Plenair Van der Linden bij behandeling Algemene Europese beschouwingen



Verslag van de vergadering van 14 april 2015 (2014/2015 nr. 28)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 11.19 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


De heer Van der Linden i (CDA):

Mevrouw de voorzitter. In 1977 ben ik aan de overzijde met Europa begonnen en in 2015 eindig ik in de Eerste Kamer ook met Europa.

Nederland is een klein land met een sterke economische positie. Ons land is hoogontwikkeld en op veel terreinen geïntegreerd in Europese, trans-Atlantische en mondiale structuren. Het heeft een open blik naar buiten en een rijke traditie, kennis en ervaring op het gebied van overleg en samenwerking. Nederland dient deze positie te stabiliseren en uit te bouwen om een betekenisvolle partner in Europa te zijn. De positie van ons land in de wereld loopt primair via de Europese Unie. Naast onze economische belangen worden daar onze waarden gedeeld en veiliggesteld. Het Europese project kent in de Europese geschiedenis zijn weerga niet en is de beste waarborg voor vrede, veiligheid, stabiliteit en welvaart. Dit is voor de toekomst geen vanzelfsprekendheid. Integendeel, dat vraagt in voortdurend wijzigende omstandigheden permanent onderhoud en nieuwe politieke investeringen. Dit vergt van de Europese Unie ook de ambitie om vorm en inhoud te geven aan haar buitenlandbeleid. De externe veiligheidsomstandigheden dwingen Europese landen meer dan ooit om ook aandacht te besteden aan gemeenschappelijke inspanningen op het gebied van vrede en veiligheid.

De positie van Europa en Nederland in de wereld is veranderd. De economische machten buiten Europa winnen steeds meer terrein en de botsing van waarden en belangen dwingt tot meer realisme en overleg. Een sterk Europa is daarom van nationaal belang voor ons. De CDA-fractie juicht het dan ook toe dat de nieuwe Europese Commissie politieker is dan alle vorige. Juncker is de eerste door het Europees Parlement gekozen voorzitter van de Europese Commissie met politiek draagvlak en een duidelijk politiek mandaat. Het Europees Parlement heeft evenzeer sterk aan macht, invloed en politiek gewicht gewonnen. Het is op veel terreinen medewetgever en initiatiefnemer. Het nieuwe Europees Parlement is ambitieus en ook succesvol. Het is betrokken bij de voorbereiding van nieuwe wetgeving. Langzaam maar zeker geeft het Europees Parlement een invulling aan de in het Verdrag van Lissabon opgenomen interinstitutionele akkoorden die dicht bij het initiatiefrecht komen. Dat wordt steeds meer een gedeelde verantwoordelijkheid met de Commissie en dat proces gaat door.

Tegelijkertijd nemen wij waar dat het Europees Parlement zich steeds meer bewust is van het belang van een goede samenwerking met de nationale parlementen. Het is een wederzijds belang dat de legitimiteit van en het draagvlak voor Europa moet versterken. Aan dat draagvlak ontbreekt het nog te veel. Maar komt dat ook niet door verkeerde beeldvorming doordat "Brussel" te vaak de zwarte piet krijgt en door een groeiend gebrek aan kennis over de Europese Unie? Ik wil ook in dit debat niet nalaten om een lans te breken voor "Europa" in het onderwijs. Wij vinden al jaren dat dit nodig is. Als je spreekbeurten houdt in het land, weet je dat er een groot gebrek is aan elementaire kennis van de Europese Unie.

De regering is voorstander van het inzetten van politieke verantwoordingsstructuren van de Europese Commissie via de nationale parlementen, zo staat in de Staat van Unie. Een interessante gedachte, maar wat moeten wij ons daarbij voorstellen? Gaat het daarbij om informatievoorziening of om een vorm van instemming?

De Europese Commissie is stilaan een politiek orgaan dat een klein stapje in de richting van een regeringsvorm zet. Dat was tijdens de conventie nog een brug te ver, maar toen is wel de kiem gelegd die nu wortel heeft geschoten. Voorzitter Juncker heeft uitstekend geopereerd met nieuwe taken voor de Commissie, clustervoorzitters en een strategische agenda op hoofdpunten voor de lange termijn. Meer Europa in grote zaken, minder in kleine zaken. De kleine commissie waar de CDA-fractie in de Eerste Kamer zich altijd voor uitgesproken heeft — die blijft noodzakelijk — is door deze clustervorming materieel benaderd.

