Verslag van de vergadering van 21 juni 2016 (2015/2016 nr. 35)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.35 uur
De heer Ester i (ChristenUnie):
Voorzitter. Soms lijkt het dat Europees en Caribisch Nederland twee parallelle samenlevingen vormen die afzonderlijk hun weg gaan, twee universa die langs elkaar schuiven en maar moeilijk het gesprek vinden. De rijksdelen hebben een lange gemeenschappelijke geschiedenis, maar dat leidt er helaas niet toe dat we deze gemeenschappelijkheid ook volop als zodanig beleven. Het regeerakkoord noemt Caribisch Nederland zelfs niet. Er bestaat niet zoiets als een inspirerende en gedeelde visie op het Koninkrijk die door de koninkrijkspartners verinnerlijkt is vanuit het besef dat we elkaar sterker willen maken. Er is nog te veel wederzijds wantrouwen, een "trust deficit", zoals een van onze gesprekspartners tijdens het werkbezoek aangaf. Dit heeft zeker ook te maken met verhoudingen die vaak kenmerkend zijn voor een voormalig kolonisator en de gekoloniseerde gebieden. Het blijft een opgave om dit patroon te doorbreken. Daarbij komt dat Caribisch Nederland niet als eenheid kan worden gezien. Er zijn grote onderlinge culturele, politieke, sociale en economische verschillen. De landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten en de BES-eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba kunnen niet over een kam worden geschoren. Dat wordt in Europees Nederland nog al eens vergeten.
De heer De Graaf i (D66):
Nu maak ik toch even een opmerking. Ik heb het gevoel dat hier de begrippen Caribisch deel van het Koninkrijk en Caribisch Nederland door elkaar worden gehaald. U gebruikte het begrip "Caribisch Nederland", terwijl u ook Aruba, Curaçao en Sint-Maarten noemt. Het lijkt mij voor alle verstandhoudingen goed om dat goed uit elkaar te houden.
De heer Ester (ChristenUnie):
Ja hoor, als u mijn tekst naleest, ziet u dat dat onderscheid terdege wordt gemaakt.
Voorzitter, de scepsis waarmee gekeken wordt naar 10-10-10 is niet alleen geworteld in gemankeerd vertrouwen, maar heeft ook van doen met de verwachtingen waarmee deze ingrijpende staatkundige transitie was omgeven. Dat blijkt ook uit de reacties van de eilanden op het uitstekende evaluatierapport van de commissie-Spies en ons werkbezoek van twee maanden geleden. Achteraf bezien waren deze verwachtingen wellicht veel te hoog opgeschroefd, hetgeen voor een deel ook is veroorzaakt door het ontbreken of vaag houden van een reëel eindperspectief. Dat laatste geldt zonder meer voor de afspraken over het op de BES-eilanden te realiseren voorzieningenniveau. Uitgangspunt hierbij was dat normen zouden worden opgesteld voor — ik citeer de afspraken tijdens het bestuurlijk overleg van 2008 — "een binnen Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau". Slechts vijf woorden, maar wel vijf woorden die een eigen dynamiek zijn gaan geven aan het verwachtingenpatroon, die een eigen leven zijn gaan leiden, een mantra bijna. Vijf woorden die op de eilanden hebben geleid tot het idee dat hun voorzieningenniveau, hun uitkeringen, hun welvaart dus, op het niveau van Europees Nederland zouden komen. Tot de verwachting dat het aanbod van zorg, onderwijs, sociale zekerheid, dienstverlening, armoedebestrijding, openbare veiligheid en openbaar vervoer vergelijkbaar zou worden met wat wij in ons deel van het Koninkrijk als vanzelfsprekend beschouwen. Tot de verwachting dat de uitkeringen voor AOV, werkloosheid, onderstand en arbeidsongeschiktheid in de pas zouden lopen met de hoogte van uitkeringen zoals wij die in Europees Nederland kennen. Tot op heden ontbreken deze normen, althans goeddeels. Dat geldt met name voor de sociale zekerheid. Het rapport van de commissie-Spies, het advies van het College voor de Rechten van de Mens en eerder ook de Raad van State leggen dit pijnpunt genadeloos bloot.
