Plenair Van Hattem bij behandeling Verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving



Verslag van de vergadering van 1 december 2015 (2015/2016 nr. 10)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 13.50 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Voorzitter. De voorliggende Wet verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving, afgekort VTH, heeft als uitgangspunten het verbeteren van de kwaliteit en de samenwerking in dit VTH-domein in de omgevingsdiensten. Die uitgangspunten vinden wij als PVV-fractie zeer belangrijk. Het gaat immers om het zorgvuldig borgen van de veiligheid en de gezondheid in onze leefomgeving. Juist daarom moet dit goed én efficiënt geregeld worden. Helaas moeten we vaststellen dat dit wetsvoorstel op een aantal punten niet het meest geschikte kader biedt om dat te realiseren.

In de schriftelijke ronde heeft onze fractie het kabinet een aantal vragen gesteld over dit wetsvoorstel. De beantwoording daarvan geeft aanleiding om er in dit debat op terug te komen. Ten aanzien van de handhavingsprioriteiten hebben we opgemerkt dat de memorie van toelichting vermeldt dat deze door álle aan de omgevingsdienst deelnemende handhavingspartners worden vastgesteld. Op onze vraag hoe dit zich verhoudt tot de democratische aanspreekbaarheid van de bevoegde gezagen liet de staatssecretaris weten dat hierover binnen het bestuur van de gemeenschappelijke regeling van de omgevingsdienst afspraken worden gemaakt, dan wel dat daarin door de meerderheid besloten wordt. Daarbij gaf de staatssecretaris aan dat de wethouders en de gedeputeerden die deel uitmaken van het bestuur van de omgevingsdienst, democratisch aanspreekbaar zijn voor hun handelen in het bestuur. Het spreekt voor zich dat deze bestuurders daarvoor in theorie democratisch aanspreekbaar zijn, maar voor een goede publieke verantwoording zijn naast aanspreekbaarheid ook stuurbaarheid en afrekenbaarheid nodig. Aan die elementen schort het binnen een gemeenschappelijke regeling voor de omgevingsdienst. In het wetsvoorstel is weliswaar een onderzoeks- en rapportageplicht opgenomen in het kader van horizontaal toezicht, maar de uitkomsten daarvan blijven het resultaat van collectieve afspraken in het bestuur van de omgevingsdienst. Dat maakt publieke verantwoording in de praktijk zeer diffuus: als bestuurders door de gemeenteraad of Provinciale Staten hierop worden aangesproken, kunnen zij zich verschuilen achter deze collectieve afspraken of meerderheden binnen de gemeenschappelijke regeling. Hoe zijn deze bestuurders dan nog democratisch stuurbaar en afrekenbaar? Daarop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris.

In het kader van publieke verantwoording merk ik nog op dat het wetsvoorstel inzake het opheffen van de strafrechtelijke immuniteit van politieke ambtsdragers onlangs in deze Kamer is weggestemd. De tegenstanders van dit wetsvoorstel stelden in het debat dat de democratische controle voldoende voorziet in afrekenbaarheid van bestuurders. De Wet VTH maakt de mogelijkheden tot democratische controle en afrekening alleen maar lastiger. Is men bang om afgerekend te worden?

Ik kom nu bij onze vragen over de efficiencywinst bij de omgevingsdiensten. In haar beantwoording stelt de staatssecretaris: "Mij hebben geen signalen bereikt dat in het kader van die controlerende taak van de raden en staten geconstateerd is dat de verwachte efficiency door de opgerichte omgevingsdiensten structureel niet gehaald wordt. Mijn verwachtingen over de efficiencywinst zijn dan ook nog steeds positief." Die signalen zijn er wel degelijk. In mijn eigen provincie Noord-Brabant, waar ik als Statenlid actief ben, zijn die signalen er zelfs volop. We worden voortdurend geconfronteerd met tegenvallende efficiency bij de omgevingsdiensten. In het provinciale bestuursakkoord worden de drie omgevingsdiensten in Brabant zelfs benoemd als een voortdurend punt van zorg. Al verschillende malen zijn deze omgevingsdiensten financieel in problemen gekomen en moest de provincie bijspringen. Daarnaast zijn directeuren noodgedwongen vervangen en zijn dienstverleningsovereenkomsten opgeschort. Eerder dit jaar stelde de verantwoordelijke gedeputeerde ten aanzien van de VTH-taken dat deze "niet beter door de omgevingsdiensten worden gedaan, dan toen wij het zelf nog deden". Zijn deze signalen bij de staatssecretaris onbekend? Daarop krijg ik graag een reactie.

Op onze vragen over de inverdieneffecten liet de staatssecretaris het volgende weten: "De inverdieneffecten zullen vooral optreden doordat de benodigde bijdragen, door de deelnemende overheden, aan de begroting van de omgevingsdiensten minder hoog zullen zijn dan wanneer er niet deelgenomen zou zijn aan een omgevingsdienst." Waarop baseert de staatssecretaris de aanname dat overheden minder geld kwijt zouden zijn bij deelname aan een omgevingsdienst? In de praktijk, zo valt op te maken uit de signalen uit de provincie, stijgen de kosten voor deelnemende overheden juist, niet alleen door hogere kwaliteitseisen en een hogere handhavingsfrequentie — dat zijn doelmatige zaken — maar vooral door organisatorische problemen. In de verdienmodellen van de omgevingsdiensten zit veelal een mismatch tussen werk en personeel. Er is vaak sprake van een krimp van het aantal opdrachten. Gemeenten brengen minder vrijwillige taken in dan waarop de organisatie van een omgevingsdienst is ingericht. Tegelijkertijd is de benodigde expertise onder het personeel niet in de goede verhoudingen aanwezig, door de inbreng van personeel uit de diverse overheden. Boventallige werknemers moeten dan wel worden uitbetaald, vaak met doorlopende contracten of baangaranties. Daarbij moet de ontbrekende kennis ook nog extern worden ingehuurd. Daar komt nog bij dat de nieuw gevormde omgevingsdiensten peperdure kantoorlocaties hebben gehuurd en soms voor vele tonnen hebben verbouwd om hun organisatie te huisvesten. De staatssecretaris gaf aan niet over een overzicht te beschikken van deze kosten op landelijk niveau. Daarom zouden wij graag een duidelijk antwoord willen van de staatssecretaris op de vraag waarop haar aanname is gebaseerd dat de kosten voor deelnemende overheden aan een omgevingsdienst lager zouden zijn. Het tegenovergestelde lijkt immers het geval.

Tot slot het meest fundamentele bezwaar van de PVV-fractie. Dit wetsvoorstel moet de kwaliteit bij de omgevingsdiensten borgen. De staatssecretaris kiest ervoor om enkel en alleen gemeenschappelijke regelingen toe te staan. De netwerkomgevingsdiensten, zoals deze nu in enkele regio's efficiënt functioneren, worden hierdoor onmogelijk gemaakt. Zoals aangegeven kleven er veel nadelen aan de gemeenschappelijke regelingen: gebrek aan democratische stuurbaarheid en afrekenbaarheid, niet aantoonbaar efficiënter en vaak een extra kostenpost. Vooralsnog blijkt uit de praktijk niet dat de beoogde kwaliteit van de VTH-taken middels de omgevingsdiensten verbetert. Daarom horen wij graag van de staatssecretaris wat het keurslijf van de gemeenschappelijke regelingen nu zo essentieel maakt in dit wetsvoorstel, terwijl dit uit de praktijk niet blijkt. Graag hoor ik hierop een reactie.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Hattem. De staatssecretaris heeft gevraagd om een korte schorsing.