Verslag van de vergadering van 22 november 2016 (2016/2017 nr. 8)
Aanvang: 10.20 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde zijn de Algemene Financiële Beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota 2017.
De voorzitter:
Ik heet de minister en de staatssecretaris van Financiën van harte welkom in de Eerste Kamer en geef als eerste het woord aan de heer Van Kesteren.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Van Kesteren i (CDA):
Voorzitter. Het kabinet heeft een weinig controversiële begroting ingediend. Het meest omstreden onderwerp was tot nu toe de aftrekbaarheid van onderhoudskosten van rijksmonumenten. Dat zegt iets over de situatie waarin wij verkeren. Geen controverses dus, maar ook geen krachtige maatregelen met het oog op de toekomst. Geen richtinggevend beleid op het gebied van de arbeidsmarkt, de pensioenen of de belastingen. Het kabinet is, om met de schrijver Gerard Reve te spreken, op weg naar het einde. Een natuurlijk einde waarschijnlijk, dat wel.
Het kabinet heeft naar het oordeel van de CDA-fractie nog niet voldoende consequenties getrokken uit de veranderende internationale ontwikkelingen. De koopkrachtplaatjes zijn leidend geweest bij het opstellen van de begroting. Dat is op zich te begrijpen, maar de prioriteiten veranderen. De uitgaven voor Defensie worden verhoogd, maar slechts mondjesmaat. En dan: koopkrachtplaatjes zijn altijd een horrorfilm voor kabinetten, want uiteindelijk kloppen ze nooit. Nu is er meer dan 1 miljard aan gespendeerd om alles er mooi uit te laten zien, en dan gooien de stijgende zorgpremies weer roet in het eten. De begroting kent risico's qua houdbaarheid, mocht de rente verder doorstijgen, en ook door de optimistisch ingeschatte opbrengst van de afkoop van pensioenen in eigen beheer. Hoe kijkt het kabinet hier tegenaan?
De economie staat er goed voor. Hetzelfde geldt voor de overheidsfinanciën, al past hierbij de kanttekening dat burgers en bedrijven een stevige prijs hebben betaald om uit de crisis te komen. Bovendien is er iets te zeggen voor de stelling dat we eerder uit de problemen hadden kunnen zijn, als het kabinet de broekriem niet extra stevig had aangehaald in de vorm van te veel lastenverzwaringen en bezuinigingen. Maar dat is ook een beetje achteraf praten. Nederland doet het economisch uitstekend en daarvoor verdient het kabinet waardering. Nog nooit waren er zo veel mensen aan het werk. Je zou daarom denken dat het kabinet zou mogen baden in een zee van tevredenheid bij de bevolking. Dat is niet het geval.
Er is in ons land sprake van veel onvrede. Wij zijn hierin niet uniek. Het is in veel landen onrustig, maar waarom ook in een land als het onze, dat er toch — zo lijkt het tenminste op basis van de cijfers — goed voorstaat? Kennelijk is het niet meer zo dat de economie doorslaggevend is voor het welbevinden van de bevolking. Lang gold het adagium "it's the economy, stupid!" waarmee Clinton ooit Bush senior kapittelde, toen die de verkiezingen dacht te kunnen winnen op basis van gewonnen oorlogen, in een tijd dat het slecht ging met de economie. De huidige situatie doet sterk denken aan die aan het eind van het Paarse kabinet. Ook toen was er een florerende economie, zij het gedurende een langere periode dan nu, gevolgd door een uitbarsting van ontevredenheid. De gevolgen daarvan ondervinden we nog steeds.
Er is een hevige kortsluiting tussen wat veel burgers ervaren en wat er in Den Haag gebeurt. Ooit schreef Bas de Gaay Fortman een boekje over politiek als de kunst van het ivoordraaien: politiek als ambacht, waarin met eindeloos geduld aan een product gewerkt wordt, met voor het oog nauwelijks waarneembare resultaten. Dat is ook het wezen van de zaak: tegenstellingen overbruggen, compromissen sluiten, het onmogelijke mogelijk maken. Dat vraagt begrip en geduld bij de burgers, niet direct eigenschappen die je kenmerkend voor deze tijd zou noemen. Dat legt een des te zwaardere hypotheek op het werk van de bestuurders. Zij moeten ivoordraaien in een wereld die daarvoor het geduld niet meer heeft.
Wij vermengen de werkelijkheid van de voetbalkantine met die van het bestuur. Het is een botsing tussen wat het politieke ambacht vraagt aan halfhartigheid en de ijzeren logica van de voetbalkantine. Aan de ene kant onvermijdelijke complexiteit met lange wortels ingebed in rechtssystemen. Aan de andere kant de ongecompliceerde en per dag veranderende klank van wat vroeger de stem des volks heette. Deze vermenging maakt het land moeilijker bestuurbaar. Het is ook moeilijk uit te leggen dat we Griekenland financieel steunen en tegelijkertijd bezuinigen op de thuiszorg. Het is moeilijk uit te leggen dat mensen op een wachtlijst staan voor een huurwoning, terwijl vluchtelingen wel snel een huis krijgen. Het is moeilijk uit te leggen dat je je afhankelijk maakt van Turkije in het vluchtelingenvraagstuk, terwijl dat land een kant uitgaat die veraf staat van wat wij juist vinden uit rechtsstatelijk oogpunt.
Zo zijn er meer voorbeelden, maar dat het moeilijk uit te leggen is, wil nog niet zeggen dat het niet moet gebeuren. Een groot deel van mijn leven kom ik al in voetbalkantines. Ze zijn een deel van mijn wereld. Ik ken het sentiment en het instinct ervan van haver tot gort. Het instinct van een voetbalkantine is haarscherp ten aanzien van draaierij en hypocrisie, maar het biedt zelden of nooit oplossingen. Dat blijft toch de taak van politici. Politiek blijft de kunst van het ivoordraaien. Om de verhouding tussen burgers en bestuur te verbeteren, is het essentieel dat politici terughoudend zijn in wat zij beloven. De kunst van het ivoordraaien verhoudt zich niet met grote woorden.
Wezenlijk is ook dat de uitvoering van het beleid in orde is. Hier stuiten wij op een groot probleem in ons land. Nog niet zo lang geleden hadden wij in dit huis een gesprek met de Algemene Rekenkamer, naar aanleiding van het verantwoordingsonderzoek 2015. In dat onderzoek kwam naar voren dat er ernstige onvolkomenheden bij klassieke overheidstaken zijn. Een daarvan betrof de Belastingdienst. De Algemene Rekenkamer constateerde blijvende onduidelijkheid over de aanpak van ICT-problemen en deed de onthutsende vaststelling dat ingrijpende wijzigingen in het beleid de komende jaren niet mogelijk of risicovol zijn. Een teken aan de wand in dit verband is de wijziging van de vermogensrendementsheffing. Omdat het niet mogelijk is voor de Belastingdienst om het reële rendement te belasten, moeten we voort met een fictief rendement dat veel hoger is dan wat mensen op hun spaarrekening krijgen. Dat is niet rechtvaardig en het maakt het er niet rechtvaardiger op dat mensen met een groter vermogen, die hun geld ook op een spaarrekening hebben, een hogere belasting opgelegd krijgen.
Als je het hebt over het kweken van onbegrip bij de burgers voor wat er in Den Haag gebeurt, is dit een hard voorbeeld, des te meer daar het voorstel vorig jaar alleen maar door het parlement is gekomen, omdat het gekoppeld was aan de bekende 5 miljard verlaging van de inkomstenbelasting. De staatssecretaris heeft over de vermogensrendementsheffing wel een brief aan de Kamer geschreven met enkele opties voor een oplossing, maar er worden geen keuzes gemaakt. Ook op dit punt laat het kabinet zien dat het alleen nog maar op weg naar het einde is. Ik wil geen zout in de wonden wrijven naar aanleiding van de recente ophef over de reorganisatie van de Belastingdienst. Daarvoor acht ik de staatssecretaris te hoog. Toch hoor ik graag een reactie van het kabinet over de constateringen van de Algemene Rekenkamer. Kan de Belastingdienst eventuele wijzigingen van het belastingstelsel wel of niet aan?
De uitvoerbaarheid van beleid moet veel meer aandacht krijgen. Het is een wat saai onderwerp, maar wel essentieel voor de geloofwaardigheid van de overheid en daarmee direct gerelateerd aan de problemen die wij in democratisch opzicht hebben.
Een ander voorbeeld van falende uitvoering betreft het UWV. Ook hier zijn grote problemen. De ICT heeft fundamentele gebreken. Minister Asscher liet onlangs aan de Kamer weten dat het nog tot 2020 zal duren voordat de problemen zijn opgelost. De inspanning die hiervoor nodig is, kan leiden tot vertraagde invoering van politiek gewenste beleidswijzigingen, waarschuwt de minister. Het levende bewijs dat een slechte uitvoering beleid doorkruist, werd onlangs geleverd in een rapport van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daaruit bleek dat het UWV en gemeenten niet in staat zijn om voldoende werkzoekenden aan te leveren voor het zogenaamde 100.000-banenproject. Dit is een van de paradepaardjes van het kabinet: het geven van een baan aan mensen met een handicap; een buitengewoon belangrijke en sociaal verantwoorde maatregel die ons aller steun verdient. Het schijnt dat er bij de bedrijven voldoende vacatures beschikbaar zijn, maar dat de kandidaten niet geleverd kunnen worden. Dat is triest en meer dan dat. Het is eigenlijk een schande omdat dit systeem van arbeidsbemiddeling, zo blijkt ook uit dit rapport, al jaren niet functioneert.
Ook hier weer van hetzelfde laken een pak. Nieuw beleid kan niet worden uitgevoerd. Zo bezien, is het misschien maar goed dat het kabinet er niet in is geslaagd om tot een nieuw belastingstelsel te komen en evenmin oplossingen heeft gevonden voor de problematiek van de zzp'ers. Wat dat laatste betreft, wil ik de uitvoerbaarheid van mogelijke oplossingen centraal stellen. Wij staan hier voor een grote keuze die veel invloed kan hebben op de collectieve uitgaven. Als wij ertoe over zouden gaan om het ziekte- en arbeidsongeschiktheidsrisico verplicht collectief te verzekeren, dan zetten wij een grote stap. Uiteraard is het belangrijk om sociale bescherming te bieden tegen de risico's van ziekte en arbeidsongeschiktheid, maar laten wij eerst goed nadenken over de vraag hoe wij dat doen en over de vraag hoeveel zzp'ers daadwerkelijk behoefte aan dergelijke bescherming hebben.
Wat mij opvalt, is dat er een veelal negatief oordeel is over de zzp'er, maar zo denkt hij of zij er zelf niet over. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat zzp'ers tevreden zijn met hun situatie, een laag ziekteverzuim hebben en beter presteren. Voorzichtigheid is geboden om deze situatie te veranderen, te meer daar veel over zzp'ers wordt gesproken en weinig met hen. Hoe dan ook, de praktische haalbaarheid en uitvoerbaarheid dienen voorop te staan. Laten wij niet vergeten waar wij vandaan komen met collectieve regelingen op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid. De Ziektewet en WAO waren berucht om hun hoge misbruikgehalte en leidden indertijd tot aantallen deelnemers die het bestaan van een burgeroorlog deden vermoeden. We hebben een slechte reputatie op het gebied van de uitvoering van sociale zekerheid en nu overwegen we om 1 miljoen mensen in een systeem onder te brengen. Goed over nadenken lijkt mij. De weinig hoopgevende uitvoering van de Wet DBA onderstreept nog eens de gerechtvaardigde twijfel. Gaarne het oordeel van het kabinet over de geschetste risico's.
De risico's voor onze economie en daarmee ook voor de financiële huishouding van ons land komen met name van buiten. De euro blijft een zorgenkind omdat de politieke middelen om de munt te beschermen nog altijd niet volledig zijn. De verschillen tussen Noord- en Zuid-Europa zijn groot. Devalueren van de munt, in het verleden een probaat middel om de concurrentiepositie te verbeteren, kan niet meer. De mogelijkheden om de concurrentiepositie te verbeteren, worden kleiner. De mogelijkheden om via aanpassingen van de economie concurrerender te worden, stuiten af op de onwil en het onbegrip van de kiezers.
De heer Rinnooy Kan i (D66):
Ik had even nodig om de opmerkingen over zzp'ers van de heer Van Kesteren te verwerken. Ik moest even iets opzoeken. Ik ben getroffen door de toonzetting van zijn verhaal. Uit de krant heb ik het volgende begrepen over het verkiezingsprogramma van het CDA. In de berichtgeving wordt de indruk gewekt dat het de bedoeling van het CDA zou zijn om het zzp-schap fiscaal te ontmoedigen. Dat lijkt haaks te staan op de toonzetting van het verhaal van de heer Van Kesteren. Mijnheer Van Kesteren, wilt u dat nader toelichten?