Het vaag houden van het perspectief en het niet helder operationaliseren van normen is wat de ChristenUnie-fractie betreft de angel in dit beleidsdebat. Het bevestigt wantrouwen, het vergroot frustratie en het ondermijnt het draagvlak voor de bestuurlijke transitie, niet alleen onder bestuurders maar vooral ook onder de bevolking van de eilanden. Zij dachten immers als bijzondere gemeenten van het land Nederland snel te zullen delen in de hogere welvaart. Nederland, zo oordeelt mijn fractie, heeft hier onvoldoende de regierol genomen, heeft te weinig gedaan aan verwachtingenmanagement en heeft de kwestie van normering te lang laten zweven. Hierdoor lopen de verwachtingen niet synchroon en is er niet zozeer een geografische maar vooral een mentale kloof tussen Caribisch en Europees Nederland. Als we deze kwestie niet voortvarend oppakken, zal het nog lang onrustig blijven in het Koninkrijk.
De kabinetsreactie op dit cruciale onderdeel van het rapport-Spies rond deze noodzaak van normering is bepaald mager. Veel warme woorden over verbinding en verbondenheid, maar weinig doortastende voorstellen. De ChristenUnie-fractie vraagt de minister nadrukkelijk waarom hij niet doorpakt. Dit dossier moet echt in een hogere versnelling. Mijn fractie verzoekt de minister om het CBS, zo mogelijk bijgestaan door de planbureaus, op basis van hun uitgebreide expertise rond leefsituatie-onderzoek en voorzieningengebruik, te laten adviseren over deze normering. Ook moeten, gezien de kostenontwikkelingen op de eilanden en de leefsituatie van de eilandbewoners, billijke minimumnormen worden gespecificeerd op basis van empirische cijfers. Dit maakt de zo noodzakelijke objectivering en ijking van het debat mogelijk. Is de minister daartoe bereid? We praten hier nu al langer dan acht jaar over. Het biedt ook de mogelijkheid om de spanningsverhouding die de eilanden ervaren tussen het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van onze Grondwet en de differentiatiebepaling die is opgenomen in artikel 1, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in te kaderen.
Het valt sowieso op hoe weinig gegevens er zijn over de meest elementaire sociale en economische ontwikkelingen op de eilanden. Ik denk aan trends in inkomen, koopkracht, armoede, werkgelegenheid, sociale zekerheid, om maar enige voorbeelden te noemen. Veel gegevens zijn bovendien verouderd. Ook dit bemoeilijkt en belast het debat over normen en ijkpunten, over de vraag of de bevolking nu beter of slechter af is. Iedere gemeente in Nederland is op dit punt veel beter toegerust. Ook deze kwestie speelt al veel langer en is in eerdere beleidsdebatten met de minister door mijn fractie aan de orde gesteld. Het speelde al ten tijde van de voormalige Nederlandse Antillen. We moeten echt meer investeren in professionalisering van de eilandelijke gegevensverzameling. Op deze manier blijft het een rommeltje en komt een zinnig debat over sociaaleconomische ontwikkeling en beleidseffectiviteit niet op een hoger plan. Zo moeilijk is dat toch niet gelet de bevolkingsaantallen? Bonaire heeft 19.000 inwoners, Sint-Eustatius bijna 4.000 en Saba telt nog geen 2.000 inwoners. Wat gaat de minister concreet doen om deze achterstand in rap tempo in te halen?
Is het dan alleen maar kommer en kwel wat de klok slaat? Zeker niet. De ChristenUnie-fractie is oprecht blij met de vooruitgang die is geboekt op het terrein van onderwijs en gezondheidszorg. De eilandbewoners zelf ervaren dit gelukkig ook zo. De investeringen in onderwijsvoorzieningen en zorgfaciliteiten mogen er zijn. Hier zijn zichtbare resultaten bereikt, juist ook omdat concretisering van normen hier wel ter hand is genomen. We ontkomen er niet aan om deze lijn ook door te trekken naar de andere beleidssectoren, de sociale zekerheid in het bijzonder. Wat mogen we van de minister verwachten in de resterende periode van dit kabinet? Het kabinet, laat ik het maar ronduit zeggen, heeft op dit punt te lang op de handen gezeten.
