Verslag van de vergadering van 11 oktober 2016 (2016/2017 nr. 3)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 17.01 uur
De heer Sietsma i (ChristenUnie):
Voorzitter. Misschien tijdens mijn betoog. Als dat aanleiding zou zijn om te komen, dan zou dat prachtig zijn.
Dank voor de ontvangst en dank voor het woord. Ook dank aan de collega's voor de hartelijke ontvangst die ik heb gekregen. Ik zal slechts een paar maanden in uw midden verblijven, zoals u weet, want ik ben hier ter vervanging van collega Mirjam Bikker. Zij heeft overigens inmiddels een prachtige zoon gekregen, David. Een Eerste Kamerlid met een zoon. Ik zal dus over enkele maanden weer verdwijnen.
Vier maanden zijn nauwelijks genoeg om ingewerkt te raken. Hoewel, dit is inmiddels de derde maidenspeech die ik heb voorbereid. Ik ben begonnen met de Ambtenarenwet, een week of drie geleden, ook een interessant onderwerp. Daarover zou ik ook wel willen spreken, maar twee weken geleden ging het over de bijdrage van veroordeelden aan de kosten van het strafproces en slachtofferhulp, ook spannend. Ik wist daar niet veel van, maar inmiddels ben ik daar tamelijk goed in thuis. Dit is de derde poging. Deze maidenspeech gaat over de Mediawet. Zo krijg je toch een zekere routine. Tegen de tijd dat ik hier vertrek — ik ben nu al bijna op de helft; over een maand of twee is het weer voorbij — denk ik dat ik het kan.
Ik hoop dat u mij toestaat om bij deze speech iets hoger te reiken dan alleen de concrete artikelen van de Mediawet. Ik heb vijftien minuten. Ik zal mij daaraan houden, maar ik zet mijn betoog toch in een iets groter kader.
Ik heb gezegd dat ik het ambt van volksvertegenwoordiger belangrijk vind en met vreugde heb aanvaard. Ik plaats dit werk in het kader van het ambt. Prof. Donner, de oude prof. A.M. Donner, heeft mij daarin opgeleid, ook via zijn boek Algemeen Bestuursrecht. Daarin staat dat het woord "ambt" iets zegt over het onttrekken aan de vluchtigheid van de dag. Het zegt iets over balans, rechtsstatelijkheid en duurzaamheid. Dat betekent dat het overheid zijn en het volksvertegenwoordiger zijn voor mij niet iets is dat een soort evenwicht is tussen vraag en aanbod in de zin van: er wordt iets gevraagd, er wordt iets aangeboden en wij moeten maar zien daar het goede van te maken. Wij proberen daarin normen te ontdekken die de Koning der koningen aan ons mensen stelt om het goede na te streven en het verkeerde te laten.
Voorzitter. Dat zijn grote woorden: Het goede. Wie durft daar nog over te praten in deze postmoderne tijd? Toch blijven wij daarnaar streven met elkaar en moeten wij daarnaar zoeken. We weten dat ideologieën gevaarlijker worden naarmate het goede stelliger wordt nagestreefd. Die kant zien wij ook, maar we zien ook dat we niet zonder idealen en normen kunnen. Mijn fractie en ik persoonlijk willen daar heel graag een bijdrage aan leveren in de tijd die wij hiervoor hebben.
Ons omroepbestel is daar een prachtig voorbeeld van. In de loop van tientallen jaren is er een pluriform omroepbestel gegroeid, waarin juist het idee over waarden, het goede en levensbeschouwingen zichtbaar is gemaakt. De burgers hebben verantwoordelijkheid willen nemen, niet alleen wat betreft de omroepen, maar ook wat betreft het onderwijs en de gezondheidszorg. We weten dat er in deze tijd met enige schamperheid wordt gesproken over de verzuilde samenleving. Wij zien in retrospectief ook heel goed de nadelen van de verzuiling, maar we moeten onze ogen ook niet sluiten voor het vele goede dat de maatschappelijke krachten van burgers hebben gebracht. Er is in Nederland heel veel tot stand gekomen door burgers zelf, zonder de overheid. We denken wel eens dat die moderne interventieladder — eerst de samenleving en dan pas de overheid — iets is van deze tijd, maar dat is 100 jaar geleden al begonnen. Het zou goed zijn als wij inzien dat we in deze tijd met versplinterde maatschappelijke verhoudingen ook veel verloren hebben. De pacificatie die deze zuilen samen tot stand brachten, is van grote betekenis geweest voor de stabiliteit in de samenleving. Wij vinden die derde weg tussen de tucht van de markt en het zwaard van de overheid heel aantrekkelijk. In heel veel gevallen kan de derde weg een oplossing bieden tussen die twee uitersten.