De heer Van Kesteren (CDA):
Ik ken het programma van mijn partij.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Dat veronderstelde ik.
De heer Van Kesteren (CDA):
Ik ben daar ook een enthousiast voorstander van. Dat neemt niet weg dat het te allen tijde goed is om over geschetste ontwikkelingen te blijven nadenken en daar kanttekeningen bij te plaatsen. Ik weet dat het streven naar een collectieve regeling in het programma van mijn partij wordt geopperd. De portee van mijn inbreng is dat we bij de vormgeving daarvan buitengewoon zorgvuldig moeten zijn. Ik heb veel geleerd van het verleden. Een deel van het verleden hebben wij gezamenlijk meegemaakt. Ik doel op de Ziektewet en de WAO. Die hebben Nederland toentertijd in ongelooflijk grote problemen gebracht. Potentieel kan dit hier weer gebeuren als wij het niet goed aanpakken.
De voorzitter:
Ik zeg tegen de heer Rinnooy Kan en ook tegen de heer Van Kesteren dat wij via de voorzitter spreken.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Ik luister met belangstelling. Ik constateer voorlopig dat de inzichten van de heer Van Kesteren zich nog steeds razendsnel ontwikkelen. Dat stel ik met genoegen vast.
De heer Van Kesteren (CDA):
De kloof tussen noord en zuid blijft in stand als het om de euro gaat. Onlangs heeft professor Stiglitz een interessante analyste gegeven. Hij zegt: of je integreert of je splitst. Dat is natuurlijk moeilijk in praktische politiek te vertalen. De minister van Financiën heeft daar in een reactie op de analyse van Stiglitz ook op gewezen. In zijn artikel toonde de minister zich voorzichtig optimistisch over de ontwikkelingen in het eurogebied. Intussen worden door de Europese Commissie nog weer verdergaande voorstellen op financieel-economisch gebied ontwikkeld. Er circuleren voorstellen voor één Europese winstbelasting en voor één Europees depositogarantiestelsel. De CDA-fractie vraagt zich af of dit op dit moment niet te hoog gegrepen is voor een Europa dat wel andere zaken aan zijn hoofd heeft om steun bij de burgers te houden. Gaarne het oordeel van het kabinet hierover.
De heer Van Strien i (PVV):
Dit is een interessante opmerking van de heer Van Kesteren. Hij zegt dat de analyse van de heer Stiglitz niet direct in praktische politiek is te vertalen. Zoals bekend hebben wij daar een andere mening over. Je kunt gewoon zeggen dat we de euro afschaffen. Ik weet dat er een hoop kanttekeningen bij te plaatsen zijn, maar het is wel mogelijk. De heer Van Kesteren zegt aan de ene kant dat afschaffen kennelijk geen optie is en aan de andere kant dat meer Europa op dit moment ook geen optie is. Is hij het eigenlijk eens met de analyse van de heer Stiglitz? Zo ja, wat moeten wij hier naar de mening van het CDA mee doen?
De heer Van Kesteren (CDA):
Ik ben het intellectueel tot op zekere hoogte eens met de analyse van Stiglitz. Echter, je kunt bijna geen radicale keuzes maken in een zeer gecompliceerde wereld. Dat is de kern van mijn betoog van vanmorgen. Ik denk dat de minister van Financiën in zijn repliek op Siglitz heeft aangegeven waar de schoen wringt. Ik heb ook eerder, in 2011 en 2012, toen de euro door een diep dal ging, gesprekken gevoerd over mogelijkheden om de euro te vervangen. Ik had het over een horrorfilm in het kader van koopkrachtplaatjes, maar dat is nog maar … Het is niet voorstelbaar hoe je zoiets zou moeten organiseren. En, en dan kom ik op het directe antwoord, de CDA-fractie, het CDA staat voor een sterk Europa. Een sterk Europa kan uiteindelijk niet zonder één munt. Er is veel meer voor nodig om Europa sterk te maken, maar de inzet die wij hebben is om ernaar te streven dat de euro intact blijft en ook kan functioneren als een van de essentiële onderdelen van Europa.
De heer Van Strien (PVV):
Ik constateer dat de heer Van Kesteren zegt: tja, het is een zo moeilijk probleem dat wij er niet in willen kiezen.
De heer Van Kesteren (CDA):
Dat ontken ik. Ik kies voor Europa en ik kies voor een sterke euro. Maar ik ben niet blind voor de problemen die daaromtrent bestaan. Dat is waar wij als CDA ons in dit debat bevinden.
De kunst van het ivoordraaien geldt in het bijzonder voor het Europese project. Het gaat van crisis naar crisis en van oplossing naar oplossing. Knap politiek handwerk, maar slecht bestand tegen de logica van de voetbalkantine. Intussen vult de ECB de leemte die ontstaat omdat rigoureuze politieke stappen niet kunnen worden genomen. De hoeveelheid geld die in de economie wordt gepompt, is enorm. Is bij benadering bekend, vraag ik het kabinet, wat de financiële gevolgen zijn voor ons pensioenstelsel op korte en lange termijn?
Het is niet conform de leer van het ivoordraaien om de ECB te bekritiseren, omdat de onafhankelijkheid van de ECB fundamenteel is. Maar langzamerhand kom je op het gebied van de geldschepping toch in de buurt van de volgende anekdote. Een Engelse mevrouw bevindt zich ten tijde van de ondergang aan boord van de Titanic en bestelt, geheel volgens de stoïcijnse Britse traditie, een whisky met ijs. Terwijl de ijsschotsen groter worden en dreigender worden voor het schip en de band speelt, zegt die mevrouw tegen de ober "Waiter, I asked for ice, but this is ridiculous". Daar doet de situatie met de ECB aan denken. In de Tweede Kamer is door de CDA-fractie een gedegen notitie op tafel gelegd over dit vraagstuk. Het kabinet heeft daar toegezegd, met een reactie daarop te komen. Daarom laat ik het hier hierbij.
Ik wil graag ingaan op de problematiek van de pensioenen, en wel op het aspect van het niet-indexeren daarvan. Ik doe dit omdat het een onderwerp is dat sterk bijdraagt aan de kloof tussen Den Haag en de rest van Nederland. Immers, de pensioenfondsen maken genoeg rendement of kunnen genoeg rendement maken om te kunnen indexeren, maar dat mogen zij niet vanwege de regelgeving. Wij meten onszelf een veel te strak keurslijf aan. Wij doen dit om geld in de potten te houden voor de toekomst, opdat ook de jongere generaties een pensioen zullen hebben. Dat uitgangspunt is uiteraard onomstreden, maar het wordt veel te stringent uitgevoerd. Dat leidt tot onvrede bij de burgers; bij de ouderen natuurlijk, maar ook bij de jongeren die werken en wier pensioenopbouw stilstaat.
We praten over een situatie die tientallen jaren voor ons ligt: 2050, 2060. Wie durft met enige zekerheid te zeggen hoe de wereld er dan uitziet, laat staan enige zekerheid te bieden? Toch wekken wij de indruk dat te kunnen met onze Ultimate Forward Rate en onze dekkingsgraadfilosofie.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Ik luister nog steeds met bewondering naar de heer Van Kesteren, maar ik hoor nu naar mijn gevoel toch iets te veel de voetbalkantine doorklinken, waar hij zo veel tijd met zo veel genoegen doorbrengt. Zo gaat dat dan weleens. Als de heer Van Kesteren zich niet kan vinden in de huidige methodiek om toekomstige verplichtingen van pensioenfondsen te kwantificeren, welke methodiek zou hij daar dan voor in de plaats willen stellen?
De heer Van Kesteren (CDA):
Ik zou meer vertrouwen — dat komt ook in het vervolg van mijn tekst aan de orde — op het vermogen en de capaciteit van pensioenfondsen en hun beleggers om voldoende middelen bij elkaar te brengen om te kunnen indexeren. Waarom zou dat mogelijk zijn geweest in 1975, 1985, 1995 en zelfs in de crisistijd die achter ons ligt, en waarom zou dat niet mogelijk zijn in 2040 of in 2050? Dat is de beginvraag van de discussie. Wij hebben aangenomen op een gegeven moment, toen het heel moeilijk was met pensioenen in het begin van de jaren 2000, dat wij er niet meer op kunnen vertrouwen dat die capaciteit in de toekomst ook zal bestaan, dus zijn wij de pensioenfondsen aan banden gaan leggen. Nogmaals, ik begrijp het motief, maar ik denk dat we ons in een te strak pak hebben gestoken. Dat gaat toch leiden tot grote problemen. Dat leidt tot onvrede. Mijn betoog is gericht op het door redelijke maatregelen en goede uitvoering bestrijden van die onvrede. Ik denk dat wij met het stelselmatig niet indexeren op de verkeerde weg zijn. Dat leeft in de voetbalkantine, maar ik vind het ook zelf.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Dat is consistent met uw herhaalde aanwezigheid aldaar. Ik heb toch nog moeite om uw opvatting te rijmen met uw eerder geuite zorg over het pensioen van de nieuwe generaties die komen, maar ik wacht op het vervolg van de voetbalwedstrijd.
De heer Van Kesteren (CDA):
Ik maak een paar opmerkingen over het gewenste macro-economische beleid. Naar de mening van de CDA-fractie is het verstandig om twee dingen centraal te stellen in de komende tijd.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Ik wil nog even terugkomen op wat er leeft in de voetbalkantine maar ook bij de heer Van Kesteren zelf ten aanzien van de indexering van pensioenen. Is dat een suggestie die de heer Van Kesteren daar heeft opgedaan, een gedachte die leeft bij het CDA, of is het wat het CDA betreft ook een hard punt in aanloop naar bijvoorbeeld de volgende kabinetsperiode?
De heer Van Kesteren (CDA):
Ik neem natuurlijk een bescheiden positie in in mijn partij. Ik kan dus moeilijk vooruitlopen op hoe dat in een kabinetsformatie een rol zou spelen. Maar mijn inzet zou zijn om het bestaande systeem van indexaties en de wetgeving die daar bepalend in is, onder de loep te nemen om te zien of we wel op de goede weg zijn en of er geen alternatieven zijn. Dat zou mijn inzet zijn, omdat ik denk dat het pensioensysteem op deze manier veel mensen niet brengt wat het zou moeten brengen. Want het lijkt erop dat alleen ouderen worden getroffen door niet te indexeren, maar vergeet niet dat heel veel mensen die aan het werk zijn, ook hun pensioen niet zien groeien. Dat is een beetje verborgen leed, maar het speelt wel degelijk.
De heer Van Apeldoorn (SP):
In dat geval wil ik alleen maar zeggen dat wij benieuwd zijn of het CDA op een gegeven moment met alternatieven komt en hoe bescheiden de rol van de heer Van Kesteren uiteindelijk zal zijn. Wij zien daarnaar uit.
De heer Van Kesteren (CDA):
Ik hervat met wat wij wenselijk zouden vinden in macro-economisch opzicht in de komende tijd. Het gaat met name op twee zaken: investeren in duurzaamheid en extra middelen ter beschikking stellen van defensie. Het laatste behoeft, met het oog op de internationale situatie, weinig betoog. Het eerste, investeren, is essentieel voor de toekomst. Er is een grote duurzaamheidsopgave en er is nog veel te doen op het gebied van wegen en openbaar vervoer. Dus is er alle reden de financiële middelen hierop te richten. Dat betekent de ruimte benutten die de Brusselse normen bieden en dat betekent waarschijnlijk ook minder prioriteit aan belastingverlaging.
Ten slotte wil ik graag iets zeggen over het recente advies "Samenleving en financiële sector in evenwicht" van de WRR.
De heer Schalk i (SGP):
Ik ga even terug naar het punt dat de heer Van Kesteren een beetje liet liggen, namelijk defensie. Hij zei wel, in mijn woorden gezegd, dat hier orde op zaken gesteld moet worden. Over duurzaamheid zei hij dat we moeten letten op wat Brussel zegt. Bij defensie zouden we moeten kijken naar wat de NAVO aan normen geeft. Geeft dat indicaties voor wat naar de mening van de heer Van Kesteren/het CDA nodig is voor defensie?
De heer Van Kesteren (CDA):
Ik weet niet precies wat er in het CDA-programma op dit punt staat, dat zeg ik erbij. Maar mij lijkt dat de situatie zoals deze zich internationaal ontwikkelt, onontkoombaar maakt dat Nederland een groter deel aan defensie gaat besteden en ook intensiever gaat samenwerken met andere Europese krijgsmachten. Dat lijkt mij onontkoombaar, tenzij er weer een detente intreedt, maar daar ga ik even niet van uit.