Voorzitter, dan nu over naar de bestuurlijk-politieke context. De bestuurlijke instabiliteit op de eilanden en meer in het bijzonder op Bonaire en Sint-Eustatius baart mijn fractie zorgen. Welke rol ziet de minister voor zich weggelegd om hier iets aan te doen? Hoe kunnen we de politieke instituties op de eilanden versterken? Partijen, partijprogramma's, politieke ideologieën en verkiezingen hebben een geheel andere betekenis dan in onze hoek van het Koninkrijk. Cliëntelisme is verweven met de politieke cultuur. De introductie van bestuurlijk dualisme stuit op grenzen vanwege de kleinschaligheid van de eilanden en de verwevenheid van primaire, sociale en politieke banden. Hoe evalueert de minister deze introductie en welke impact heeft dit gehad op de Caribische bestuurspraktijk? Hoe kunnen zaken als het voortbestaan van bestuurlijk monisme worden tegengegaan en een werkend systeem van politieke checks-and-balances, transparantie van bestuurlijke besluitvorming, kwaliteit van beleidsuitvoering en een integere politieke cultuur worden bevorderd? Hoe beoordeelt de minister in dit verband de volgende conclusie van het rapport-Spies? Ik citeer: "De kwaliteit van de uitvoering en beleidsvorming door de openbare lichamen is niet toereikend".
Wat de bestuurlijk-politieke context betreft, tot slot nog een wat bredere vraag. Met de nieuwe bestuurlijke structuur lijkt de betrokkenheid van de BES-eilanden op de landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten — en omgekeerd — verminderd te zijn. Hoe taxeert de minister deze verminderde betrokkenheid vanuit zijn visie op cohesie en verbondenheid van het Koninkrijk?
Dan kom ik bij het wetgevingsproces. Afgesproken is dat in ieder geval tot de evaluatie legislatieve terughoudendheid zal worden betracht. Wat is dat toch een prachtterm! Die evaluatie ligt nu voor. Het is de ChristenUnie-fractie niet duidelijk geworden uit de kabinetsreactie op het rapport-Spies wat nu precies, na de beoogde transitieperiode van vijf jaar, het eindperspectief is. Er mag qua beleidsterrein gevarieerd worden met de invoering van Nederlandse wet- en regelgeving. Maar is het eindperspectief dat de periode van legislatieve terughoudendheid verlengd wordt of dat er gekozen wordt voor een grote wetgevingsoperatie die de integratie van de BES-eilanden moet bezegelen? Kan de minister het wetgevingsperspectief nog eens uit de doeken doen? Wat is nu de stip op de horizon en welk tijdspad correspondeert hiermee? Waar staan we, kortom, op 20-20-20? De commissie-Spies wijst op de onvrede op de eilanden inzake consultatie van bestuurders en stakeholders rond wetsvoorstellen, AMvB's en ontwerpen van ministeriële regelingen. Te weinig capaciteit, te grote tijdsdruk, een gevoel overspoeld te raken vanuit het land Nederland en een consultatie die als eenzijdig en top-down wordt ervaren. De eilanden hebben de juridische menskracht niet om hier een gelijkwaardige rol te spelen. De BES-eilanden, ik maakte het rekensommetje al even, hebben nog geen 25.000 inwoners. De commissie oordeelt dat de consultatie in zijn algemeenheid "geen succes" is geweest. Deelt het kabinet deze visie en zo ja welke concrete maatregelen zijn of worden genomen om deze "overload" tegen te gaan? De invoering van medisch-ethische wetgeving is min of meer opgedrongen en het ongenoegen is op dit punt groot. We hebben dat uit eigen waarneming kunnen zien. Hoe beoordeelt de minister dit gevoel van miskenning en wat gaat hij daartegen doen?