De Europese Raad heeft tijdens de eurocrisis een belangrijke sturende rol vervuld en aan macht gewonnen. Dat heeft ertoe geleid dat de communautaire methode onder druk is komen te staan en de intergouvernementele tendensen, met soms de daarbij behorende vrijblijvendheid, aan betekenis hebben gewonnen. Maar de Europese Raad heeft bij de keuze van de voorzitter in het stof gebeten. Nederland heeft altijd een pleidooi gehouden voor een sterke Commissie als hoeder van het communautair belang, als tegenwicht tegen een directorium van de grote landen. Hoe beoordeelt de minister de ontwikkeling van de krachtsverhoudingen binnen de Europese Unie? Hij heeft in zijn rede in Leiden gezegd dat de kwaliteit van de instellingen moet worden verbeterd. Wat bedoelt hij daarmee? Wat bedoelt de minister met een "nieuw, nuchter Europees contract"? Kan hij dat in zijn beantwoording nader duiden?

De Staat van de Unie begint met de uitdagingen waar de Europese Unie zich voor gesteld ziet, uitdagingen die om een antwoord vragen. De eerste uitspraak van de nieuw gekozen voorzitter van de Commissie was: dit is de laatste kans voor Europa. Daarmee drukte hij de urgentie uit en plaatste hij de geopolitiek terug op de agenda. Europa moet zijn belang opnieuw definiëren. Zeker nu Europa in de wereld geleidelijk zijn financiële, culturele, politieke en strategische belang ziet verminderen, is gemeenschappelijk optreden een dwingende noodzaak. Europa staat voor de keuze: ofwel verdergaande integratie op een aantal kernterreinen ofwel groeiende irrelevantie op het wereldtoneel. Ziet de minister dat ook zo? Ik ben net teruggekomen van de Euro-Aziatische economische top in Istanbul, waar heel nadrukkelijk de powershift van west naar oost centraal stond, dus van Europa naar Azië. Ik vraag de minister om hieraan een kleine beschouwing te besteden.

Zijn wij ons in de lidstaten wel voldoende bewust van de zich snel wijzigende geopolitieke verhoudingen, zo vraag ik de minister. Ziet hij een ontwikkeling naar een tanende invloed van Europa op het wereldtoneel? Is dan niet de grootste interne uitdaging om de Europese Unie bij elkaar te houden en een gemeenschappelijk gedragen visie op de toekomst van Europa te ontwikkelen? Zit de zwakte niet juist in de interne verdeeldheid? Ik kom hier later nog verder over te spreken.

Als iets opnieuw duidelijk is geworden in de afgelopen crisisjaren, is het de onderlinge lotsverbondenheid. Voor een zo op de export gericht land als Nederland geldt dat des te meer. Buitenlandse ontwikkelingen hebben een directe impact op de speelruimte voor ons land. Wie dat ontkent, zo zeg ik ook tegen bepaalde partijen, of niet ziet, steekt de kop in het zand. Voor welvaart, stabiliteit en veiligheid in Europa zijn de lidstaten, zoals gezegd, op elkaar aangewezen. Dat vereist een hechte euro, veel verdergaand gezamenlijk buitenlands en defensiebeleid en bovendien solidariteit binnen de Europese Unie, waarbij financiële solidariteit gekoppeld moet zijn aan de solidariteit om te hervormen.

De Europese Unie wordt, zo schrijft de minister, door een ring van instabiliteit in het oosten en in het zuiden omringd. Dat is wel heel zacht uitgedrukt. Wij worden immers omringd door burgeroorlogen. De oorlog in Oost-Oekraïne, in vergelijking met ISIS niet de ergste, moet wel beschouwd worden als een van de meest dramatische gebeurtenissen na de val van de Muur van Berlijn. De oorlog is een diepe vertrouwensbreuk tussen de Europese Unie en Rusland, met mogelijk langdurige vergaande verstoorde relaties en confrontaties. In plaats van een beoogd strategisch partnerschap, worden wij geconfronteerd met een hernieuwde vijandschap, met vergaande gevolgen. "No new dividing lines in Europe" heette het in 1989. Dat wenkend perspectief is nu verdwenen en daarmee hebben wij een historische kans gemist.

Het uitzicht op een stabiel, vreedzaam en vrij Europa dat met de val van de Muur binnen bereik kwam, dreigt nu voor langere tijd te veranderen in een nieuwe breuklijn. In plaats van een groeiende samenwerking op politiek, economisch, cultureel en onderwijsgebied, dreigen wij in een nieuwe confrontatie terecht te komen. De kernvraag is: kunnen wij nog voorkomen dat de geopolitieke verhoudingen op het Europese continent vergiftigd raken? Valt de diepe vertrouwensbreuk aan weerszijden nog te herstellen?