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
Ik vond de opmerking van de heer Van Kesteren over investeren in duurzame ontwikkeling buitengewoon interessant. Mag ik daaruit begrijpen dat hij het met name heeft over groene duurzame ontwikkeling? Misschien kan hij dat toelichten. Aan welke investeringen denkt het CDA dan? Is bijvoorbeeld het grootschalig investeren in het energiezuiniger maken van de enorme woningvoorraad in Nederland een idee dat de heer Van Kesteren steunt? Ik vind het interessant dat hij zegt dat er dus geen ruimte is voor lastenverlichting. Hij zegt: laten we vooral gaan investeren en het geld niet in het verlichten van de lasten stoppen.
De heer Van Kesteren (CDA):
Ik ga ervan uit dat we een prudent financieel beleid moeten voeren, dus dat de staatsschuld en het tekort in bedwang moeten worden gehouden. Dat betekent dat we keuzes moeten maken ten aanzien van de revenuen van economische groei. Je kunt grofweg zeggen dat je lastenverlichting kunt toepassen of meer geld naar defensie of de politie kunt brengen. Dat laatste zal noodzakelijk zijn. Wat het investeren betreft zullen we de weg op moeten die het kabinet gedeeltelijk ook al is ingeslagen, namelijk om de pensioenfondsen en andere investeerders aan je kant te krijgen en geld beschikbaar te stellen om te investeren in wat ons land en de wereld nodig hebben, namelijk investeren in duurzaamheid. Dan heb je het over het handelen dat je moet doen in het kader van een klimaatakkoord om ervoor te zorgen dat je je doelen kunt halen. Er is een breed spectrum aan mogelijkheden. Dan gaat het over energie en het energiezuinig maken van de woningvoorraad. Daar zijn veel voorbeelden van te geven. Dat geld moet niet alleen uit de staatskas komen, want dan is het onbetaalbaar. We zullen een methode moeten vinden om met een deel overheidsgeld en een deel investeerdersgeld — de investeerders kunnen dan een bescheiden rendement behalen — deze ontwikkeling te financieren. Anders kunnen we het nooit financieren.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Mag ik uit de woorden van de heer Van Kesteren opmaken dat hij zegt dat het kabinet hierin veel ambitieuzer zou moeten zijn? Moet ook een volgend kabinet niet veel ambitieuzer zijn en een groter investeringsprogramma ten aanzien van duurzaamheid opstellen? Begrijp ik dat goed van de heer Van Kesteren?
De heer Van Kesteren (CDA):
Zo is het.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het is zeer mooi dat het CDA zich hiervoor uitspreekt. Daar kom ik graag op terug.
De heer Van Strien (PVV):
Ik heb op twee verschillende interrupties de heer Van Kesteren horen antwoorden: ik weet precies wat er in het CDA-programma staat. Even later hoorde ik hem zeggen: ik weet niet precies wat er in het CDA-programma staat. Misschien is het een suggestie voor de heer Van Kesteren en het CDA om het verkiezingsprogramma te comprimeren tot een A4'tje?
De heer Van Kesteren (CDA):
Dat zou zijn voordelen hebben, mijnheer Van Strien, absoluut.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ik heb met belangstelling geluisterd naar het pleidooi van de heer Van Kesteren voor meer investeringen. Ik wil me ook aansluiten bij de woorden van de collega van GroenLinks, maar ik heb nog wel een vraag hierover. De heer Van Kesteren zei dat de verhoging van de investeringen moet passen binnen de Brusselse normen en de Europese begrotingsregels. Ik vroeg mij af hoe hij aankijkt tegen deze normen. Wat behelzen die normen op dit moment volgens hem? Recentelijk is door de Europese Commissie een notitie gepubliceerd, getiteld Towards a Positive Fiscal Stance for the Euro Area. Ik weet niet of de heer Van Kesteren daarmee bekend is, maar daarin staat dat met name Duitsland en Nederland meer ruimte voor publieke investeringen zouden hebben dan tot nog toe misschien gedacht. In de notitie wordt onder andere de aanbeveling gedaan dat Nederland de publieke investeringen met 1% van bnp verhoogt. Ik vroeg me af wat de gedachten van de CDA-fractie over deze aanbeveling of suggestie van de Europese Commissie zijn.
De heer Van Kesteren (CDA):
Ik ga ervan uit dat we ons financiële beleid prudent voeren. Dat wil zeggen dat we ons begeven en blijven begeven binnen de hiervoor gestelde grenzen. Dat stelt beperkingen aan mogelijkheden om uit de staatskas projecten te financieren. Dat is mijn antwoord. Als je de normen ruimer maakt en conform plannen zoals gelanceerd door Juncker wat elastisch om de normen heen kunt bewegen, dan zou dat passen in mijn filosofie van het ivoordraaien. Dan zou ik daarvoor zijn.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Mijn vraag was eigenlijk of de heer Van Kesteren het ermee eens is dat blijkens de recente berichten uit Brussel, de Europese Commissie zelf stelt dat de normen feitelijk ruimer zijn dan tot op heden gedacht, ook door dit kabinet.
De heer Van Kesteren (CDA):
Mij ontbreekt de kennis om deze vraag goed te beantwoorden. Ik ken het rapport niet waaruit wordt geciteerd.
Ten slotte wil ik graag iets zeggen over een recent advies van de WRR, Samenleving en financiële sector in evenwicht. Dat is een veelbesproken rapport dat de zorg articuleert dat er nog steeds te weinig zekerheden in het banksysteem zitten. Het rapport raakt aan de kern van een belangrijk vraagstuk. De financiële sector opereert in een vrije markt en dient als motor voor economische groei. Tegelijkertijd levert dat de risico's op die bij het ondernemen horen. Dat hebben we de laatste jaren ondervonden. Inmiddels is er strenger toezicht gekomen en moeten de financiële instellingen meer buffers hebben. Naar het oordeel van de WRR is dat nog niet genoeg en moeten er meer beperkingen aan de financiële sector worden gesteld. In ander verband gaan stemmen op om vanwege de onzekerheid voor de burgers banken meer in staatshanden te houden om een veilige thuishaven te bieden voor burgers die risico's willen mijden. Daarnaast is er een roep om financiële instellingen uit Londen te verlokken naar Amsterdam te komen. Dat vraagt juist weer meer vrijheid, ondernemerschap en risico's. Mag ik het kabinet vragen op deze diverse aspecten in te gaan?
Namens de CDA-fractie wil ik het kabinet dankzeggen voor de voorliggende begroting. Wij wachten de antwoorden op onze vragen en kanttekeningen met belangstelling af.
De heer Ester i (ChristenUnie):
Ik ervaar het als een ernstig manco in mijn persoonlijke biografie dat ik zelden in voetbalkantines kom, maar het geeft wel aanleiding tot de volgende vraag. Ik heb met belangstelling geluisterd naar uw verhaal en naar wat u hebt gezegd over pensioenfondsen en investeringen. Ik wou die twee eens koppelen. Als je kijkt naar de manier waarop pensioenfondsen in Nederland hun geld beleggen, dan zie je dat dit in overgrote meerderheid naar het buitenland gaat. Zou het CDA er voorstander van zijn om pensioenfondsen op een of andere manier te bewegen om meer van hun geld in Nederland te beleggen, in investeringen in Nederland?
De heer Van Kesteren (CDA):
Op die vraag kan ik volmondig met ja antwoorden. Ik zou het goed vinden als pensioenfondsen in zodanige omstandigheden zouden kunnen worden gebracht dat zij met een bescheiden rendement in Nederland zouden kunnen bijdragen aan investeringen die nodig zijn en die niet alleen door de overheid kunnen worden opgebracht.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Ik word door deze laatste reactie van de heer Van Kesteren nog meer in verwarring gebracht. Eerder pleitte hij voor een beperkte inmenging met wat pensioenfondsen zouden moeten doen, namelijk een hoog rendement maken voor hun gepensioneerden. Hij leek daar zelfs de gedachte aan te koppelen dat het UFR toch wel een heel conservatieve inschatting is van wat die vrijgelaten pensioenfondsen zouden kunnen realiseren. Nu wil hij ze weer aan banden leggen en ze verplichten in Nederland te beleggen. Mij dunkt dat er op zijn minst een spanning zit tussen die perspectieven. Misschien kan de heer Van Kesteren dit nog toelichten?
De heer Van Kesteren (CDA):
De heer Rinnooy Kan, die ik ken als een buitengewoon scherpzinnig man, heeft hier een punt. Natuurlijk is er een spanning tussen deze twee opvattingen, maar dat wil niet zeggen dat ze niet te verenigen zijn. Als je pensioenfondsen meer ruimte laat om te beleggen, kun je ze tegelijkertijd ook vragen om een deel van hun beleggingen — het gaat uiteindelijk maar om een deel — tegen een van tevoren afgesproken rendement in Nederland te investeren. Ik zie dit niet als een onoverbrugbaar probleem. Ik denk dat je daar goede afspraken over kunt maken, omdat pensioenfondsen baat hebben bij meer ruimte en de Nederlandse samenleving gebaat is bij meer investeringen via pensioenfondsen in wat in Nederland nodig is.
De heer Rinnooy Kan (D66):
De toonzetting van de heer Van Kesteren maakt het mij onmogelijk om nog verder kritisch te reageren.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Ik meen dat de heer Rinnooy Kan de heer Van Kesteren niet goed citeerde. Hij sprak niet over verplicht beleggen in Nederland maar over meer beleggen in Nederland. Dat is een fundamenteel verschil.
Vindt de heer Van Kesteren dat als de regelgeving het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen meer ruimte zou geven om risicodragend te beleggen, dit dan ook in Nederland zou kunnen en daarbuiten? Immers, volgens de huidige regels zijn de fondsen, met name de fondsen die onder de dekkingsgraad komen, eigenlijk verplicht alleen maar in obligaties te beleggen. Ze mogen zelfs niet meer risico nemen omdat zij onder water staan. Als wij die regels zouden veranderen, is de heer Van Kesteren het er dan mee eens dat dit een goede mix zou zijn, dat wil zeggen betere regels om meer risico te nemen en dan ook in Nederland beleggen?
De heer Van Kesteren (CDA):
De heer Van Rooijen vult, zoals gebruikelijk, de zaak nu wel sterk in, maar in grote lijnen geeft hij weer hoe ik hier naar kijk.
De heer De Grave i (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Mag ik beginnen met een compliment voor de heer Van Kesteren voor de manier waarop hij het woordvoerderschap bij deze financiële beschouwingen waarneemt? Ik hoop overigens dat hij het mij niet kwalijk neemt als ik zeg dat ik hoop dat de heer Hoekstra deze taak en verantwoordelijkheid weer snel op zich kan nemen. Nogmaals, dat heeft niets te maken met de kwaliteit van de wijze waarop u bent waargenomen, mijnheer Hoekstra.
Terwijl in de Verenigde Staten een electorale schok heeft plaatsgevonden met onvoorziene gevolgen voor de wereldeconomie en dus ook voor Nederland, terwijl de onderhandelingen over brexit nog moeten beginnen ook al met onvoorziene gevolgen, spreken wij vandaag over het voorgestelde financiële beleid voor Nederland voor 2017 op basis van de Miljoenennota 2017. Dat heeft natuurlijk iets onbevredigends, maar speculeren over de gevolgen heeft niet zo veel zin. Wij weten in het voorjaar bij het Centraal Economisch Plan meer en in de tussentijd is er genoeg te zeggen over wat wij wel weten.
Soms is het trouwens ook goed eens terug te kijken. Dan kun je verwachtingen en beelden uit het verleden toetsen aan wat werkelijk heeft plaatsgevonden. Zo vormen de financiële beschouwingen van vier jaar geleden boeiende lectuur. In schrille, aan de overzijde, en in wat mildere vorm, in dit huis, werd de rampspoed uitgemeten die het voorgenomen economische beleid over het land zou uitstorten. Economen gaven het kabinet in het vakblad ESB een 3,5 voor het voorgenomen beleid; de minister zal het zich ongetwijfeld herinneren. Als wij nu nuchter kijken naar de staat van de Nederlandse economie, kunnen wij toch niet anders dan concluderen dat er van die voorgestelde rampspoed weinig terecht is gekomen.
