijde op dat het argument over de tussenvormen krachtiger zou zijn als wij intussen niet ook al allerlei andere tussenvormen en hulpstructuren zouden hebben. Er zijn al allerlei samenwerkingsregelingen in regio's, ook als wij kijken naar het gebied van veiligheid en zorg.

De opmerking zelf is echter principieel en juist. Het antwoord op de vraag waarom nu juist de plusregio's als verplichte vorm van gemeentelijke samenwerking moeten worden opgeheven, is niet erg duidelijk. Het wetsvoorstel leek samen te hangen met het voorstel voor de opschaling van de provincies, maar wat was daarvan nu precies de bedoeling? Zou het kabinet met die provinciale opschaling de afstand tot de plusregio's niet veel te groot maken? Wat zou de winst daarvan zijn geweest, zo vraag ik mij in deze terugblik af.

De ChristenUnie kan zich wel iets voorstellen bij een beweging die meer bestuurlijke orde, meer systeem, brengt in het huis van Thorbecke, maar de vraag is wel of het op deze manier, met beperkt zicht op de toekomst, moet gebeuren. Het is immers niet duidelijk wat hierna precies moet gebeuren. Ook blijft er na het opheffen van de Wgr-plus een winst van deze samenwerking zoals die is gegroeid. Hoe worden straks de noodzakelijke vormen van samenwerking geborgd? Welke rol krijgt de provincie daarin?

De bestuurlijke status van de twee in te stellen vervoersregio's blijft vooral onduidelijk. Menig spreker heeft hier al op gewezen. Het bestuur daarvan zou weer een nieuwe bestuurslaag worden en dat voorstel is eigenlijk inconsistent met de richting en de beweging van het wetsvoorstel. Er komt een bestuurslaag bij met een eigen gezag waarvan de democratische inbedding ook niet optimaal is. Mijn fractie heeft met name op dit punt grote moeite met dit wetsvoorstel.

Concluderend is het dus de vraag of wij nu op deze wijze deze stap moeten zetten. Er is weinig zicht op wat er verder moet gebeuren in het verdere denken over de bestuurlijke inrichting van Nederland. Het is in de ogen van mijn fractie denkbaar dat de provincies in de toekomst meer in positie worden gebracht om de gewenste en noodzakelijke regie te voeren en een doorzettingsmacht te hebben naar de gemeenten toe. Dat zouden wij kunnen toejuichen, maar dan moet de bestuurlijke context wel heel helder zijn. Dat is die nu niet.

Ook mijn fractie wacht de verdere beraadslagingen van deze dag af voordat zij een eindconclusie zal trekken.