De annexatie van de Krim en de verholen betrokkenheid in Oost-Oekraïne bewijzen dat verdragen geen garantie meer zijn voor het respecteren van soevereiniteit. Deze nadrukkelijke schending van internationale

verdragen is terecht scherp veroordeeld en heeft tot een scherpe reactie van het Westen geleid. Het handelen van Poetin is op dat punt onaanvaardbaar. Over de vraag of de weg van de sancties de meest verstandige reactie was, valt van mening te verschillen. Het akkoord van Minsk II geeft hoop op een voorzichtige positieve wending. Wij delen de koppeling van economische sancties aan de uitvoering van het Minsk-akkoord. Het feit dat de Europese Raad het initiatief van Merkel, Hollande — merkwaardigerwijs was Cameron hierbij niet betrokken; hij koesterde zich op een eigen eiland — en Tusk in ieder geval in een verklaring hebben overgenomen, mag op een gesloten front aan Europese zijde wijzen. Maar hoe gesloten is dat front nog, zo vraag ik de minister. Is er geen sprake van controversen tussen de lidstaten? Hoe sterk is de eenheid binnen de Europese Unie nog als het gaat om het sanctiebeleid?

Naast druk op Rusland onderstreept de minister tegelijkertijd het cruciale belang van dialoog met Rusland. Alle communicatie kanalen moeten open blijven. Maar is er nog sprake van dialoog? Valt in dit verband niet te betreuren dat de Assemblee van de Raad van Europa, bij uitstek een orgaan van dialoog en bruggen slaan, haar rol niet meer kan spelen vanwege de afwezigheid van de Russische delegatie? Naar mijn gevoel ontbreekt het aan een besef van gedeelde belangen. We hoeven naast de economie, de veiligheid en de stabiliteit op dit continent maar te denken aan Syrië, ISIS, het Midden-Oosten en terrorisme. Hoe beoordeelt de minister de rol van Mogherini in dit geheel?

De Europese Unie kan onmogelijk een veiligheidsstrategie ontwikkelen voor het hele continent zonder daarin Rusland te betrekken, hoe onwezenlijk dat op dit moment ook lijkt. Dat neemt niet weg dat de Europese Unie tegelijkertijd moet werken aan een forse versterking van een gemeenschappelijke defensie. Iedere crisis heeft in het verleden tot meer Europa geleid. Dat moet ook een van de lessen uit deze crisis zijn.

De minister heeft de Kamer een notitie over de brede betrekkingen met Rusland toegezegd. Wanneer kunnen wij deze tegemoet zien? Wat moeten wij ons daar eigenlijk bij voorstellen? Vinden wij een sterk Rusland of een uit elkaar gevallen Rusland belangrijk voor de stabiliteit van de wereld? Wordt het niet tijd dat er een analyse wordt gemaakt van de oorzaken die tot deze crisis hebben geleid, van de gebeurtenissen in Oekraïne en de lessen die hieruit te trekken zijn? De Tweede Kamerfractie van het CDA heeft hier ook al op aangedrongen. Wil de minister zo’n onderzoek bevorderen?

Hoezeer het optreden van Poetin ook te verwerpen is, het ontbreekt evenzeer aan een kritische zelfreflectie aan EU-zijde. Zeker de militaire doctrine van Rusland uit 2010 die de inzet van Russische militairen toestaat ter bescherming van Russen in het buitenland, ervaren een aantal buurlanden terecht als een bedreiging. Gelet op de dramatische gebeurtenissen in die landen voor en na de Tweede Wereldoorlog is dat ook begrijpelijk. Maar aan NAVO- en EU-zijde zijn onbegrijpelijke inschattingsfouten gemaakt. Ik mag hier wel zeggen dat het optreden van generaal Breedlove eerder olie op het vuur is. Waar is in dit verband de secretaris-generaal van de NAVO die toch die rol zou moeten vervullen?

De grens tussen Oost en West in Europa loopt dwars door Oekraïne. Het orthodoxe Oosten voelt zich met Rusland verbonden. Oekraïne is voor Rusland een soort moederland; emotioneel belangrijk voor Rusland. Het associatieakkoord met Oekraïne zonder rekening te houden met de Russische belangen is een inschattingsfout geweest. Rob de Wijk stelt dat wij ons totaal en volledig in de Russen vergist hebben. Ik citeer: "Het Westen heeft zich verkeken op het Russische trauma van het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. Meer dan eens is de belofte om de westerse invloedsfeer niet uit te breiden naar voormalige landen van de Sovjet Unie niet nagekomen."