Dit punt is nu gemarkeerd, maar het is tegelijkertijd interessant om na te gaan of en zo ja welke lessen voor het te voeren beleid kunnen worden meegenomen naar de volgende regeerperiode.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Ik kom terug op de opmerkingen dat de rampspoed niet over ons land is gekomen en dat alle economen het destijds bij het verkeerde eind hadden. De economen die destijds kritisch waren, onder andere de hoogleraar Bas Jacobs, zijn nog steeds erg kritisch over het gevoerde beleid. Zij hebben berekend dat de bezuinigingen en de lastenverzwaringen in totaal rond de 5% aan groei van het bnp hebben gekost en dat dit mogelijk tot een verlies van 365.000 banen heeft geleid. Die berekeningen komen overigens terug in de onderzoeken van andere onafhankelijke instituten zoals het onderzoeksbureau van de ING. Ik weet niet of de heer De Grave daar de kwalificatie rampspoed aan wil geven, kennelijk niet. Dit lijken mij echter geen positieve ontwikkelingen. Misschien kan de heer De Grave hierop reageren?
De heer De Grave (VVD):
Ik heb al gezegd dat ik hier in de rest van mijn betoog op terugkom. Ik sprak die zin uit om juist op deze nuance in te gaan. Ik raad de heer Van Apeldoorn echter aan om nog eens na te lezen wat vier jaar geleden is gezegd. Dat is echt heel interessant. Als hij dit vergelijkt met deze interruptie, dan kom ik in de rest van mijn betoog terug op de nuances en de vragen die ik daar ook bij heb. Zeker, er zijn lessen te trekken uit het debat, maar ik wil toch het punt markeren tussen het beeld en de teksten toen en de feitelijke situatie nu.
Ik zei al dat ik terugkom op de vraag of er lessen kunnen worden getrokken uit het debat; ik zal de interruptie hierbij betrekken. Ik wil eerst stilstaan bij de cijfers in de begroting voor 2017. Die cijfers zien er keurig uit. Er is een redelijk stevige groei en een mooi tekort van 0,5% ondanks 7,5 miljard lagere gasbaten dan bij de start van het regeerakkoord werden geraamd. Daarnaast is sprake van een negatief houdbaarheidstekort, dat wil zeggen dat op middellange termijn de collectieve uitgaven meer dan zijn gedekt door de collectieve inkomsten. Dat geeft stabiliteit en vertrouwen. Dat is des te mooier omdat in dit cijfer al rekening is gehouden met een groei van de zorguitgaven van structureel 3,4%. Mede door flankerend lastenbeleid gaan geen groepen er in koopkracht op achteruit en gaan velen erop vooruit, overigens met een sterretje voor de hoogte van de zorgpremie voor 2017. Ik kom daarop terug.
Volgens de raming van het CPB stijgt het aantal banen weliswaar, mede dankzij een verlaging van de lasten op arbeid met 5 miljard, maar stagneert de daling van de werkloosheid, vooral door een extra arbeidsaanbod door de betere economische ontwikkeling. Dat is op zich een minpunt zoals het kabinet ook aangeeft. De cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de ontwikkeling van de werkloosheid zijn overigens de laatste maanden opvallend veel gunstiger dan de prognoses. Aan de minister vraag ik of op basis hiervan al een verwachting is te formuleren over de ontwikkeling van de werkloosheid. Mag misschien de conclusie worden getrokken dat die naar alle waarschijnlijkheid in 2017 toch verder zal dalen? Dat is belangrijk, want voor de VVD is, zoals bekend, werk nog steeds het beste medicijn tegen armoede en sociale uitsluiting.
Volgens de laatste cijfers presteert de Nederlandse economie trouwens over de hele linie duidelijk beter dan de ramingen in de Miljoenennota. Dat is goed nieuws. Dit biedt mogelijk een buffer tegen negatieve risico's zoals de brexit en de gure anti-vrijhandelswind die momenteel in de wereld waait. Voor een land met een open economie als Nederland dat stevig afhankelijk is van de export is dat een slechte ontwikkeling. Heeft de regering een strategie voor het geval dat onverhoopt protectionisme in plaats van vrijhandel de internationale norm wordt? Hoe gaat Nederland daar dan mee om?
De VVD-fractie steunt nadrukkelijk de extra 400 miljoen voor Veiligheid en Justitie. Het is goed dat het kabinet hiermee tegemoetkomt aan de breed levende zorgen, ook bij mijn fractie, over de uitgavenruimte voor dit departement. Het extra geld voor Defensie, inclusief vredesoperaties, geleidelijk oplopend tot 400 miljoen structureel is wenselijk, gelet op de uitdagingen waar Defensie voor staat in een steeds complexer wordende internationale omgeving. Tevens echter, ik zeg het gewoon ronduit, stel ik vast dat dit structureel ontoereikend is. Hier heeft de uitslag van de Amerikaanse verkiezingen naar ons oordeel effect. De NAVO, cruciaal voor onze veiligheid, vereist dat ook de Europese partners een groter deel van de lasten zullen gaan dragen. Hoe kijkt de regering hiertegen aan?
Het is goed om te constateren dat meer partijen dit zo zien, gelet op de verschenen verkiezingsprogramma's, en dat er mede dankzij het gevoerde kabinetsbeleid budgettaire ruimte zal zijn om in de komende regeerperiode te investeren in nationale en internationale veiligheid. Klopt het overigens, zo vraag ik de minister, dat van de 400 miljoen voor Defensie in 2017 slechts 80 miljoen resteert na aftrek van 100 miljoen rijksbrede korting en andere maatregelen als de prijscompensatie? Als dat het geval is, is naar de mening van de VVD-fractie extra geld voor Defensie in 2017 absoluut aan de orde en zal dat betrokken moeten worden bij de Voorjaarsnota.
De heer Schalk i (SGP):
Het is fijn dat ook de VVD-fractie stevig extra wil inzetten voor Defensie. Kan de heer De Grave een indicatie geven van het bedrag dat de VVD-fractie daarbij voor ogen heeft? Ik vroeg dat zo-even ook al aan de heer Van Kesteren. Kan de heer De Grave zeggen waar wij naartoe moeten? Moeten wij bijvoorbeeld de NAVO-norm gaan hanteren? Of heeft de VVD-fractie daar andere ideeën over?
De heer De Grave (VVD):
De heer Van Kesteren heeft al gezegd hoe belangrijk het is, als het gaat om vertrouwenwekkende beelden, om voorzichtig te zijn bij het al te ver naar voren kijken. Ik was aanwezig op het VVD-congres. Het congres heeft een vrij duidelijke uitspraak gedaan, namelijk dat in de komende jaren structureel toegewerkt moet worden naar de NAVO-norm. De eerste stap die echter zal moeten worden bereikt, is het gemiddelde Europese bedrag voor defensie. Ook op dat punt hebben wij nog een stukje te gaan. Tegelijkertijd ben ik heel concreet over 2017, zoals men zojuist gehoord heeft.
De heer Schalk (SGP):
Inderdaad, over 2017 is de heer De Grave duidelijk geweest. De NAVO-norm ligt echter op 2% van het bruto binnenlands product, terwijl wij in Nederland slechts 1,17% halen. Daar zit een gigantisch gat tussen. Wat is volgens de heer De Grave de Europese norm waar wij in eerste instantie naartoe zouden moeten groeien?
De heer De Grave (VVD):
Ik zei dat het VVD-congres heeft uitgesproken dat de eerste stap is dat wij het Europese gemiddelde moeten halen. Uit mijn hoofd gezegd is dat 1,43%. Ook wat dat betreft is er dus nog een stevige stap te zetten. Uiteindelijk, heeft het congres gezegd, moet de doelstelling zijn dat wij uitkomen op de norm die is afgesproken.
De heer Schalk (SGP):
Dat is een goed signaal.
De heer De Grave (VVD):
Ik denk dat wij op dit punt politiek-inhoudelijk weinig verschil van mening hebben. Het verschil zal zitten in het tempo en de afweging met andere belangrijke zaken. Het signaal is echter helder. Volgens mij trekken wij aan dezelfde kant van de streep aan het touw.
Het zal duidelijk zijn dat de VVD de begroting voor 2017 steunt. Dat zal geen grote verrassing zijn voor de bewindslieden. Wij steunen de begroting zelfs met waardering voor het kabinet. Ik spreek die waardering uit tegenover de beide hier aanwezige bewindslieden.
Het voorgaande gezegd hebbende, merk ik op dat er over één punt van het voorgestelde financieel beleid zorg bestaat. Er wordt namelijk afgeweken van de kaders van het trendmatige begrotingsbeleid, zoals de Afdeling advisering van de Raad van State in haar rol als begrotingsautoriteit vaststelt. In zijn reactie ontkent het kabinet dit niet. Het kabinet wijst er echter op dat bijzondere omstandigheden, zoals een forse tegenvaller als gevolg van het ruilvoetverlies, het kabinet hiertoe hebben genoodzaakt, ten einde belangrijke maatschappelijke doelstellingen te kunnen realiseren. Op zich kan de VVD deze redenering begrijpen. Wij steunen zelfs maatregelen als de verlaging van de lasten op arbeid, de investeringen in nationale en internationale veiligheid en het pakket gericht op het behoud van de koopkracht. Op zich hadden deze uitgaven echter ook gefinancierd kunnen worden binnen het trendmatige begrotingsbeleid door aanpassing van het uitgavenkader. Wij nodigen de minister uit om duidelijk te maken waarom hiervoor niet is gekozen en dat deze uitzondering een eenmalige uitzondering blijft op de regel van het trendmatige begrotingsbeleid. Wij zoeken dus in zekere zin naar houvast. Wat ons betreft blijft de regel de regel en blijft het beleid het beleid.
Ik kom terug op de verwachte koopkrachtontwikkeling. Het kabinet heeft zich een forse inspanning getroost om te voorkomen dat groepen mensen in de min zouden komen. Het kabinet is daar volgens de cijfers van het CPB ook in geslaagd. Er is echter wel een stijging van de zorgpremie voorzien van gemiddeld €40 per jaar. Inmiddels is meer bekend over de zorgpremie en de stijging is duidelijk meer dan die €40. Als ik mij niet vergis, is er volgens de laatste cijfers sprake van een stijging van de premie van gemiddeld 7,5% in plaats van de geraamde 3,5%. Overigens merk ik voor de nuance op dat er tijdens dezelfde financiële beschouwingen in 2013 — het is altijd goed om het na te lezen — sprake was van een omgekeerd effect. Toen kwam de zorgpremie maar liefst netto €100 lager uit dan was geraamd. Het kabinet kan dus niet worden verweten dat het elke keer de premie naar eigen goedvinden te laag raamt. Dat was toen absoluut niet het geval.
Op dit moment worden de hogere premies via de zorgtoeslag gecompenseerd voor de lagere inkomens. Voor deze groep treedt dus geen koopkrachteffect op. Dat geldt echter niet voor de middeninkomens en de hogere inkomens. Bovendien is er sprake van budgettaire gevolgen als de premie afwijkt van de raming, door de compensatie in de zorgpremie. Hoe groot is de budgettaire tegenvaller voor 2017, vraag ik de minister, nu de hoogte van de zorgpremie bekend is en daarmee de gevolgen van de stijging van de zorgtoeslag?
De voortdurende forse afwijkingen van de feitelijke zorgpremie in vergelijking met de geraamde premie is wat ons betreft vervelend. Het leidt immers tot onzekerheid over het koopkrachtbeeld en het leidt eveneens tot budgettaire instabiliteit. Onze vraag is of dit niet anders kan. Natuurlijk gaat het om particuliere zorgverzekeraars, die zelf hun premies vaststellen, maar anders dan bij andere verzekeringen is de zorgverzekering onderdeel van een verplichte collectieve regeling en heeft de premiehoogte rechtstreeks gevolgen voor de begroting, zoals ik duidelijk heb gemaakt. Zijn de bewindsleden, ook vanuit welbegrepen eigenbelang, bereid om in overleg te treden met de collega van VWS, ten einde na te gaan of in afstemming met de zorgverzekeraars gekomen kan worden tot een premievaststelling op een zodanig tijdstip dat deze meegenomen in de begrotingsvoorbereiding? Als dat niet kan, kan er dan overlegd worden over een zodanig gebruik door de zorgverzekeraars van hun reserves dat het gejojo met premies — fors omhoog en dan weer omlaag, afhankelijk van de reserves en de ramingen — wordt ingeruild voor een meer stabielere premieontwikkeling, in lijn met de groei van de zorgkosten? Dat lijkt de VVD in het belang van alle betrokkenen.