Ik kom bij de pluriformiteit. Op enkele meters afstand van hier wapperen de twaalf vlaggen van de provincies. Het was in 1579 dat de Unie van Utrecht tot stand kwam, in Utrecht trouwens, als begin van onze Nederlandse staat. Het is nu allemaal Haags gecentreerd, begrijpelijk, maar Utrecht was in die tijd de start van Nederland. Die twaalf vlaggen representeren de pluriformiteit van het volk, niet alleen levensbeschouwelijk, maar ook territoriaal. Het gaat vandaag niet alleen over de grote landelijke levensbeschouwelijke omroepen, maar ook over de regionale omroepen. Die decentralisatie en pluriformiteit vindt mijn fractie van grote betekenis voor het omroepbestel.
Even terug naar de landelijke omroepverenigingen. Die hebben 3 miljoen leden. Zij geven samen in een zekere verenigingsdemocratie vorm aan hun idealen. Wat ons betreft mogen zij daarmee veel gewicht in de schaal leggen, ook als het gaat om dit wetsvoorstel. Ik geef toe dat de 300.000 leden van de politieke partijen ook niet onbelangrijk zijn, maar de statelijke democratie heeft nu eenmaal het monopolie van de belasting, de wet en het recht en kan zich daarmee dus veel toe-eigenen. Maar niet alles wat kan, is nodig. Wij vragen dus ook aandacht voor de democratie die op andere manieren in onze samenleving gestalte krijgt.
We hebben een aanvullend wetsvoorstel gekregen. De staatssecretaris is hier vandaag om daar met ons over te spreken. Ik wil graag op dezelfde punten ingaan die de collega's hebben genoemd. Ik begin met de rol van de minister in relatie tot de publieke omroep. Kernpunt is de toetssteen of de pluriformiteit van de omroepen verzekerd is, ook op lange termijn. Wil de staatssecretaris nog eens aangeven dat hij die pluriformiteit zal waarborgen bij zijn toezicht op de NPO? Ik spits dit toe op een concreet punt. Dat gaat over die 12 miljoen die de staatssecretaris heeft toegezegd in verband met het verdwijnen van de artikel 2.42-zendgemachtigden. Die 12 miljoen was wat ons betreft niet bedoeld om daarmee de bijdrage van de omroepen aan de levensbeschouwelijkheid als het ware in te perken, in de zin van: jullie hebben nu 12 miljoen, maar nu moeten al die programma's van hun levensbeschouwelijkheid worden ontdaan. Dat geld was bedoeld als representatie voor de instellingen die er nu niet meer zijn, want daarnaast is er natuurlijk levensbeschouwelijkheid in de programma's mogelijk en wat ons betreft ook wenselijk. Ik stel daar een vraag over omdat ons signalen bereiken dat bij de toetsing door de NPO van de programma's juist dit aspect naar voren begint te komen. Men zegt eigenlijk: levensbeschouwelijkheid is iets voor die 12 miljoen, maar verder moet de levensbeschouwelijkheid niet te veel doorklinken in de programma's. Kan de staatssecretaris mij verzekeren dat dit niet de weg is die wij moeten gaan?
Dan een kwestie over de bestuurders en de toezichthouders. Wij zijn tevreden over de manier waarop de staatssecretaris de bestuurders gaat benoemen. We hebben bij de toezichthouders wel een vraag. De staatssecretaris stelt dat de minister degene is die aan de hand van een soort marginale toetsing de voordrachten van de raad van toezicht gaat bezien. Wij denken dat dit in principe een goede lijn is, maar hoe gaat de minister dat doen?