De Amerikaanse leraar politieke wetenschappen van de Universiteit van Chicago John Mearsheimer heeft in het oktobernummer van Foreign Affairs van vorig jaar een artikel geschreven onder de titel "Why the Ukraine is the West's Fault?" Mearsheimer zet uitvoerig de oorzaken uiteen die zijns inziens tot deze burgeroorlog geleid hebben. Hij geeft oplossingsrichtingen aan waarbij hij Oekraïne als een neutrale buffer tussen NAVO en Rusland ziet à la Oostenrijk tijdens de Koude Oorlog. Een soeverein land dat open is naar twee kanten en daar groot voordeel uit trekt. Het NAVO-lidmaatschap zou uitgesloten moeten worden. Tegelijk moet een economisch herstelplan — betaalt door de EU, het IMF, Rusland en de VS — het land er weer bovenop helpen. Dat is de gedachte van Mearsheimer. Wreekt zich hier niet dat het ook aan EU-zijde aan een duidelijke partnerschapsstrategie richting Rusland ontbroken heeft?

Ook een uitgebreid rapport van het Britse Hogerhuis komt tot de conclusie dat de EU "slaapwandelend" in het Oekraïense moeras is terechtgekomen met name door een manifest gebrek aan analytisch vermogen en aan politiek inzicht. Het CDA deelt deze analyse zoals ook CDA-woordvoerder Knops in de Tweede Kamer betoogd heeft. Ik vraag de minister om op het artikel van Mearsheimer en het rapport van het Hogerhuis te reageren.

Zoals gezegd: Minsk geeft een sprankje hoop. Al is er groeiende twijfel of met Poetin wel afspraken te maken zijn. Vooral Bundeskanzler Merkel heeft niet aflatend in die relatie geïnvesteerd. Met Merkel onderstreept de CDA-fractie dat het leveren van wapens aan Oekraïne nu uitgesloten moet worden. Op de veiligheidsconferentie in München heeft Merkel duidelijk stelling genomen. Ik citeer: "Militaire steun aan Oekraïne zou tot meer slachtoffers leiden, niet tot een Russische nederlaag". Zij betoogde onder verwijzing naar de eigen ervaring dat wij geduld moeten hebben en dat ze 100% zeker is dat onze principes zullen overwinnen. Alleen een politieke oplossing kan een einde maken aan de Oekraïense burgeroorlog. Een lidmaatschap van de NAVO moet nadrukkelijk uitgesloten worden. Daar moet bij alle partijen duidelijkheid over bestaan.

Tegelijk stellen wij vast dat de situatie in Oekraïne uiterst deplorabel is. Daar wordt weinig over gesproken. Kan de minister aangeven wat de werkelijke situatie is? Het bruto nationaal product in 2014 was niet veel hoger dan dat in 1989. Tussen 1994 en 2007 heeft Oekraïne acht MF-programma's gehad die niets opgeleverd hebben. Hoe zeker is dat er nu een hervormingsbereidheid doorgezet kan worden? Welke waarborgen staan daartegenover? Ik vrees dat er fabuleuze bedragen nodig zijn om dat herstelplan inhoud te geven. Wie gaat dat betalen? Uit welke fondsen komt dat geld? De beslissing van het IMF om 17 miljard euro over te maken wordt door ingewijden in het IMF als een politieke beslissing bestempeld, zonder dat daarbij aan de IMF-conditionaliteit is voldaan. Wil de minister hierop reageren?

De Europese Raad van 19 en 20 maart vraagt dat het derde pakket van macro financiële bijstand aan Oekraïne nu dringend wordt goedgekeurd. Om welke bedragen gaat het hier? Wordt die bijstand gekoppeld aan hervormingsmaatregelen? De lidstaten worden daarnaast opgeroepen om technische assistentie beschikbaar te stellen. Prima zaak, maar wat komt hiervan terecht? Naast de OVSE, die een belangrijke rol vervult, moet ook en volop gebruik gemaakt worden van de expertise van de Raad van Europa. Wordt die wel voldoende benut?

Op 21 en 22 mei vindt in Riga de vierde top over het Oostelijk Partnerschap plaats. Het nabuurschapsbeleid werd in 2004 ontwikkeld om de stabiliteit en veiligheid op het Europese continent te versterken. Daarvan maakt het Oostelijk Partnerschap deel uit. Dat is nu aan herziening toe, deels vanwege het gebrek aan succes. De basis was wederkerigheid. Tegenover Europese inspanningen en financiële steun staan verplichtingen voor de partners op gebieden zoals rechtstaat, democratie, mensenrechten en markteconomie. De resultaten zijn zo teleurstellend dat de Europese Raad vorig jaar concludeerde dat het nabuurschapsbeleid aanpassing behoeft. Er is sprake van een mislukt beleid met zelfs in sommige gevallen averechtse effecten.

