Verslag van de vergadering van 24 mei 2016 (2015/2016 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.59 uur
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Dank aan de indienster, mevrouw Lodders, en de staatssecretaris, mevrouw Klijnsma, voor de antwoorden en voor de discussie. Ik stel het erg op prijs dat dat zo in deze Kamer kan verlopen. In de brief waarnaar ik verwees van 20 mei van KNVG en NVOG werd inderdaad ook het punt aangeroerd dat ik vanmiddag noemde: eventueel de projectierente niet in de wet vastleggen. Als je die rente wel in de wet vastlegt, zou je het bestuur van de pensioenfondsen moeten laten besluiten. Daaraan voeg ik zelf de variant toe om het, zo mogelijk, bij AMvB te regelen. Als je het immers in de wet vastlegt, ligt het voor jaren onbeweeglijk vast.
Ik krijg van de staatssecretaris en eventueel van de indienster nog graag antwoord op de stelling van de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie dat risicovrije rente niet past bij een premieovereenkomst. Die citeerde ik. Een volgende vraag die ik had en die nog niet is beantwoord betreft de opmerking in de stukken dat uiteindelijk de rentetermijnstructuur volgens de indienster en de staatssecretaris in het debat met de Tweede Kamer een politieke keuze was. Ik weet niet wat een politieke keuze is bij een tamelijk technisch onderwerp als dit, waar we de belangen van de deelnemers willen borgen voor een betere uitkering, maar vind het niet goed om dan een weg te kiezen die eigenlijk tot een slechte start leidt, zij het dat die een beetje gekunsteld wordt opgepoetst met die dalende uitkering, die overigens sinds vandaag een andere naam heeft. Daarvoor heb ik enig begrip, omdat ik aan mensen die het mij vroegen ook niet kon uitleggen wat een dalende uitkering was. Men verwachtte dat er een stijgende uitkering zou komen. Sommige vragen van mensen zijn zo simpel dat ze ook beantwoord moeten kunnen worden.
Ik kom op het punt van de dalende uitkeringen met een andere naam. Kan de staatssecretaris of de indienster garanderen waar ik om vroeg, namelijk dat er bij de gekozen rente en de dalende uitkering die daaraan gekoppeld is, sprake zal zijn van een uitvoerbare en begrijpelijke regeling die ook communiceerbaar is en ook met voorlichting beter gecommuniceerd kan worden? Voor ons is dat eigenlijk een van de zwakste plekken in dit voorstel, waar het niet op getoetst is, zoals ik eerder heb gezegd. Eigenlijk zou dat wel moeten.
Anderen, maar met name ik heb opgemerkt dat de risicovrije rente volatiel is, dus niet stabiel. Het idee dat we met het ftk en de rts een stabiel stelsel hebben, is gelogenstraft door ontwikkelingen die we geen van allen hebben kunnen voorzien, namelijk dat die rente nu heel hard richting de 0% gaat. In de twee maanden sedert de behandeling in de Tweede Kamer is de opslag op de risicovrije rente die nodig is om bij de start in ieder geval een uitkering te krijgen die gelijk was aan het verwachte rendement, als we dat hadden, van 1,7% naar 2% gegaan. Dat is een gemaximeerde opslag, dus een opslag met een derde van het verwachte rendement boven de risicovrije rente. Je mag het hogere rendement namelijk maar voor een derde meerekenen. In twee maanden tijd is dat verwachte rendement dus van 5,1 % naar 6 % gegaan. En dat zie je maar voor een derde terug.
Heel kort merk ik nog iets op over de lifecycle. Wij willen nog steeds dat het een open norm is. Wij willen dus niet dat het prudent-personbeginsel inclusief de lifecycle wordt. De Nederlandsche Bank heeft gezegd dat het een open norm is. Dat weegt voor ons heel zwaar. Als men toch vindt dat dit beginsel er moet komen of, in de ogen van de indieners, moet blijven, vinden wij eigenlijk net zoals DNB dat de lifecycle in de wet moet worden vastgelegd. Wij zijn daar niet voor.
Wij zijn blij met de toezegging van de indienster en de staatssecretaris om de spreiding van schokken van vijf naar tien jaar te brengen. Het is opvallend dat beiden die hebben gedaan; dit maakt het extra duidelijk . Daarom hebben wij ook gevraagd. Toegezegd is dat dit bij de veegwet gaat gebeuren. Wanneer is dat? Hoe eerder deze toezegging, die wij bijzonder op prijs stellen, wordt geïmplementeerd, hoe beter het is.
Ik sluit mij aan bij de heer Lintmeijer over de positieve toezegging van de bewindsvrouw en de indienster dat de default bij de evaluatie betrokken wordt. Nu is de default dat je een vaste uitkering krijgt als je niet kiest. Geëvalueerd moet worden of dat de beste default is.
Ik kom op de motie, maar ga eerst in op het Netspar-onderzoek. Wij zijn blij met de toezegging van de staatssecretaris dat in het onderzoek in ieder geval ook de omvang van de ex-anteherverdeling, die zo als axioma en scharnier in dit voorstel zit, wordt onderzocht. We handhaven ons verzoek om bij dat onderzoek ook de simulatie van de projectrente, de risicovrije rente, te betrekken. Dat is toch een belangrijk element. Ook vragen wij om de rentetermijnstructuur inclusief volatiliteit in de vergelijkingstabellen mee te nemen. De SER doet dat, maar dan dus op basis van die volatiliteit. We wachten het antwoord van de staatssecretaris in de tweede termijn daarop af.
Ten slotte. We hebben vanmiddag uitvoerig stilgestaan bij de actualisering van de taakafbakeningsafspraken in relatie tot de eventuele aanpassing van artikel 120 van de Pensioenwet. Samen met mevrouw Oomen heb ik daarover een motie.
De voorzitter:
Door de leden Van Rooijen en Oomen-Ruijten wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wet verbeterde premieregeling tot doel heeft alle deelnemers aan premieovereenkomsten een keuze te bieden tussen een vaste of een variabele uitkering;
constaterende dat de regering de keuze voor een variabele uitkering bij een vrijwillige premieovereenkomst van een pensioenfonds alleen mogelijk maakt als er sprake is van een 10%-werkgeversbijdrage;
constaterende dat het voor bedrijfstakpensioenfondsen in de praktijk niet mogelijk is om een 10%-werkgeversbijdrage te vragen en daarom de deelnemers de keuzemogelijkheid voor een variabele uitkering niet kan worden geboden;
constaterende dat de regering er tot nu toe niet voor heeft gekozen de taakafbakeningsafspraken in artikel 120 van de Pensioenwet aan te passen;
constaterende dat de taakafbakeningsbepalingen in artikel 120 van de Pensioenwet zijn opgesteld in een tijd dat er nog geen sprake was van nettopensioenregelingen en variabele uitkeringen;
overwegende dat uitbreiding of verschuiving van de taakafbakening onwenselijk is;
overwegende dat actualisering wel wenselijk is zodat ook alle deelnemers aan vrijwillige pensioenregelingen bij pensioenfondsen een keuze krijgen tussen een vaste en een variabele pensioenuitkering;
verzoekt de regering, voor 1 januari 2017 te realiseren dat ook alle pensioenfondsen hun deelnemers een variabele uitkering kunnen bieden in het geval van vrijwillige pensioenregelingen en de eis van een werkgeversbijdrage daarbij niet belemmerend werkt,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter J (34255).