Ik leg de staatssecretaris de volgende casus voor. Er is een omroep die een onafhankelijke journalistieke prestatie wil verrichten. Neem EenVandaag om maar eens een programma te noemen. EenVandaag wil een vermeende misstand bij het UWV nagaan. Zou het feit dat de voorzitter van de raad van toezicht ook bij het UWV een verantwoordelijkheid heeft kunnen leiden tot een beperking van de journalistieke vrijheid? Het lijkt een theoretische kwestie, maar het kan morgen gebeuren. Hoe denkt de staatssecretaris over de incompatibiliteiten die bij de raad van toezicht van de publieke omroep in acht zouden moeten worden genomen? Kan de staatssecretaris iets zeggen over zijn invulling van dat zwaarwegende belang?
Dan kom ik op de verhouding tussen de NPO en de omroeporganisaties zelf. De NPO wordt een samenwerkings- en coördinatieorgaan. Het is een zbo. Daarmee heeft het een vorm van overheidsgezag en overheidsmacht. Dat moet ook wel, want het geld moet worden verdeeld. Er moet toezicht zijn en er moeten bindende beslissingen worden genomen. Wil de staatssecretaris nog eens verzekeren dat het in de verhouding tussen NPO en de omroepen niet gaat om een holding, met deelclubjes, maar om zelfstandige, autonome omroepen, waarover weliswaar een coördinatie- en afstemmingsorgaan bevoegd is, maar dat niet in de plaats van de omroepen treedt. Ik vraag dit, omdat in veel communicatie-uitingen van de omroep te zien is dat de NPO zich als het ware op de plaats van de omroep beschouwt. Naar mijn en onze mening zijn het de omroepen die verantwoordelijk zijn voor de programma's. De NPO zou de coördinatie en de afstemming moeten regelen. Wil de staatssecretaris verzekeren dat dit ook in de communicatie van de NPO tot uiting komt?
In dat verband is gevraagd, ook zojuist door collega's, of het niet beter zou zijn als de instrumenten die de NPO straks mag toepassen voorzien worden van een adviesrecht. Dat zou bijvoorbeeld bij de omroepen zelf het College van Omroepen kunnen krijgen Wij willen deze vraag nog eens bij de staatssecretaris neerleggen, omdat we nu niet zien hoe de omroepen in positie zijn bij het ontwikkelen van die instrumenten en maatregelen.
Ik kom nu op de maatschappelijke adviesraad. De vraag is al gesteld: waarom is zo'n raad nog nodig naast drie miljoen leden? Wat kunnen vijf of tien mensen straks nog toevoegen aan die drie miljoen leden van de omroepen, die met hun lidmaatschapsgeld en hun betrokkenheid bij de omroep al volop het volk representeren. Wat gaat die adviesraad trouwens precies doen en aan wie is die verantwoording schuldig?
Ten aanzien van de representativiteit van de adviesraad zelf heeft de staatssecretaris vier criteria genoemd op grond waarvan getoetst wordt. Het gaat, geloof ik, om opleiding, leeftijd, sekse en afkomst. Toch kun je je goed voorstellen dat met een zeer heterogene invulling van die vier criteria een zeer eenzijdige raad ontstaat. Stel je eens voor dat je een maatschappelijke adviesraad hebt die bestaat uit mensen van allerlei leeftijd, afkomst, opleidingsniveau en sekse, die allemaal gereformeerd zijn, om maar eens wat te noemen. Zou de staatssecretaris dat willen? Dit is natuurlijk niet ons voorstel. Ik pleit er alleen voor ook levensbeschouwelijke differentiatie mee te nemen bij de samenstelling van de maatschappelijke adviesraad. Anders kan het zijn dat we toch nog onder een soort juk terechtkomen van een adviesraad die eenzijdig is samengesteld.