De minister erkent dat de doelstelling nog onverminderd relevant is, maar dat de realisatie ervan eerder verder weg dan dichterbij is gekomen. De CDA-fractie deelt die constatering. Maar hier ontbreekt een analyse van de oorzaken evenals de vraag waar de EU tekortgeschoten is. Wil de minister met name op dat laatste ingaan? Wreekt zich hier niet het ontbreken van een stap-voor-stapbenadering, van een gedifferentieerde aanpak per land en bovendien door een aantal EU lidstaten ten onrechte veel te hoog gewekte verwachtingen en uitzicht op lidmaatschap van de EU? De CDA-fractie steunt de fundamentele herziening van het nabuurschapsbeleid. De geopolitieke situatie aan de buitengrenzen van de EU is drastisch gewijzigd met grote verschillen aan de oostgrenzen en de zuidflank. De benadering van de regering van een gedifferentieerde aanpak, geen uitzicht op EU-lidmaatschap, een centrale rol voor de Hoge Vertegenwoordiger bij coördinatie en uitvoering deelt de CDA-fractie. Mag ik vragen of op grond van artikel 49 van de associatieakkoorden het lidmaatschap niet in het vooruitzicht wordt gesteld, althans het perspectief daarop? Wil de minister nog eens ingaan op de vraag hoe uiteindelijk de stabiliteit en veiligheid in de EU buurlanden bevorderd en versterkt kan worden met een inclusieve aanpak van de EU?

Is het daarbij niet van belang dat de belangen van de buren van onze buren mede in acht genomen worden? Dat is een zeer essentiële vraag die er in het verleden maar weinig toe gedaan heeft. Commissaris Hahn heeft gezegd dat dit voor de toekomst een van de lessen moet zijn. Moeten wij niet op een veel langere termijn denken bij het bevorderen van veranderingsprocessen en moeten die niet vooral uit de landen zelf komen? Wat zijn de belangrijkste instrumenten om die processen te bevorderen? Hoe ziet de minister in dat licht het nieuwe nabuurschapsbeleid? Wil de minister toelichten wat hij bedoelt met "daar waar·meer overeenstemming is over de centrale waarden en waar grotere belangen spelen voor de EU, dient de inzet groter te zijn dan in landen waar dit minder het geval is"? Is het hemd dan nader dan de rok? Hebben die centrale waarden dan in voorkomende gevallen een verschillend soortelijk gewicht? Moet ik hieruit afleiden dat er een willekeur is in de aandacht voor mensenrechten? Ligt hieraan een strategisch belang ten grondslag of is in bepaalde gevallen sprake van vrijblijvendheid en het ontlopen van verantwoordelijkheid? Is er in de wereld niet sprake van dubbele standaarden?

Wat de gevolgen van de crisis in Oekraïne, lrak, Syrië en Noord-Afrika uiteindelijk zullen zijn, valt nog moeilijk te voorspellen. Maar zo veel is duidelijk: de westerse internationale orde, democratie en open economieën staan onder druk. De pogingen van de VS om het westerse democratische model te exporteren, zijn op een mislukking uitgelopen. De AIV stelt in zijn advies "Nederland en de Arabische regio" dat dit in vrijwel geen van die landen geleid heeft tot hervormingen naar westers model. Dit heeft met name betrekking op de Arabische regio. De AIV staat een benadering voor die principieel is met betrekking tot de aard van de na te streven doelstellingen, maar pragmatisch is in de wegen die moeten worden bewandeld. Hoe ziet de minister dat? Het besef dat veranderingen van binnenuit moeten komen is toegenomen. Democratisering en staatsvorming zijn complexe zaken en kosten tijd, soms duurt dat generaties. Met het organiseren van verkiezingen heb je nog geen instituties die door de bevolking gedragen worden. De AIV adviseert dat de regeringen en volksvertegenwoordigers in het Westen daar rekening mee moeten houden in de doelstellingen van buitenlands beleid. Dat is nogal een wijziging van attitude. Of zie ik dat verkeerd, zo vraag ik de minister. Het Westen is niet langer meer toonaangevend in de wereld. Andere landen met andere culturele en/of religieuze opvattingen nemen in belang toe. Zij accepteren niet langer dat het Westen de maat der dingen is. In een aantal opzichten zien zij zelfs de geseculariseerde Westerse wereld als een bedreiging. Hoe beoordeelt de minister deze ontwikkeling?