Het verbeteren van de bestuurlijke slagkracht is een prioriteit van de eerste orde voor de eilanden. Om een duurzame toekomst te realiseren is een sterk bestuurlijk kader noodzakelijk. En dan gaat het niet om het invliegen van Nederlandse ambtenaren die vertellen hoe de klus geklaard moet worden, maar om eigen Caribisch kader, een nieuwe generatie van goed opgeleide eilanders. Een nieuwe generatie bestuurders die de eilanden helpt de transitie naar duurzame ontwikkeling te maken. Dit vergt investeringen en creativiteit. Kunnen we deze noodzaak van goed opgeleid kader niet verbinden met het dossier van retourmigratie en het dossier van studieschuld? Veel jonge eilanders vertrekken nu naar Nederland of andere landen voor hogere vervolgopleidingen. Retourmigratie is voor hen niet aan de orde omdat aantrekkelijke banen ontbreken. Kan Nederland wellicht studieschuldverlichting mogelijk maken voor die afgestudeerde eilandjongeren die het bestuurlijk kader op de eilanden willen versterken, die daar hun toekomst willen zoeken? Kan de minister hier zijn licht eens over laten schijnen? Zijn er programma's met bestuursacademies in Nederland die hier een trainingsrol kunnen vervullen? Juist omdat professioneel bestuurlijke kadervorming op de eilanden zo belangrijk is, moeten we out-of-the-box durven denken.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Als u het hebt over voorzieningen rond de studieschuld voor de eilanden, hebt u het dan over de zes eilanden?
De heer Ester (ChristenUnie):
Nee, dit hele stuk gaat over de BES-eilanden.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dank u.
De heer Ester (ChristenUnie):
Dank u voor uw vraag.
Ik gaf reeds aan dat er op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg goede stappen zijn gezet. De BES-eilanden erkennen dat ook. Mijn fractie zou dat ook willen zien op het terrein van arbeid en armoedebestrijding. Hier geldt het adagium dat het hebben van werk de beste remedie tegen armoede is. Wat opvalt, is dat de agenda hier pover oogt. Wederom veel woorden in de kabinetsreactie over impulsen, accenten, maatwerk en meer van dat soort fraais. Een reeks van schone voornemens rond arbeidsactivering, fiscale prikkels, de hoogte van de werkgeverspremies, de hoogte van de bijstand ten opzichte van het minimumloon, sociale huisvesting en schuldhulpverlening. Maar concretisering blijft in het luchtledige. Wel spreekt de kabinetsreactie van een "betekenisvolle intensivering". Het zijn dit soort holle frases die wantrouwen voeden. Wederom geldt: we hebben objectiveerbare normen nodig om gewenste welvaartsniveaus binnen het Caribische deel van het Koninkrijk te kunnen vaststellen. Dit blijft het scharnierpunt in dit debat. Het is de hefboom tussen wantrouwen en vertrouwen. De ChristenUnie-fractie pleit voor een veel offensiever agenda om kwetsbare groepen op de eilanden structureel te helpen, om hun levensstandaard te verbeteren. Veel goederen zijn op de eilanden bepaald niet goedkoper dan in Europees Nederland, vrijwel alles moet worden geïmporteerd, maar de lonen en uitkeringen zijn wel aanzienlijk lager. Dit wringt. En daarbij mogen we groepen die het niet meer van betaalde arbeid moeten hebben, zoals ouderen met alleen AOV en arbeidsgehandicapten, niet vergeten. Alleenstaande moeders kunnen maar moeilijk de eindjes aan elkaar knopen. Veel kinderen groeien op in eenoudergezinnen. Eilanders met een uitkering kunnen nauwelijks rondkomen. De bestaanszekerheid van deze kwetsbare groepen is in het geding. Dat geldt voor de groep pensioengedupeerden waarop collega Nagel uitvoerig wees.
Armoede is een serieus probleem op de eilanden; je hebt er geen cijfers voor nodig om dat vast te kunnen stellen. We moeten alles uit de kast halen om dit probleem te keren. Veel kinderen groeien op in armoedige omstandigheden en onveilige omgevingen. Het schenden van fundamentele kinderrechten is een indringende kwestie op de eilanden. UNICEF heeft dit grondig gedocumenteerd en laat zien dat de positie waarin kinderen verkeren in Caribisch Nederland niet voldoet aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Ongezonde eetgewoonten, onveilige woonplekken, gebrekkige zorg, afwezigheid van voorzieningen voor gehandicapte kinderen, mishandeling, verwaarlozing en tienerzwangerschappen zijn veel voorkomende fenomenen die onderzoekers plaatsen tegen de achtergrond van armoede, de zwijgcultuur en het opgroeien binnen vaderloze eenoudergezinnen. Een combinatie van een vaak gebrekkige thuissituatie, beperkte ontwikkelmogelijkheden op school en weinig kansen op de arbeidsmarkt maken het leven op de eilanden voor jongeren moeilijk. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over deze diepgewortelde problemen. De toekomst van de eilanden zal worden gemaakt door de jongste generatie eilandbewoners. Alles moet er aan gelegen zijn om hen veiligheid en perspectief te bieden. Het Meerjarenprogramma Caribisch Nederland 2015-2018 heeft gelukkig aandacht voor de problematische omstandigheden waaronder jongeren op de BES-eilanden opgroeien. Ik denk daarbij aan de instelling van de Taskforce Kinderrechten en huiselijk geweld. Maar het is wel een kluwen van afzonderlijke maatregelen en initiatieven waarbij het grotere verhaal en de bredere analyse ontbreken. Kan de minister dit verhaal met ons delen? Juist voor dit verhaal en voor de noodzaak van omvattend beleid vroeg mijn aangehouden motie van 4 juni 2013 aandacht in een eerder beleidsdebat met deze minister over de toekomst van het Koninkrijk.