Ik wil ook nog even ingaan op de regionale omroepen. Wij zijn een beetje geschrokken van de situatie die nu ontstaan is en van hetgeen we horen en zien in het land. Ik weet niet of er is kennis is genomen van de motie van de Provinciale Staten van Brabant. Het is een verontrustende motie: zij geeft blijk van verontrusting, maar zij heeft ons ook verontrust. Ook de commissaris van de Koning — dat is toch een gezagdrager die niet bekendstaat om zijn ongenuanceerdheid — heeft zich in krachtige termen uitgelaten over deze wet en dit plan. Hij zei dat we met onze vingers van hun regionale omroepen moesten afblijven. Hij zei het in iets andere bewoordingen, maar ik zeg het hier maar even netjes en getemperd.
Hoe kijkt de staatssecretaris naar deze onrust? Dit is niet wat wij willen. Wij willen een regionale omroep die in het land iets toevoegt aan hetgeen we centraal doen en die vanuit de kracht van de regio invulling geeft aan betrokkenheid, identiteit, educatie en al die zaken die we met ons omroepbestel bedoelen. Hoe zijn we in deze situatie, waarin de regionale omroep in het ongerede lijkt te raken, verzeild geraakt? Kan de staatssecretaris ons helpen, hetzij door een handreiking te doen op het punt van de bezuiniging — mijn fractie wil daarbij onderstrepen wat anderen hebben gezegd — hetzij door er meer op systeemniveau voor te zorgen dat de omroepen weer samen de kracht gaan vormen die we in onze samenleving nodig hebben?
Wat ons betreft is de kernvraag bij dit wetsvoorstel of hiermee voor tien of twintig jaar rust in het omroepbestel is gebracht. Ik stel die vraag niet retorisch, maar echt als een inhoudelijke vraag aan de staatssecretaris.
Ik sluit af door te zeggen dat wij een land van minderheden zijn en dat in de toekomst ook absoluut zullen blijven. We zien wat er gaande is in de samenleving. De kracht van Nederland is steeds geweest dat wij een gidsland zijn op het gebied van respect voor elkaars meningen, met name op het punt van levensovertuiging. Die kracht wil mijn fractie graag behouden en daarom willen wij de pluriformiteit van de omroepen in stand houden.
Wij gebruiken daarbij de kennis van de geschiedenis. We weten wat Bernard van Chartres zei: als wij beter kunnen zien en het beter weten dan onze voorouders, komt dat doordat wij op hun schouders staan. Het is niet omdat wij het beter weten, maar omdat wij hun ervaringen in ons dragen. Wij staan dus op de schouders van onze voorouders. Ik zou haast willen zeggen: de voorouders kijken ook op ons neer. Hierboven, aan het plafond, zien we onze stadhouder Willem III, die als jongeman op ons neerkijkt. Hij kan een van de grootste politici of staatslieden van Europa in de afgelopen eeuwen worden genoemd. Wij denken dat wij in staat zijn om met de kennis en inzet van onze voorouders ook in de toekomst verder te werken aan een samenleving waarin vrijheid en pluriformiteit bestaan. De opdracht is daarbij aan een ieder van ons om "het goede" te doen, wat men daar dan ook zelf onder verstaat. Met die opdracht bezield kunnen we samen met onze omroepen verder komen.
Mijn fractie wacht graag het antwoord van de staatssecretaris af. Wij zijn erg benieuwd waar hij mee komt. Wij zijn er naar ons gevoel nog niet, maar wie weet wat er nog kan gebeuren.
De voorzitter:
Mijnheer Sietsma, laat ik eerst zeggen dat ik het bijzonder vind dat u praktisch uit uw hoofd uw maidenspeech hebt gehouden. Iedere speech is lastig om goed voor te bereiden en u valt er ook nog eens zo in. Het is bovendien de derde maidenspeech die u hebt voorbereid. U sprak hem vol kracht uit het hoofd uit. Mijn complimenten daarvoor.
Ik wil ook nog even zeggen dat wij al twee keer volledig in de startblokken stonden om u te feliciteren met uw maidenspeech. Vandaag is dat eindelijk mogelijk. Ik feliciteer u dan ook van harte. Maar we hadden nog meer sores door het feit dat de andere maidenspeeches niet doorgingen: iedere keer stonden er bloemen te verleppen. Het was dus ook iedere keer de vraag wat we met het boeket moesten doen. Vandaag hebben ze in ieder geval een bestemming. U weet nu alvast dat u bloemen gaat krijgen.