Ik zei al eerder dat wij op weg zijn naar een nieuwe wereldorde. De spelregels die de westerse landen stelden, zijn niet meer leidend. Dat vraagt van de EU een aanpassing van de internationale politiek. Bovendien is de vraag of de VS en de EU belangen, met inachtneming van ons bondgenootschap, wel altijd parallel lopen. Kan de minister daar nader op ingaan? Dit geldt niet alleen voor de relatie met Rusland, maar ook voor de recente deelname aan de Asian Infrastructure Bank, de tegenhanger van de door de Verenigde Staten gedomineerde Asian Development Bank. De tweede economie ter wereld, China, is tot op heden geen volwaardige positie in de Wereldbank en het IMF gegeven. Het land wordt geblokkeerd door de Verenigde Staten.

De opkomende machtige nieuwe economieën voelen zich niet meer voldoende gerepresenteerd in de oude instituties en zoeken gremia buitenom om gehoord te worden en invloed te krijgen. De Asian Infrastructure Bank is hierop een reactie. China heeft de Europese Unie gevraagd om te helpen bij het opzetten hiervan. Waarom heeft de EU hierop niet gereageerd? Waarom niet als Europese Unie meedoen in een ontwikkeling tot nieuwe, machtige internationale structuren die een duidelijk signaal zijn van een zich wijzigende financiële wereldorde? Dat moet toch deel uitmaken van de nieuwe buitenlandse politiek van de Europese Unie?

De president van de Nederlandsche Bank heeft in een opmerkelijk openhartig interview in Het Financieele Dagblad van 13 maart jl. aan de bel getrokken. Alleen als de landen van de eurozone meer zeggenschap afstaan aan de Europese Commissie is Europa in staat om de economische achterstand op de Verenigde Staten in te lopen. De economieën van de lidstaten moeten meer naar elkaar toe groeien. Meer politieke integratie is een voorwaarde voor meer budgettaire integratie. Daarvoor moeten er meer bevoegdheden naar Brussel. Daar hoort een eigen belastingdomein voor de Europese Commissie bij. Wil de minister op deze stellingnamen reageren? Is een contract zoals hij voorstelde, wel voldoende?

Als we zien hoe Frankrijk, laat staan Griekenland, met de bestaande afspraken omgaan, is de vraag aan de orde of de bestaande deling van soevereiniteit voldoende is om de euro in de toekomst te borgen. De vraag stellen is hem in feite beantwoorden. Hoezeer het Europees semester ook een versterking van het functioneren van de EMU betekent, er kan niets dwingends opgelegd worden. Van de negentien jaar heeft Frankrijk zich veertien jaar lang niet aan de afspraak gehouden die de lidstaten zelf hebben gemaakt. Als dit niet verandert, blijft dit de achilleshiel van de EMU.

In de Staat van de Unie stelt de regering dat een verdragswijziging wat haar betreft niet nodig is. De Nederlandse institutionele hervormingsagenda "focus, balans, legitimiteit" kan binnen het kader van de huidige verdragen worden uitgevoerd. De regering zet in op de uitbreiding en versterking van de aandacht voor de implementatie van de aanbevelingen die in het kader van het Europees semester aan de lidstaten worden gedaan. Ook zet de regering in op meer ownership door de lidstaten zelf bij de landenspecifieke aanbevelingen.

Dit jaar staat in het teken van een debat over de toekomst van de Europese Unie. De kern daarvan is de vraag hoe de E van EMU dwingender kan worden vormgegeven. Het huidige intergouvernementele karakter blijkt te vrijblijvend. Het Stabiliteitspact is een intergouvernementeel verdrag dat individuele landen de mogelijkheid biedt om te blokkeren. Valt er uiteindelijk te ontkomen aan een verdragswijziging? In de Staat van de Unie omzeilt de regering dit kernprobleem. Is dit ingegeven uit vrees voor een referendum?

Wij zien in dit verband uit naar het Four Presidents Report waarin een houdbare toekomst voor de EMU uiteengezet moet staan. Daarbij valt niet te ontkomen aan de vraag of er al dan niet meer soevereiniteit moet worden overgedragen. Dit rapport moet de agenda voor de verdere economische integratie bevatten en zal aan de communautarisering van de versterkte samenwerking in een kopgroep van eurolanden moeilijk voorbij kunnen gaan. Dit is overigens een herhaald pleidooi van de CDA-fractie.

Terecht zet de nieuwe Europese Commissie in op banen, groei en concurrentievermogen. De onaanvaardbare hoge werkloosheid, in het bijzonder de werkloosheid onder jongeren, vormt in een aantal landen een ondermijning van het draagvlak voor Europa.