Dan het economische perspectief voor de eilanden. Het meerjarenprogramma zet in op het bevorderen van ondernemerschap. Dat is uitstekend. Wat mijn fractie mist, is een analyse waar de groeikansen liggen, welke marktniches er zijn en hoe een concurrerend economisch portfolio eruit kan zien. Zijn hier scenario's voorhanden? Worden er heldere economische keuzen gemaakt? Dit heeft immers ook gevolgen voor het onderwijsaanbod op de eilanden, voor een goede match tussen arbeidsvraag en arbeidsaanbod. Graag een reactie op deze punten. Mijn fractie is gecharmeerd van de economische visie die Aruba heeft uitgestippeld. Groene en duurzame ontwikkeling spelen daarin een hoofdrol. Welke gedachten heeft de minister op dit punt voor de BES-eilanden?
Een goede infrastructuur voor verkeer en vervoer is bepalend voor de economische slagkracht van de eilanden en de mobiliteit van de bevolking. Het openbaar vervoer op de eilanden is gebrekkig en het verkeer tussen de eilanden is afhankelijk van dure vliegverbindingen. Wat zijn de plannen op dit punt en hoe denkt de minister op dit moment over de haalbaarheid van een snelle en betaalbare ferryvoorziening tussen de eilanden? Het IPKO vroeg hier eerder deze maand wederom aandacht voor.
De termijn van dit kabinet zit er bijna op. Kan de minister met mijn fractie delen welke kwesties hij in het BES-dossier nog wil afhandelen in zijn resterende periode als bewindspersoon? Wat worden zijn beleidsprioriteiten?
Er is het nodige verbeterd sinds 10-10-10. Dat geldt vooral voor het onderwijs en de gezondheidszorg op de eilanden. Er blijft echter nog veel te doen op andere beleidsterreinen. Veel groepen leven op de rand van bestaanszekerheid. De discussie over de vraag hoe het welvaartsniveau van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba zich moet verhouden tot dat van het niveau van Europees Nederland moet snel beslecht worden. Hiervoor zijn geobjectiveerde normen nodig. Mijn fractie wil hier een veel sterkere regierol van de minister zien. Geen mooie woorden, maar sterke daden. Ik heb daar een concreet voorstel voor gedaan. Mijn fractie wil ook een sterke regierol van de minister op het punt van kinderrechten. Er zijn genoeg tekenen dat hier scherp beleid nodig is.
Wat blijft, is het knagende gevoel dat we er zo slecht in slagen om de vertrouwensbasis van ons Koninkrijk te verstevigen. Daar zijn allemaal historische, sociologische en geografische verklaringen voor te geven. Misschien is dit ook gewoon wat het is: een zakelijk koninkrijk en niet meer. Toch leeft bij mijn fractie het verlangen dat het meer kan en moet zijn. Een gedeeld perspectief op wie we zijn, een gedeelde identiteit, een gedeeld gevoel van gezamenlijkheid en verbondenheid, en een gedeelde visie op hoe we elkaar sterker kunnen maken binnen ons Koninkrijk. Eenheid in verscheidenheid. De ChristenUnie laat zich door dit verlangen inspireren, ook al is er nog een lange weg te gaan. Wij zien uit naar de antwoorden van de minister op onze vragen.