Nu wij het toch over de zorgpremie hebben: het niet betalen van deze premie blijft echt een hardnekkig probleem. Het gaat om honderdduizenden Nederlanders. Dat heeft negatieve sociale gevolgen voor de betrokkenen, maar het betekent ook een hoop extra werk voor de zorgverzekeraars om de premie alsnog te kunnen innen, en een extra premielast voor degenen die wel hun premie betalen. Tegelijkertijd geven wij als samenleving 4,4 miljard euro uit aan zorgtoeslag. Het bevreemdt de VVD-fractie enigszins dat enerzijds honderdduizenden hun zorgpremie niet kunnen betalen, terwijl anderzijds 4,4 miljard euro aan zorgpremie wordt uitbetaald, juist om het de mensen mogelijk te maken hun premie te betalen. Kan dit niet in samenhang worden bezien? Is het niet veel doelmatiger om de zorgtoeslag direct over te maken aan de zorgverzekeraar naar keuze, ter dekking van de te betalen premie? Zou dit de huidige problematiek niet sterk kunnen verminderen?
Ik realiseer mij ogenblikkelijk dat het laatste extra werk betekent voor de Belastingdienst — ik heb de waarschuwing van de heer Van Kesteren nog in mijn hoofd — maar nu is er sprake van heel veel extra werk bij zorgverzekeraars en instanties als schuldhulpverlening.
Ter inspiratie wijs ik op de brief van de regering van 17 november 2014 — men ziet dat ik echt in de archieven ben gedoken — aan de Staten-Generaal over de hoofdlijnen inzake een nieuw financieringssysteem voor de kinderopvang. Hierin zegt de regering te willen overgaan van betaling van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aan 400.00 ouders naar rechtstreekse betaling aan 4.000 kinderopvanginstellingen. Met andere woorden: daar gaat het geld dus al naar de instellingen zelf en niet naar de rechthebbende ouders. Hoe staat het trouwens met de implementatie van dit voornemen? Is rechtstreekse betaling aan zorgverzekeraars, gelet op de verregaande verantwoordelijkheden van de overheid voor de gezondheidszorg, zelfs niet logischer dan toepassing van dit systeem bij de kinderopvang? Wij kijken uit naar de reactie van de bewindslieden. Zijn zij bereid om de voornemens rond kinderopvang door te trekken naar de zorgtoeslag, dan wel in ieder geval toe te zeggen het parlement over mogelijkheden en consequenties ter zake van deze gedachte nader te informeren?
Ik kom zoals beloofd op het thema lessons learned. De voortdurende kritiek van veel economen en economische bureaus — de heer Van Apeldoorn wees er al op — op het door dit kabinet gevoerde economische beleid blijft verbazen, zeker nu veel van de voorspelde economische rampspoed niet is uitgekomen. Als je alle rapporten en beschouwingen goed doorleest, inclusief de nuances, blijkt het niet zozeer te gaan om de richting van het gevoerde beleid, als wel om omvang en timing ervan. Dat is ook de kern van mijn antwoord aan de heer Van Apeldoorn: het debat van vier jaar geleden ging veel meer over de richting van het gevoerde beleid überhaupt dan over omvang en timing. Dat gold zeker voor de voorgestelde bezuinigingen.
Vooral de lastenverzwaringen in een neergaande economische conjunctuur hebben, zo laat het Centraal Planbureau zien in zijn becijferingen, negatieve economische gevolgen. Dat kan op zich niemand verbazen of betwisten, maar in het kader van "lessons learned" is de vraag wat nu de economische effecten op korte en middellange termijn zouden zijn geweest, indien de lastenverzwaringen en ombuigingen niet of in mindere maten waren doorgevoerd, dan wel alleen ombuigingen en geen lastenverzwaringen. Wat zouden de gevolgen zijn geweest van de hogere tekorten waartoe dit zou hebben geleid voor het vertrouwen van binnenlandse en buitenlandse investeerders? Wat zouden de gevolgen zijn geweest van het feit dat die bezuinigingen dan later wel hadden moeten plaatsvinden? Dat alles zich via economische groei vanzelf wel terugverdient, daarvan weten we sinds de jaren tachtig dat het niet klopt. Is er in politiek en samenleving wel draagvlak te vinden voor anticyclisch beleid in de zin van lastenverzwaringen en bezuinigingen in een opgaande conjunctuur?
De Nederlandse ervaringen op dit punt stemmen niet hoopvol. Ik herinner mij zelf nog de jaren dat er een overschot op de begroting was. De heer Melkert zei toen: het geld klotst tegen de plinten op. In zo'n situatie is het, althans politiek, volstrekt onmogelijk om draagvlak te krijgen voor anticyclisch beleid. Mijn vraag zou zijn of er nu eigenlijk in het buitenland voorbeelden zijn van het anticyclische beleid dat ook Nederlandse economen en bureaus bepleiten. Wat zijn daarvan de effecten? Ik ken die voorbeelden niet. Roept dat niet ook de vraag op of het politiek mogelijk is om het gewenste economische beleid te voeren?
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ik haak even in op het laatste. Ik ben enigszins verbaasd dat de heer De Grave nu suggereert dat we misschien afstand zouden moeten nemen van het uitgangspunt dat begrotingsbeleid anticyclisch zou moeten zijn. Het is waar — en dat is ook een van de voornaamste kritiekpunten die wij eerder naar voren hebben gebracht — dat het beleid feitelijk procyclisch is geweest. Het blijft, dacht ik, ook een uitgangspunt van dit kabinet en van bijvoorbeeld de studiegroep begrotingsruimte en van andere instanties dat het beleid in principe anticyclisch zou moeten zijn. Neemt de heer De Grave daar nu afstand van?
Inhakend op zijn laatste opmerking over voorbeelden van landen die na de crisis anticyclisch beleid hebben gevoerd: zo'n voorbeeld zijn de Verenigde Staten geweest onder Obama, zij het in mindere mate dan hij zelf had gewild. Het begrotingstekort is daar behoorlijk opgelopen en de groei in de VS is aanzienlijk hoger geweest dan in Nederland in de jaren na de grote recessie.
De heer De Grave (VVD):
Als Amerika hier als voorbeeld wordt gegeven, moet ik toch kwijt dat ik niet echt de indruk heb dat de Amerikaanse kiezer daar vreselijk van onder de indruk is geweest, zeg ik met alle respect tegen de heer Van Apeldoorn. Daar is nog wel het nodige over te zeggen, nog los van het feit dat de structuur van de Amerikaanse economie weer heel anders is dan die van de onze. Maar terug naar uw vraag: nee, ik bestrijd niet op zich de wenselijkheid van anticyclisch beleid. Ik heb gezegd dat er ook nadelen zitten aan het procyclische beleid dat gevoerd is, maar mijn vraag is wel in welke mate dat kan. In welke mate is het politiek en bestuurlijk mogelijk om dat te doen? Ik heb daar voorbeelden van gegeven. Het is in een samenleving bijzonder lastig om steun en draagvlak te krijgen voor bezuinigingsmaatregelen en lastenverzwaringen in tijden dat het economisch goed gaat. Dat is heel erg ingewikkeld. Er zit een grotere maatschappelijke logica in, pijnlijke maatregelen te nemen in tijden waarin mensen zien dat het moeilijk is. Dan moeten ze daarop ook aangesproken worden.
Het was interessant om te zien dat er in het debat onder economen in ESB één kritisch geluid was in het ESB-verhaal vier jaar geleden. Het kwam van professor Derksen, een bestuurskundige, die juist op dit punt wees: economen vergeten weleens dat je economisch beleid niet als een soort theoretische exercitie kunt zien, maar dat je het in de politieke en maatschappelijke realiteit moet zien. Dat stelt grenzen aan de vraag wat er kan. Dat neemt niet weg dat ik opensta — daarom vraag ik er ook naar — voor dit debat in deze samenhang, in deze menging, over vooral timing en samenhang tussen lastenverzwaring en bezuinigingen in tijden dat het economisch slecht gaat. Aan mijn woorden is te horen dat ik aan de andere kant de analyse van de economen en van de economische bureaus nog steeds aanmerkelijk te simpel vind en ook zeker niet als uitganspunt voor het toekomstige beleid zou willen nemen.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Dank aan de heer De Grave voor een interessante beschouwing. Ik ben blij om te constateren dat hij openstaat voor een verdere analyse van het kabinetsbeleid, in termen van welke bezuinigingen en lastenverzwaringen nu goed of juist niet goed hebben uitgepakt. Ik denk dat we daar zeker naar moeten kijken. Wat de VS betreft, heeft de heer De Grave gelijk dat het in zoverre geen goed voorbeeld is dat economische groei alleen niet voldoende is. In de VS heeft het ontbroken aan een goede verdeling van die groei. Daar heeft Obama veel laten liggen en dat geldt overigens ook voor dit kabinet.
Ik wil even terugkomen op een eerder punt, namelijk dat de economen vier jaar geleden zo kritisch waren. Ik moest dat nog maar eens teruglezen. Volgens mij is in ieder geval een aantal economen juist nu nog veel kritischer en vernietigender in hun oordeel over het kabinetsbeleid dan vier jaar geleden. Ik noemde eerder al hoogleraar Jacobs. Ik noem ook de hoofdeconoom van de ING, Marieke Blom, die in de pers op basis van haar onderzoek heeft aangegeven dat zij destijds ook in het kader van de Europese context de bezuinigingen steunde, maar dat zij achteraf moest constateren dat snoeien in tijden van recessie toch eigenlijk geen goed idee was. Dat had zij natuurlijk ook vooraf al kunnen weten, als ze bijvoorbeeld de werken van Keynes had gelezen, maar goed, dat terzijde.
De voorzitter:
Kunt u tot een vraag komen?
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ik kom nu op mijn vraag. Mijn vraag gaat over de goede rapportcijfers die de heer De Grave heeft gegeven aan dit kabinet. Hij zei dat de rampspoed eigenlijk is uitgebleven. Als je kijkt naar de ontwikkeling van de Nederlandse groei sinds de crisis, dan zie je dat Nederland het maar een fractie beter heeft gedaan dan het gemiddelde in de eurozone. Dat is dus inclusief landen als Griekenland. Als je Nederland vervolgens vergelijkt met de ons omringende landen en met onze belangrijkste handelspartners Frankrijk, België, Duitsland, het VK en de VS ...
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Van Apeldoorn (SP):
... dan is de groei in al die landen veel groter geweest. Mijn vraag aan de heer De Grave is simpelweg: heeft Nederland het dan naar uw oordeel echt zo goed gedaan, dankzij het kabinetsbeleid, bezien in de context van die internationale vergelijking?
De heer De Grave (VVD):
Ja, zonder enige aarzeling is mijn antwoord daarop ja. Dit soort discussies voeren wij al een tijd. Het is algemeen bekend dat de structuur van de Nederlandse economie, met een grote afhankelijkheid van de export en van de situatie op de huizenmarkt, en met een financiële sector van grote omvang, met zich brengt dat de effecten van de eerste orde in Nederland altijd heviger zijn dan in de ons omringende landen. Het is overigens ook zo dat de landen die minder hard hebben ingegrepen, die effecten nu pas krijgen. Ik zou zeggen: overlegt u eens met uw vrienden in België, of ze daar ook van mening zijn dat het daar allemaal zo fantastisch goed is gegaan. Die hebben die ellende allemaal nog volop. Tegelijkertijd zorgt die structuur er ook voor dat, zodra je de goede maatregelen neemt, de economie in Nederland weer in een hogere versnelling gaat. Als je nu naar de cijfers kijkt, zie je dat Nederland de hoogste groei van Europa heeft, ik geloof samen met Bulgarije, dat het duidelijk afstand neemt van de ontwikkeling van de economische groei in andere landen. Kijkt u naar de ontwikkeling van de werkloosheid, naar de investeringen: Nederland doet het echt uitstekend. Laten we gewoon vaststellen dat het zo is. Troost u zich misschien maar met de gedachte dat de kiezers daar niet altijd beloningen voor uitdelen. Het is, zoals de Volkskrant schreef, inmiddels wel heel erg simpel: gaat het niet goed met de economie, dan word je daarop afgerekend; gaat het wel goed, dan is het niet relevant. Dus je doet het altijd fout. Genoeg kansen voor de heer Van Apeldoorn straks in de oppositiestrijd, maar laten we op dit punt nu gewoon vaststellen dat Nederland het echt uitstekend doet.
De voorzitter:
De heer Van Apeldoorn tot slot op dit punt, echt waar, en kort!
De heer Van Apeldoorn (SP):
Tot slot op dit punt en kort, voorzitter. De analyses waar ik naar verwees, betreffen de projecties tot en met 2017. Dan blijft Nederland achterlopen bij de genoemde landen. Ik heb één simpele vraag aan de heer De Grave: heeft het feit dat Nederland bij die andere landen achterloopt, in zijn analyse niets te maken met de bezuinigingen en lastenverzwaringen die de afgelopen vier jaar zijn doorgevoerd?