De heer Elzinga i (SP):

Ik wil nog even ingaan op de door de heer Van der Linden bepleite overdracht van soevereiniteit. De heer Van der Linden heeft een uitermate coherente pro-Europese visie. In zijn visie hoort bij toenemende monetaire integratie ook politieke integratie. Betekent dit dat de CDA-fractie het subsidiariteitsbeginsel binnen Europa helemaal verlaat?

De heer Van der Linden (CDA):

Nee, dat wordt juist toegepast. Het soevereiniteitsbeginsel wil zeggen dat je iets moet doen op het niveau waarop je het meest effectief kunt acteren. Dat wil dus zeggen dat wij in Europa moeten beginnen met het geven van meer erkenning aan de regio's en dat wij bij de lidstaten moeten laten wat mogelijk is en wat lidstaten effectief kunnen hanteren. Naar het Europese niveau moet worden overgedragen wat op nationaal niveau niet meer mogelijk is.

De heer Elzinga (SP):

En dat is steeds minder in de visie van de heer Van der Linden?

De heer Van der Linden (CDA):

Wel waar het de grote kernproblemen betreft. Ik heb het monetaire beleid genoemd, maar noem ook het economische beleid. Die zijn aan elkaar gekoppeld, hetgeen de crisis sinds 2008 laat zien. Verder noem ik het buitenlandbeleid en met name Defensie. Wij kunnen geen deuk in een pakje boter slaan als we op het vlak van Defensie niet veel meer gemeenschappelijk gaan doen. Dan hoeven we niet zozeer soevereiniteit af te dragen aan andere landen, als wel soevereiniteit daarmee te delen om de burgers te laten zien dat we problemen daadkrachtig en effectief kunnen aanpakken.

De heer Elzinga (SP):

Tot slot. De heer Van der Linden pleit voor monetair en economisch beleid. Heeft dat ook consequenties voor het fiscale beleid?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik denk dat dit inderdaad consequenties moet hebben. Overigens is dat niet nieuw. In het Verdrag van Rome stond al dat de Europese Unie over eigen middelen moet beschikken. Die stelling is overgenomen in het Verdrag van Lissabon. De Europese Unie beschikt dus al over een beperkte hoeveelheid eigen middelen. Het zou heel goed zijn als wij in Europa eigen middelen hadden, gelimiteerd en beter gecontroleerd natuurlijk. Dan komen wij ook af van de vaste, funeste stelling dat Europa geld kost. Nu is het allemaal "nettobetaler, netto-ontvanger". Dat heeft geleid tot zeer veel verkeerde opvattingen. De totale Europese uitgaven bedragen namelijk maar zo'n 3% van de totale overheidsuitgaven in de Europese Unie. Natuurlijk moeten we ook daar goed toezien op de besteding van de belastingcenten van de burgers. Dat toezicht is voor verbetering vatbaar. Dat weten we. Wij hebben dat hier ook zo vaak betoogd. Om nu te zeggen dat wij die discussie niet mogen voeren, nee. Ik vind dat niet juist in het kader van wat we al hebben gedaan ten aanzien van onder andere het monetaire beleid.

De voltooiing van de interne markt, waaraan nog veel kan gebeuren, moet naast de EMU een digitale unie, een energie unie, althans een beter functionerende energiemarkt, en de realisatie van een Europese onderzoeksruimte te zien geven. Met name de Europese onderzoeksruimte is van belang. Die helpt investeringen weer op gang en bevordert economische groei. De economische hervormingen beginnen in een aantal landen vruchten af te werpen. Dat is een bemoedigend signaal.

Op 7 mei aanstaande vinden er verkiezingen in het Verenigd Koninkrijk plaats. Premier Cameron wil met Brussel onderhandelen, als hij tenminste de verkiezingen wint. Waarover valt er echter te onderhandelen? Over minder regelgeving? Prima. Daar is de Europese Commissie gelukkig mee bezig. We moeten er echter geen revolutionaire verwachtingen van koesteren. Premier Cameron wil de Europese Unie in feite omturnen tot een vrijhandelszone. Die discussie is in de vorige eeuw gevoerd. De EFTA was geen succes. Wil de minister bevestigen dat ook voor Nederland het vrije verkeer van personen niet ter discussie mag en kan staan? Wat valt er nog te onderhandelen voor het Verenigd Koninkrijk, dat geen lid is van de eurozone en rijkelijk gebruikmaakt van opt-outs? Mij lijkt dat aan de orde is wat Churchill in zijn beroemde speech van 1948 in Den Haag zei: "We are with Europe, but not in Europe". Het wordt tijd dat daarin keuzes worden gemaakt. Wij kunnen en moeten ook niet elke prijs willen betalen om het Verenigd Koninkrijk aan boord te houden, hoe belangrijk dat op zichzelf ook is. Het Verenigd Koninkrijk kan niet langer aan de poten van de Europese Unie zagen. Europa moet verder. De wereld wacht niet, de ontwikkelingen gaan in sneltreinvaart door.

