Plenair Van Rooijen bij Voortzetting Algemene financiële beschouwingen



Verslag van de vergadering van 17 november 2015 (2015/2016 nr. 8)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 23.24 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Voorzitter. Ik dank de collega's, mevrouw Teunissen en de heer Rinnooy Kan, voor hun felicitaties. Ik dank de collega's ook voor hun waarderende woorden naar aanleiding van mijn bijdrage, mijn maidenspeech. Ik kijk uit naar constructieve samenwerking met de collega's. Ik dank de minister en de staatsecretaris voor hun antwoorden.

De minister is bereid om, zoals hij gisteren ook al antwoordde, de rente in de gaten te houden, ook in relatie tot het pensioenvraagstuk. Ik vroeg de minister of het denken niet erg stilstond en in beton was gegoten. De minister ontkende dit. Hij was best bereid om mee te blijven denken en mee te blijven praten. Ik ben blij met collega Postema dat de minister bereid is, als zijn agenda het toelaat, om eventueel aanwezig te zijn bij een commissievergadering van de Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ook omdat dit bij uitstek een onderwerp is dat de minister regardeert.

De staatssecretaris zou de fiscale vragen en punten beantwoorden, maar ik vind wel dat hij wat dat betreft zuinig is geweest. Wij troosten ons met het idee — dat weet de staatssecretaris en dat weegt hij mee — dat die kwesties uitvoerig aan de orde komen bij het Belastingplan. Wij zullen dan ook veel aandacht besteden aan het draagkrachtbeginsel. Ik sluit aan bij wat de heer Ester erover heeft gezegd. Als de minister ons daarover van te voren een wat uitvoeriger schriftelijke beschouwing zou willen doen toekomen, zou dat verhelderend zijn voor het debat over deze belangrijke kwestie. Het verschil in behandeling tussen werkenden en niet-werkenden is namelijk heel fundamenteel. De staatssecretaris heeft dat verschil onder andere gemotiveerd met de stelling dat de opbouw van welvaart cruciaal is, en eigenlijk het uitgangspunt is. De werkenden van nu zijn de ouderen van straks. Ik heb dat vervolgens simpelweg omgekeerd, in die zin dat de ouderen van nu de werkenden van toen waren en ook recht hebben op diezelfde gelijke behandeling. De bevordering van de werkgelegenheid staat wat ons betreft te centraal bij de inkomstenbelasting. De minister maakte het wat dat betreft nog wat bonter. Hij zei dat als hij tien of 15 miljard had — ik wees daar in mijn speech al op — hij dit ook zou doen, alleen al omdat dat goed zou zijn voor de bevordering van de werkgelegenheid. Ik denk niet dat het belastingstelsel inkomstenbelasting daarvoor primair is ingericht.

Ik heb ook gewezen op de combi van geen indexatie van pensioenen en het structureel niet delen in belastingverlaging. Dat is niet alleen iets van de afgelopen tijd, dat niet indexeren. Het zal nog een hele tijd bij ons blijven. Als daar dan bovenop komt dat wij niet in deze belastingverlaging delen, elk jaar dus niet — men kent het verhaal van de nieuwe fiets en de reparatie van de lekke band — dan is dat niet rechtvaardig. Wij zullen niet ophouden te strijden voor die gelijke behandeling.

Ik sluit ten slotte aan bij de woorden van de heer Schalk. Het is inderdaad vijf voor twaalf. Het kabinet heeft de traditionele gedoogroutes onderzocht, maar één simpele rekensom leert dat in dit huis geheel andere coalitiemogelijkheden zijn ontstaan, in elk geval getalsmatig. Ik zou de staatssecretaris in het belang van onze ouderen willen vragen om die route vijf voor twaalf nog eens zorgvuldig te onderzoeken.