Drie keer is scheepsrecht! Uw maidenspeech vandaag in dit huis is echter niet uw eerste kennismaking met de volksvertegenwoordiging en ook niet uw debuut als volksvertegenwoordiger. Wij hebben al kunnen ervaren dat u het debat niet schuwt. U hebt al een aantal keren bij de interruptiemicrofoon gestaan. Daarbij viel mij op dat u geen enkele moeite had om die knop ingedrukt te houden. Dat is helemaal niet om te lachen; nieuwe Kamerleden hebben daar namelijk in het begin vaak moeite mee. Maar voor u was het allemaal gesneden koek. Het ging als een dolle.
Het openbaar bestuur en de politiek spelen een belangrijke rol in uw leven. Het dienen van de publieke zaak is dan ook een constante in uw loopbaan. Tot voor kort speelden uw politieke activiteiten en uw arbeidzame leven zich grotendeels af op het lokale en het provinciale niveau. Zo begon u in 1970 als leerling-ambtenaar in de gemeente Adorp. In de jaren tachtig van de vorige eeuw was u nog beleidsmedewerker bij het gewest Kennemerland. Van 1995 tot 2000 was u secretaris-directeur van de regio Utrecht. Van 2000 tot 2011 was u provinciesecretaris en algemeen directeur van de provincie Utrecht. We hebben u zojuist ook een vlammend betoog horen houden over de belangrijke positie van Utrecht in ons land en in de geschiedenis van ons land. Van 2011 tot in 2013 werkte u voor de Vlaams-Nederlandse Delta, het samenwerkingsverband tussen Nederlandse en Vlaamse provincies.
Ik heb het al gezegd en u hebt het ook gemanifesteerd: u hebt overduidelijk een voorliefde voor de regio Utrecht. Thans bent u directeur-bestuurder van Huis Doorn en Kasteel Amerongen. Met name Huis Doorn kwam de laatste jaren nogal eens in het nieuws, enerzijds door de prachtige renovaties die er zijn uitgevoerd, maar anderzijds door de financiële perikelen als gevolg van eerder opgelegde rijksbezuinigingen. Dat lijkt nu, na de laatste Prinsjesdag, opgelost: er komt, begrijp ik, extra subsidie voor deze prachtige kastelen. Ik zie u knikken, dus het klopt.
Tijdens uw loopbaan kreeg u de behoefte om zelf politiek actief te worden. Zo was u van 1990 tot 2000 lid van de gemeenteraad van Ermelo voor de toen gecombineerde fractie van RPF en GPV. Voor de jongere toehoorders, voor zover aanwezig: dat waren de voorlopers van de huidige ChristenUnie. In dat verband mag ook nog vermeld worden dat u van 1977 tot 1979 medewerker provincies en gemeenten was van de Groen van Prinsterer Stichting, het wetenschappelijke instituut van het toenmalige GPV.
Vandaag staat u in de Eerste Kamer der Staten-Generaal, opnieuw om dienstbaar te zijn. Dat bent u in twee opzichten. Ten eerste bent u dat door uw gerespecteerde partijgenote Mirjam Bikker te vervangen tijdens haar zwangerschapsverlof. Wij hebben bericht gekregen dat zij, zoals u zelf ook al hebt gezegd, op 4 oktober bevallen is van een zoon, die de naam David draagt. Uw missie hier is dus eindig, want u vervangt haar alleen tijdens haar zwangerschapsverlof. Ten tweede bent u dienstbaar door uw partij in dit huis te vertegenwoordigen.
Ik wens u alle succes met uw verdere bijdrage aan het werk van de Kamer. Ik hoop eerlijk gezegd dat u de andere maidenspeeches nog kunt inzetten. Het zijn dan alleen geen maidenspeeches meer, maar gewone speeches.
Ik schors nu de vergadering, niet alleen om de collegae de gelegenheid te geven de heer Sietsma te feliciteren, maar ook vanwege de dinerpauze.