De heer De Grave (VVD):
"Niets" is dan weer zo'n stelling. Ik heb net in alle nuance aangegeven dat ik opensta voor het debat. Het eerste effect van bezuinigingen en lastenverzwaring is altijd negatief. Dat staat gewoon op het lijstje. Je moet je tegelijk ook de vraag stellen wat er was gebeurd als het je niet had gedaan. Die discussie moet je ook willen voeren. Je moet niet alleen blijven hangen in de jaren waar wij het over gehad hebben, maar je moet ook kijken naar wat er nu aan de hand is. Je moet dat doen inclusief de bekende analyse dat de structuur van de Nederlandse economie dit verschijnsel altijd laat zien. Bij een crisis is het negatieve effect in Nederland groter maar het opveren daarna is des te krachtiger. Als je dat in samenhang beziet, bestrijd ik absoluut de stelling van de heer Van Apeldoorn. Ik vind echt dat wij het op dit moment uitstekend doen. Ik verwacht dat de structurele ontwikkelingen in vergelijking met andere Europese landen zullen doorzetten. Er is dus alle reden voor de waardering die ik heb uitgesproken.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Als ik dit hosannaverhaal hoor, begrijp ik nog minder dan vorig jaar waarom de ouderen niets kregen uit het pakket van 5 miljard belastingverlaging. Dat was uitgerekend het moment geweest om ook hun een aandeel in de lastenverlichting te geven. U maakt schrijnend duidelijk dat daar een grote fout is gemaakt.
De heer De Grave (VVD):
Ik ben katholiek. Als ik aan hosanna denk, zouden er toch wel andere dingen gebeuren. Dan zou ik nu bijvoorbeeld zijn gaan zingen, maar dat was niet het geval. Volgens mij geef ik hier heel nuchter aan wat de feiten zijn.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Kunt u antwoorden?
De heer De Grave (VVD):
Ik ben aan het antwoorden. Ik ga over mijn eigen antwoord.
De voorzitter:
U wacht wel even tot ik u het woord geef.
De heer De Grave (VVD):
U gebruikte het woord "hosanna". Als nu niet tegen een reactie daarop kunt, moet u dat niet doen. Nu het antwoord op uw vraag. Nee, dat was heel goed. Ik wijs bijvoorbeeld op de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Die is bijzonder gunstig. Veel mensen zijn aan het werk gekomen, juist dankzij het feit dat de lastenverlaging gericht is op versterking van de arbeidsmarkt. U zou eens moeten gaan praten met al die tienduizenden, honderdduizenden mensen die dankzij dit beleid een baan hebben gekregen. Dat is de andere kant van het verhaal.
De voorzitter:
Mijnheer Van Rooijen, via de voorzitter.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, voorzitter. Zou de heer De Grave ook eens kunnen gaan praten met die miljoenen ouderen die de belastingverlaging niet hebben gekregen. Met name de ouderen aan de onderkant zijn nu financieel echt in de zorgen.
De heer De Grave (VVD):
Wij hebben dat debat gehad. De afweging is gemaakt. Ik geloof niet dat het op prijs wordt gesteld als ik over die miljoenen spreek. Ik zal maar verdergaan met mijn betoog.
Ik heb een aantal dingen die ik had willen zeggen al in antwoord op de interrupties van de heer Apeldoorn gezegd. Die kan ik dus overslaan. Ik wil nog wel benadrukken dat de minister in de Tweede Kamer heeft toegezegd met de Rekenkamer en het Centraal Planbureau in overleg te treden om het kijken of het zinvol is om een aantal genomen maatregelen te evalueren om daar vervolgens lessen uit te trekken. In het licht van dit debat is mijn vraag of de minister al contact heeft gehad met de Rekenkamer en het CPB. Wanneer verwacht hij het resultaat van dat overleg aan het parlement te kunnen voorleggen? Ik dring erop aan om dat, als het enigszins kan, op een zodanig tijdstip te doen, dat wij de resultaten kunnen betrekken bij de voorbereidingen voor een nieuw kabinet en een nieuw regeerakkoord. Dat is misschien optimistisch, maar het zou fijn zijn als we over die informatie kunnen beschikken. Het voordeel is dan wel dat wij niet meer zo veel over bezuinigingen hoeven te praten. Het is goed om die informatie te hebben.
Een andere belangwekkende door de minister toegezegde studie betreft de effecten van eventueel langdurig lage rentetarieven; een studie van het Centraal Planbureau. Die studie raakt een aantal cruciale dossiers, waaronder natuurlijk de pensioenen, maar is ook van groot belang voor het bankwezen. Wanneer wordt het resultaat van deze studie verwacht? Het is trouwens van groot belang dat zeker over het gevoelige onderwerp van pensioenen waar veel mensen direct mee te maken hebben, op basis van feiten en objectiviteit wordt gesproken en gehandeld. Dit geldt zeker als het gaat om het vertrouwen van burgers. Het ter discussie stellen van feiten door politici zoals kortgeleden gebeurde met de cijfers over de leeftijd waarop mensen gemiddeld overlijden, is gevaarlijk en onverantwoord.
De WRR heeft kort geleden een interessant maar ook prikkelend rapport uitgebracht onder de titel Samenleving en financiële sector in evenwicht. De heer Van Kesteren heeft daar al naar verwezen. Ik geef een citaat. "De financiële sector en de samenleving zijn in een gespannen relatie tot elkaar komen te staan. Hierdoor schiet de economische en maatschappelijke bijdrage van de sector tekort." Dat is toch wel een harde conclusie en ook een conclusie die vragen oproept. In de discussie in de fractie is mij ook gebleken dat er veel, heel veel is aan te merken op de wijze waarop ook in Nederland de banken hebben gehandeld rond de crisis van 2008. En ja, het vertrouwen in de financiële sector is zeker nog niet hersteld. Tegelijkertijd zouden we niet moeten vergeten dat de sector ook van grote betekenis is voor onze samenleving. Een sterke, gezonde en efficiënte financiële infrastructuur is een onmisbare schakel in een krachtige economie welke zorg moet dragen voor werk en draagvlak voor onze verzorgingsstaat. Volgens de VVD schieten we weinig op met alleen het kritiseren van het bankwezen. Wellicht is het tijd om te investeren in betere onderlinge verhoudingen. Kortgeleden gaven ook de toezichthouders aan dat banken voor grote uitdagingen staan, onder andere wat het verdienmodel betreft, terwijl tegelijkertijd een forse versterking van de solvabiliteit wordt gevraagd. Ik nodig de minister uit om hier in samenhang op te reageren. Ik maak even een disclaimer. Ik ben lid van de raad van toezicht van ING Nederland op voordracht van de centrale ondernemingsraad. Vandaar dat de betreffende passage over de financiële sector die ik net heb voorgelezen met nadruk is voorgelegd aan en besproken met de VVD-fractie. Ik heb dus conform die fractie deze woorden uitgesproken.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Mijnheer de voorzitter, pardon mevrouw de voorzitter. Ik zag zeven mannen op de voorpagina van Der Spiegel en daardoor was ik even wat afgeleid. De heer De Grave plaatste een positieve kanttekening bij de banken. Heeft hij een mening over het drama dat zich bij Deutsche Bank heeft afgespeeld en blijft afspelen? Volgens een analyse van Der Spiegel is die bank eigenlijk failliet. Daar kun je zien hoe het ook kan ontsporen. Ik krijg hier graag een antwoord op, gelet op de kennis die de heer De Grave heeft zoals uit het voorgaande blijkt.
De heer De Grave (VVD):
Ik ben geen lid van de raad van toezicht of van de raad van commissarissen van Deutsche Bank. Ik heb daar onvoldoende kennis van en inzicht in om daar veel verstandigs over te zeggen, anders dan wat ik ook in de krant lees. Ik heb aangegeven dat er nog grote problemen zijn bij het bankwezen. Uit de crisis zijn nog echt niet alle lessen getrokken. Er moet nog heel veel door banken worden gedaan. Ik wijs echter ook op de andere kant. Het heeft niet zo veel zin om alleen bij die mening te blijven. Het is gewoon een ongelooflijk belangrijke sector voor alles wat wij in Nederland van betekenis vinden. Het is ook de vraag hoe wij daarmee omgaan. Die banken staan nog voor zeer grote uitdagingen. Hoe kunnen wij de banken helpen om die belangrijke rol in de toekomst te blijven vervullen, terwijl ze voor deze enorme uitdagingen staan? De duizenden ontslagen trekken ook diepe sporen. Het gaat ons er vooral om dat de discussie niet alleen moet gaan over risico's en bedreigingen, maar dat wij ook moeten nagaan hoe wij deze belangrijke sector stabiel en gezond houden in de toekomst.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Dank voor het antwoord. Dat stemt mij weer wat evenwichtiger. Ik begrijp zijn visie op de rol van de banken. Er zijn altijd twee kanten. Kan er voor de banken in Nederland een wat grotere plaats worden ingeruimd om maatschappelijker te functioneren? Ze hebben een nutsfunctie voor de gewone klanten en dat zijn niet de klanten van Deutsche Bank.
De heer De Grave (VVD):
Dat moet zeker onderdeel van het debat zijn. Dit is een van de taken van een gezonde bank. Dan is ook de vraag hoe wij dat voor elkaar krijgen. Dat heeft consequenties. Bij de aanmerkelijke vergroting van de solvabiliteit praat je ook over winstgevendheid want hoe kun je dat anders doen? Er is zeker sprake van een zekere samenhang. Er is gevraagd of pensioenfondsen en banken extra kunnen investeren in de Nederlandse economie. Er zijn heel veel aspecten. Het komt erop neer dat je die in samenhang moet bezien. Als je dat niet doet, kun je verkeerde afwegingen maken met negatieve consequenties.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Van Rooijen, op dit punt.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik heb nog een korte vraag. Vindt de heer De Grave dat het beleid van de Europese Centrale Bank niet wat kritischer bejegend zou kunnen worden, omdat dat het verdienmodel van de banken, ook in Nederland, zwaar aantast?
De heer De Grave (VVD):
U weet dat we een onafhankelijke centrale bank hebben. Dat is overigens een groot goed. Ik zou echt niet graag terug willen naar tijden dat de politiek ging over het beleid van de centrale bank. U hebt nog meer kennis van die historie dan ik. In de tijden dat wij in Europa centrale banken hadden die deden wat de politiek vond, zijn toch dingen gebeurd die echt nog veel slechter zijn. Dus daar moeten we niet heen willen. Ik heb allerlei privébeelden en -gevoelens bij het beleid van de Europese Centrale Bank. Ik geloof dat de minister een aantal keren verstandige dingen heeft gezegd, inclusief het element dat u noemt, over de negatieve kanten die er zitten aan het huidige beleid. Meer dan datgene wat de minister erover gezegd heeft, zou ik niet willen zeggen. De kanttekeningen lijken me terecht. Maar nogmaals, ik benadruk dat het ook belangrijk is dat we een onafhankelijke Europese Centrale Bank hebben.
Ik zou nog iets willen zeggen over de maatregelen die de WRR voorstelt. Je kunt een debat voeren over de mate waarin schulden maken fiscaal moet worden bevoordeeld, zeker als je het zo formuleert: "schulden maken". Maar als je nu eens zou moeten formuleren hoe je om moet gaan met "met vreemd vermogen gefinancierde investeringen"? Kijk, dat klink alweer heel anders. Over het faciliteren van schulden maken zegt iedereen: daar moeten we ogenblikkelijk mee ophouden. Maar met vreemd vermogen gefaciliteerde investeringen, dat vindt iedereen weer heel goed. Maar het is precies hetzelfde. Dus je moet toch eens nadenken over hoe je het nu eigenlijk wilt.
Ik zou met de minister en de staatssecretaris het volgende willen bespreken. Kort geleden was er een studie van het IMF over datzelfde onderwerp als in de studie van het WRR. Maar goed, die kwam dus alleen met: niet meer doen, al dat schulden maken fiscaal faciliteren. Het IMF had een wat interessantere analyse. Het onderstreept in belangrijke mate wat de WRR zei, namelijk dat de oplopende schulden — dan ging het over de hele wereld — een ernstige bedreiging vormen voor de economie. Ook het IMF wijst op het feit dat een oorzaak daarvan de verschillende fiscale behandeling van vreemd en eigen vermogen is. Maar daarna wijkt de analyse van het IMF af van die van de WRR, namelijk in die zin dat het erop wijst dat je het probleem ook kunt tackelen door voor met eigen vermogen gefinancierde investeringen vergelijkbare fiscale faciliteiten te ontwikkelen als voor investeringen gefinancierd met vreemd vermogen. In plaats van straffen ga je dus stimuleren. Deze methode zorgt, aldus het IMF, voor een grotere schuldenreductie dan de methode van het fiscaal beperken van de aftrekprijs van investeringen. België, aldus het IMF, kent al een dergelijke aftrek voor met eigen vermogen gefinancierde investeringen sinds 2006. In België is de gemiddelde schuldenpositie 40%. In vergelijkbare landen is dat 60%, waarmee de afhankelijkheid van de financiële sector in België een stuk kleiner is. Italië kent het systeem ook. Zwitserland — als we naar de categorie "degelijke landen" moeten gaan; ik zag de minister zuinig kijken bij België en Italië — voert het per 1 januari in. In Denemarken ligt een voorstel voor in het parlement.