Het Nederlands voorzitterschap is in een mondeling overleg aan de orde geweest. Het CDA steunt de benadering van de regering om dit voorzitterschap in het teken van de uitwerking van de Strategische Agenda voor de Commissie te plaatsen, met een eigen accent op grootstedelijke ontwikkelingen. Het CDA bepleit dat in aansluiting op het Luxemburgse voorzitterschap grootstedelijke, grensoverschrijdende regio's daarbij een belangrijke plek innemen. Ik overweeg daarover in tweede termijn een motie in te dienen.

Het mag duidelijk zijn: het CDA is een pro-Europese partij. Nederland hoort thuis in de kopgroep en moet meer leiding geven om Europa een plek in de wereld te geven en die plek te laten behouden. We hebben geen keuze. Het Europese belang is het Nederlandse belang. We moeten niet kritiekloos zijn, maar wel consistent, met focus op de grote grensoverschrijdende kwesties en op de lange termijn. De Europese Unie is meer dan een vrijhandelszone. Essentieel daarbij is dat bewindslieden en volksvertegenwoordigers zich niet tegenover de Europese instellingen moeten opstellen, maar de burgers duidelijk moeten maken dat wij zelf Europa zijn. Wij zijn medeverantwoordelijk voor de besluiten die genomen worden. Ik hoop dat er meer publiek en politiek debat over Europa komt. Europa moet bovenaan de politieke agenda voor de toekomst staan. Het gevaar moet worden voorkomen dat wij binnen Europa uitsluitend met onszelf bezig zijn.

Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):

Als ik het goed heb begrepen, zegt collega Van der Linden dat wij door de Europese Unie in veiligheid en vrede leven. Heb ik dat goed begrepen?

De heer Van der Linden (CDA):

Het Europese project is in de kern van de zaak een vredesproject. Nog nooit voorheen heeft enige generatie in dit deel van Europa zo lang in vrede geleefd. Dat is met name te danken aan het feit dat we na de Tweede Wereldoorlog een verzoeningspolitiek hebben gevoerd die heeft geleid tot Europese instellingen, waarbij we de lotsverbondenheid aan elkaar hebben gekoppeld en waarbij wij datgene doen wat voor onze burgers noodzakelijk is om ook in de toekomst vrede, veiligheid en welvaart verder te bevorderen.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Dat is duidelijk, maar hoe ziet de heer Van der Linden de rol van de NAVO daarin? In hoeverre zouden wij hier nog in vrede leven als de NAVO er niet was geweest?

De heer Van der Linden (CDA):

De NAVO heeft een heel belangrijke rol vervuld en moet die rol ook vervullen. Europa moet daar een veel grotere verantwoordelijkheid in nemen. Er moet dus een Europese pijler binnen de NAVO komen. Daarvoor kan de Europese Unie een gemeenschappelijk defensiebeleid ontwikkelen. Ik denk dat dat een verantwoordelijkheid is die wij met z'n allen moeten nemen: niet meer geld naar defensie als dat niet gemeenschappelijk is afgestemd in taakverdeling en investeringsprogramma's.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Maar ziet u de vrede en veiligheid blijven als de NAVO er niet meer zou zijn? Het lijkt mij dat de vrede hoofdzakelijk op het conto van de NAVO staat.

De heer Van der Linden (CDA):

Uiteraard heeft de NAVO daarbij een heel belangrijke rol gespeeld, maar de Europese Unie ook. Toen we begonnen in 1958, hadden we niet voor niets twee modellen: het vrijhandelsmodel, dat alleen over geld en handel ging, en het integratiemodel. Al die landen die deelnamen aan het vrijhandelsmodel — dat heette de EFTA, de European Free Trade Association — zijn geleidelijk overgestapt naar de Europese Unie, omdat die zo succesvol was. Je kunt defensie niet loskoppelen van de waarden en normen, het "soft power"-beleid en de welvaart en het welzijn van de burgers. Daarin heeft de Europese Unie een fantastische rol vervuld en die moet zij ook in de toekomst vervullen. Dat betekent dat wij in toenemende mate soevereiniteit moeten delen met anderen die daar binnen de Europese Unie toe bereid zijn. Dat doe ik liever met 28 landen, maar als dat niet mogelijk is, dan met een kopgroep à la de eurogroep.