Het IMF wijst erop dat de huidige lage rentestand een goede gelegenheid biedt om de geschetste problematiek aan te pakken. De VVD-fractie is zeker geïnteresseerd in de gedachtelijn van het IMF. Zouden de bewindslieden de voor- en nadelen van de door het IMF aangegeven aanpak voor Nederland in kaart willen brengen en dit onderdeel laten zijn van de reactie van de regering op het rapport van de WRR, en dit op een zodanig tijdstip te doen dat het betrokken kan worden bij de kabinetsformatie? Waarbij dit nog een beetje meer urgentie heeft.
Nogmaals, voor het gevoerde financiële beleid verdienen de bewindslieden overheersend complimenten. Onze vragen betreffen vooral onderwerpen welke van grote betekenis zullen zijn voor het te voeren beleid door een volgende regering. We hopen en verwachten dat de bewindslieden met al hun energie deze voorbereidende werkzaamheden ter hand zullen nemen en kijken uit naar hun antwoord.
De heer Rinnooy Kan i (D66):
Voorzitter. De, wellicht ter gelegenheid van uw verjaardagsviering, feestelijk verlichte taferelen boven onze hoofden in deze mooie zaal verwijzen naar de geschiedenis van Nederland in de zeventiende eeuw. Het verhaal van een klein land in een grote wereld. De jaarlijkse algemene financiële beschouwingen bieden ruimte voor een herbezinning op de positie van dat kleine land in een wereld die inmiddels weliswaar geheel in kaart is gebracht, maar daarmee niet overzichtelijker geworden. Voor die herbezinning is des te meer ruimte nu aan het einde van een roerige kabinetsperiode de Miljoenennota ons, na opschoning voor zelfgenoegzaamheid, schouderklopperij en voordeeltjes die vooral teruggedraaide nadeeltjes zijn, weinig nieuwe plannen meer te bieden heeft. De plafondschildering is rijk aan actuele symboliek. Door de luiken hierboven kijken Nederlandse handelspartners nieuwsgierig naar binnen: Fransen en Duitsers, Turken en Spanjaarden, Italianen en Russen. De nieuwsgierigheid was wederzijds, want vanuit deze zaal werden de kansen van de globalisering gezien en benut, lang voordat het woord was uitgevonden.
Als er iets is wat ons bij deze algemene financiële beschouwingen zorgelijk zou moeten stemmen, is het de dreigende teloorgang van deze traditie, de verwording van deze nieuwsgierigheid tot argwaan en achterdocht. Globalisering is nooit een vanzelfsprekende ontwikkeling geweest. De eruit voortvloeiende economische aanpassingen zijn ook nooit zonder pijn en inspanning tot stand gekomen. Maar het kleine Nederland kon uitgroeien tot een economie van wereldformaat door de noodzaak van die voortdurende aanpassingen onder ogen te zien en te blijven zien. Het kon daarnaast uitgroeien tot een samenleving die door de hele wereld werd benijd om haar sociale cohesie, door die aanpassingsprocessen zelf fatsoenlijk en humaan in te richten en door de slachtoffers ervan zicht te bieden op nieuwe kansen.
Die combinatie van hoge economische concurrentiekracht en sterke sociale solidariteit maakt Nederland onverminderd wereldwijd uniek. Des te zorgelijker is de afnemende publieke steun voor globalisering en Europeanisering, voortvloeiend uit het gevoel dat wij allang geen actieve hoofdrolspelers meer zijn en er beter aan zouden doen, de luiken te sluiten. Eerder, tijdens de algemene politieke beschouwingen, wees de voorzitter van mijn fractie, Thom de Graaf, al op de introversie van de troonrede van dit jaar, die aan die boze buitenwereld maar een enkel zelfgenoegzaam woord wijdde. Die brede, naar binnen gerichte bezorgdheid en die angst voor achteruitgang bij zovelen in Nederland, laten zich niet negeren. Het is naar de overtuiging van mijn fractie een van de hoofdtaken van de Nederlandse politiek om het nationale zelfvertrouwen te herwinnen, als basis voor een breed gedragen internationale rol. Internationaal denken, internationaal handelen, dat is dubbel zo belangrijk in een wereld waarin de angst voor anderen zo in opmars is en waarin Europa zich vooral geen verlammend defaitisme moet laten aanpraten.
Onze traditie van fatsoenlijke en humane hervormingen legt daarvoor het nationale fundament. Die route naar de toekomst hebben wij immers geheel in eigen democratische hand. Als zo veel politieke partijen, waaronder mijn eigen partij, de zorgen over tweedeling en ongelijkheid van kansen als eerste prioriteit kiezen, weerhoudt niets en niemand ons ervan om daaraan een politiek vervolg te geven door passende hervormingen van arbeidsmarkt, belastingstelsel en kennissystemen.
Des te betreurenswaardiger is het dat die bij de eerste twee van die drie de afgelopen jaren vrijwel geheel achterwege zijn gebleven, en dat een belangrijk onderdeel van het derde, de publieke onderzoeksuitgaven in Nederland, een beschamende achteruitgang vertoonde. Had de minister van Financiën daar in het jaar van de Nederlandse Nobelprijs niet iets aan kunnen en moeten doen? Het belastingstelsel wacht inmiddels nog steeds op het grote tienjaarlijkse onderhoud. Hoe beoordeelt de minister de pogingen van dit kabinet om de flexibele werknemers van nieuw houvast te voorzien? We moeten daar, volgens het CPB, maar niet al te veel van verwachten.
Dat geldt in het bijzonder voor de Wet DBA. Een wet waarover wij minder dan een jaar geleden in deze Kamer de degens kruisten met de staatssecretaris. Alle zorgen, toen mede namens mijn fractie verwoord, hebben zich gemanifesteerd. Onzekere opdrachtgevers zetten hun zzp'ers aan de kant of vluchten in payrollingcontracten, en de zelfstandigen zijn in beide gevallen de dupe. Zelfs VNO-NCW en FNV hebben onlangs hun oordeel over de Wet DBA herzien, en de staatssecretaris inmiddels ook, zo vermoed ik. Zijn wij nu van een lastig handhaafbare VAR beland bij een eigenlijk nog veel lastiger te handhaven Wet DBA? Hoe zit het met het restje handhaving dat nog resteert in het geval van de situatie van evidente kwaadwillendheid? De Wet DBA bestaat nog steeds en zolang niets duidelijk is, blijft die situatie in stand of verergert de onzekerheid misschien. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris.
De heer Van de Ven i (VVD):
De zzp'ers gaan de VVD zeer aan het hart en dat geldt ook voor hun positie. Wij waren dan ook met D66 kritisch over de Wet DBA. We spraken over de vraag of dit nu nieuw of oud papier was, maar we zijn toch achter het voorstel gaan staan. Een van de redenen was dat wij geen privileges willen op het vlak van belastingen voor diverse soorten werknemers en werkgevers of, in dit geval, opdrachtgevers. We hebben gezien dat de inschatting omtrent de opdrachtgevers niet helemaal correct was vanwege de focus op de zzp'er, wiens belangen we wilden behartigen. In de tweede termijn van het plenaire debat hebben wij gezegd dat de grote afwezige de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was, de heer Asscher. Naar onze mening gaat het immers om een arbeidsrechtprobleem. Mijn vraag aan de heer Rinnooy Kan is of hij ook tot de conclusie is gekomen dat hier eigenlijk sprake is van een arbeidsrechtprobleem dat opgelost moet worden.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Sterker nog, we waren al tot die conclusie gekomen lang voordat het debat over de Wet DBA zich hier afspeelde. Juist in de aanloop daarnaartoe is vanwege D66 — in zekere was hiervoor steun van de gehele Kamer — vastgesteld dat er dringend behoefte was aan een fundamentele herbezinning op de uitgangspunten van ons arbeidsmarktbeleid en de daaraan ten grondslag liggende rechtspraak en wetgeving. Uiteindelijk heeft een meerderheid van deze Kamer de staatssecretaris gesteund in zijn voorkeur om toch op korte termijn iets te doen aan de kennelijk zo moeilijk handhaafbare VAR. Met hem en met u stel ik vast dat de Wet DBA die hiervoor diende, in de praktijk bepaald niet heeft opgeleverd wat ervan werd gehoopt en verwacht. Integendeel, alle zorgen door ons verwoord, namelijk onzekerheid met de zelfstandigen als de dupe daarvan, zijn ruimschoots zichtbaar geworden. Nu kunnen we alleen maar constateren dat deze wetgeving in ieder geval heeft gefaald. Dat maakt het niet minder urgent om alsnog te doen wat destijds door ons werd bepleit. Tegelijkertijd resteert nog wel de vraag hoe we al deze zelfstandigen die zo lang in onzekerheid hebben verkeerd en daarvan uiterst onaangename consequenties hebben beleefd, enig houvast kunnen bieden voor de resterende looptijd van de Wet DBA. Daarop is mijn vraag gericht die ik zojuist aan de staatssecretaris heb gesteld.
De heer Schalk i (SGP):
Mag ik een aanvullende vraag stellen aan de heer Rinnooy Kan? Hij vindt het goed dat de aanvangsdatum van 1 mei 2017 is doorgeschoven naar 1 januari 2018. Ik hoor hem vrij kritisch spreken over de Wet DBA. Is zijn visie dat de wet eigenlijk helemaal moet worden teruggedraaid? Nu krijgen we een uitstel van een halfjaar om vervolgens wellicht dezelfde problemen te krijgen die nu worden ervaren door zzp'ers.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Ik sta hier niet om ook maar één aardige opmerking te maken over de Wet DBA. Alles waarvan we dachten dat het kon misgaan, is misgegaan. Zolang er niet enige zekerheid is over wat in de resterende looptijd van de wet voor de zelfstandigen gaat gebeuren, blijft die kritiek overeind staan. We hadden nooit aan dit avontuur moeten beginnen, maar het is toch gebeurd. We hadden goed moeten nadenken over de vraag hoe de arbeidsmarkt van de toekomst moet worden ingericht. Daar moeten we ons op concentreren, maar ondertussen stel ik toch vast dat honderden, duizenden, tienduizenden, honderdduizenden — VNO-NCW sprak over een half miljoen — zelfstandigen een aantal bijzonder onaangename maanden achter de rug hebben die wij hun hadden kunnen besparen.
De heer Schalk (SGP):
Met andere woorden, wat nu is aangekondigd door de staatssecretaris, is wat de heer Rinnooy Kan betreft te mager.
De heer Rinnooy Kan (D66):
De aankondiging lijkt mij in te houden dat de wet niet gehandhaafd zal worden, met uitzondering van evidente kwaadwillendheid. Ik vraag in ieder geval duidelijkheid over de vraag hoe de uitspraak hierover geïnterpreteerd moet worden. Daarmee is de ergste schade dan misschien opgeruimd — al blijft het een feit dat de afgelopen maanden voor de zelfstandigen uiterst ongelukkig zijn verlopen — en kunnen we ons concentreren op wat in de toekomst aan wet- en regelgeving rond de arbeidsmarkt wenselijk en nodig is.
Nationale prioriteiten — we hadden er net een te pakken — zijn belangrijk, maar we moeten ons niet blind houden voor internationale onvolkomenheden van het globaliseringsproces. Daar wil ik graag iets over zeggen. De snelle wereldwijde teruggang van extreme armoede is ongetwijfeld het grootste succes van de globalisering, maar de sociale en ecologische omstandigheden waaronder ontelbare wereldburgers moeten werken, zijn onverminderd verschrikkelijk en vaak politiek buiten bereik. De uit 2008 daterende toezegging van het georganiseerde Nederlandse bedrijfsleven om in alle internationale toeleveringsketens te streven naar Nederlandse sociale en ecologische normen, verdient steun en sympathie. Het is een heroïsche taak waarvan de voortgang zorgvuldig moet worden gevolgd. Veel lastiger is de vraag of onze grenzen niet bewust gesloten zouden moeten worden voor producten van ongewenste samenstelling of herkomst, zoals nu op Europees niveau is geregeld voor niet-duurzaam hout. Maar wat kan ogen als oprechte zorg over urgente duurzaamheid of onacceptabele kinderarbeid, kan in de praktijk neerkomen op onversneden protectionisme, waardoor ondernemers uit opkomende markten ten onrechte de toegang tot de westerse markt wordt ontzegd. Dan lijkt het beter om de grenzen niet te snel te sluiten en te vertrouwen op verstandig aankoopgedrag van de goed voorgelichte consument. Ik vraag de minister van Financiën nog eens te reflecteren op de vraag onder welke omstandigheden het uitgangspunt van de vrije handel hoort te wijken voor overwegingen van duurzaamheid of fatsoen. Onderschrijft de regering het oordeel dat de gedragslijn die de Wereldhandelsorganisatie thans op dit terrein kiest, al te weinig ruimte voor dit soort afwegingen biedt?
Dit kabinet verdient naast complimenten voor zijn eigen hardnekkige duurzaamheid ook complimenten voor de dankzij een brede constructieve coalitie geregelde onderdelen van zijn hervormingsagenda. D66 heeft daar op vele momenten in deze Kamer aan mee willen werken. Nederland staat er beter voor dan vier jaar geleden. Dat was geen eenvoudige opgave. De crisis die de westerse economieën trof na 2008, was ongekend breed en diep. Juist daarom valt na afloop ook te leren van verschillen in nationale respons. Dan valt bij die vergelijking op dat Nederland er relatief lang over heeft gedaan om weer op stoom te komen. België, Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk waren al in 2010 of 2011 weer op de omvang van voor de crisis. Nederland was dat pas in 2015. Ik maak deze kanttekening ook bij het debat dat is geïnitieerd door de heer De Grave, een debat waarvan hij overigens vooral het voeren lijkt te willen bevorderen, als de eindconclusie maar overeind blijft. Ik denk dat er echt reden is om nog eens kritisch te kijken naar wat Nederland is overeenkomen in die jaren. Ik vraag de minister van Financiën welke crisistips hij voor zijn opvolger in het overdrachtsdossier zal achterlaten. Hoe groot schat hij achteraf het effect in van de bestedingsimpuls van 5 miljard van vorig jaar? Met de kennis van nu is het gelijk van gisteren gemakkelijk te halen, dat weet ik. Als Keynes als vraaguitvalbestrijder het naar het oordeel van de meeste economen achteraf toch gewonnen heeft van Friedman, wat betekent dat dan voor de Europese aanpak van de eerstvolgende recessie? Ik vermoed bij voorbaat dat in het antwoord van de minister op deze vragen één Nederlandse eigenaardigheid prominent zal figureren, namelijk onze lange balansen. Wij zijn het land van de lange balans, op nationaal maar ook op individueel niveau. Van de al zo vaak bepleite balansverkorting is nog niet veel terechtgekomen. We lenen ons suf en we sparen ons suf en we consumeren ons suffer naarmate we ons met een blik op die balans rijker beginnen te voelen. Als gevolg daarvan wordt ons gedrag als consument wel erg gedicteerd door ons succes of falen als onroerendgoedspeculant. Deelt hij bijvoorbeeld de opvatting van mijn fractie dat enige interactie tussen pensioenopbouw en woningfinanciering eigenlijk dringend wenselijk zou zijn? Sparen wij in Nederland over de gehele levenscyclus eigenlijk niet gewoon iets te veel?
Die bijzondere Nederlandse balansen drukken niet alleen een stempel op ons gedrag als consument, ze drukken ook een zwaar stempel op onze financiële sector, waarover zo veel te doen was en is. In het recente advies Samenleving en financiële sector in evenwicht — het is al door eerdere sprekers geciteerd — bepleit de WRR doorlopende politieke aandacht voor het wel en wee van die sector, anders dan de conjunctuurgedreven, volatiele aandacht van nu. Het belang van die sector voor land en economie zou zeker een jaarlijkse bespreking rechtvaardigen en bij gebrek aan een apart evenement zoals de WRR suggereert — zou de minister dat overigens een goed idee vinden? — moeten deze Algemene Beschouwingen die rol dan maar vervullen. Ik nodig de minister graag uit daaraan bij te dragen; er zijn onderwerpen genoeg. Aan de bancaire kant bijvoorbeeld de constatering dat onze drie grote banken in hun kredietinkomsten wel erg op elkaar zijn gaan lijken in hun afhankelijkheid van het hypotheekbedrijf; een gedeelde kwetsbaarheid. Acht de minister het nu in dat licht wenselijk op korte termijn te streven naar verdere balansversterking bij deze grote banken zoals thans in en rond Basel wordt bediscussieerd? Ziet hij dat in combinatie met het door het IMF bepleitte, zojuist weer geciteerde en ook door mijn fractie voorgestane andere fiscale evenwicht tussen eigen en vreemd vermogen? Verdraagt die bancaire balansversterking zich wel met de simultane verlangens naar ruimere kredietverlening aan het mkb, of maakt dat laatste zich, zoals laatst gesuggereerd door de president van de Nederlandsche Bank, in zijn kredietbehoefte al te zeer afhankelijk van het bancaire stelsel?
Eerder bepleitte D66 de wenselijkheid van meer diversiteit binnen het financiële systeem, gevoed door een flexibeler systeem van vergunning en toezicht. Ziet de minister hier positieve ontwikkelingen? En hoe verhoudt die nieuwe ruimte binnen het stelsel zich tot de omvang en ontwikkeling van de zogenaamde schaduwbanken? Met de minister onderschrijf ik het belang van distributed-ledgertechnieken zoals blockchain voor financiële innovatie, technieken waarover de commissie voor Financiën van deze Kamer zich overigens onlangs apart heeft laten informeren, maar zie ik ook na een of twee deconfitures rond bitcoin de additionele veiligheidsrisico's. Is de minister ervan overtuigd dat Nederland zich op dat terrein kansrijk positioneert? Liggen er naar zijn inzicht nieuwe taken voor de Nederlandse of Europese regelgevers in het verschiet?
Het wel en wee van de gehele financiële sector wordt in belangrijke mate beïnvloed door de aanhoudend lage rentestand. Ook hiernaar is door eerdere sprekers verwezen. De repercussies daarvan voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen zijn genoegzaam bekend. Wij zien uit naar de discussie later dit jaar met de minister over de UFR. De hoop dat dit een kortstondige, tijdelijke episode zou zijn, begint bij mijn fractie plaats te maken voor de inschatting dat de rente nog vele jaren rond en dus ook onder de nul kan blijven zweven. Hoe beoordeelt de minister dat perspectief in zijn gevolgen voor ons leen- en spaargedrag? In sommige Europese landen is het in rekening brengen van negatieve rente aan particulieren bij wet verboden. Zou Nederland zich in die rij moeten scharen? Geeft alleen al de lage rente in zijn consequenties voor pensioenfondsen en verzekeraars geen aanleiding om het evenwicht tussen de eerste en de tweede pensioenpijler nog eens te heroverwegen ten gunste van een hogere AOW? In welke mate acht de minister het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank primair verantwoordelijk voor deze lage rentestand? En zou hij kunnen aangeven waar dat monetaire beleid, waar de Nederlandsche Bank zich steeds kritischer over uitlaat, tegen zijn natuurlijke grenzen gaat aanlopen en met welke vervolgscenario's ons land als onderdeel van Europa dan rekening zou hebben te houden?
Deze laatste vraag weerspiegelt mijn ongetwijfeld door velen hier gedeelde zorg dat de lage economische groei van Europa nog steeds niet adequaat wordt bestreden. Vorig jaar uitte ik hier de vrees dat de Japanisering van Europa mij veel waarschijnlijker voorkwam dan de islamisering, en die vrees is nog steeds niet verdwenen. Dat vooruitzicht stemt allerminst vrolijk, en de vraag blijft of een actievere rol van de overheid als investeerder in een duurzame toekomst en wegwerker van ons nationale spaaroverschot, niet onderdeel van de oplossing zou moeten zijn. De Europese Commissie moedigde Nederland onlangs nog aan dit te doen — het is eerder ook anderen opgevallen — en de Studiegroep Duurzame Groei heeft daarvoor interessante suggesties aangedragen op vele terreinen van overheidsbeleid. Ik noem bijvoorbeeld de brede, onverminderd nuttige en onverminderd rendabele versterking van ons kennissysteem. Ik noem ook de verduurzaming van de bouw die onder druk van deze Kamer onderdeel is geworden van het vorige Belastingplan, maar nog lang niet is gerealiseerd. Zou de minister willen toelichten welke concrete resultaten daarbij, alsmede op het brede terrein van de energietransitie, inmiddels zijn geboekt en welke ruimte hij ziet voor intensivering? Hoe staat hij tegenover de additionele investeringsinspanning die door de commissie wordt gesuggereerd? Zou het door passende regelgeving selectief bevorderen van de sterk opgekomen deeleconomie, die ruimte biedt voor hergebruik en recycling, maar ook externe kosten veroorzaakt die moeilijk verhaalbaar zijn, de duurzame groei niet verder kunnen versnellen? Anders dan de indruk die weleens in de Miljoenennota wordt gewekt, is Nederland echt nog lang niet af.
Er staat hier meer op het spel dan een extra procent duurzame welvaartsstijging, hoe welkom die ook zou zijn. De wereldwijd toenemende aversie jegens het globaliseringsproces, schokkend gedemonstreerd door de verkiezingsoverwinning van Donald Trump en gevoed door de op vele plekken toenemende ongelijkheid in inkomen en vermogen, stellen de vitaliteit van onze westerse markteconomie wezenlijk op de proef. Het is niet nodig de sombere inschattingen in het recente boek van professor Van Bavel daarover te onderschrijven, om te pleiten voor het herstel van maatschappelijk zelfvertrouwen als belangrijke politieke prioriteit en van sociale cohesie als belangrijke randvoorwaarde. Daarmee had niet tot na de verkiezingen hoeven te worden gewacht. Maar dat had naar het oordeel van mijn fractie wel om een andere miljoenennota gevraagd dan degene die nu voorligt. Een miljoenennota met extra aandacht voor de naar de overtuiging van mijn fractie essentiële prioriteiten op de beleidsterreinen van kennis en arbeidsmarkt. Een miljoenennota met ruimte voor initiatieven waarmee nieuwe kansen worden gecreëerd en de voortschrijdende tweedeling van Nederland, die zo veel op het spel zet, bestreden kan worden. En een miljoenennota die geen tevredenheid en zelfgenoegzaamheid uitstraalt, maar ongeduld en hoge ambities van verandering.
De heer Postema i (PvdA):
Voorzitter. Voor veel mensen is het gesprek over de overheidsfinanciën een ver-van-hun-bedshow. Haags, technocratisch en abstract. Nu zou je kunnen zeggen dat daar ook reden toe is: beleid maken en dit vertalen in geld is voor een complexe huishouding zoals de rijksoverheid nu eenmaal niet zo simpel. En dat wij mede vanwege deze complexiteit niet voor niets hebben gekozen voor een representatieve democratie waarbij het bestuur en de controle daarop zijn overgelaten aan specialisten. Het gevaar is echter dat wij de politiek aan politici en de economie aan economen overlaten en dat dit ten koste gaat van de betrokkenheid van de burgers, terwijl juist economisch burgerschap bijdraagt aan het verkrijgen van duidelijkheid waaraan mensen echt behoefte hebben. Is dat nu niet precies waar economie over gaat: het optimaal voorzien in de behoeften van mensen? Is het niet juist aan de politiek om op basis van die behoeften te handelen?
Uit dat perspectief bezien is het duidelijk dat het redden van banken als zodanig niet echt voorziet in de behoeften van mensen. Wat men wel wil, is een betrouwbare financiële sector die de wensen en belangen van de klant centraal stelt. Ook het buiten de landsgrenzen houden van vluchtelingen heeft weinig met behoeften van doen en zeker niet met die van de ongelukkigen wie het betreft. Dat geldt wel voor het creëren van een veilige wereld waar het voor iedereen goed leven is en, dichter bij huis, bestaanszekerheid, goed werk, een veilige straat, binding en ontplooiingsmogelijkheden.
Daarmee is uiteraard niet gezegd dat wij de banken niet hadden moeten redden en dat het niet geboden is de vluchtelingenstroom te accommoderen waar dat moet, in te dammen waar dat kan en beter te verdelen waar dat nodig is. Het zijn echter noodmaatregelen die nodig zijn doordat wij te lang van de achterliggende problematiek hebben weggekeken. De wijze waarop het bankwezen zich sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft ontwikkeld, stond niet ten dienste van de klant en ook niet van de samenleving. Het voldeed welbeschouwd geenszins aan onze behoefte, maar liet de belangen van een kleine groep, aandeelhouders, bestuurders, topfunctionarissen, prevaleren boven die van een grote groep. Mensen gaan ook niet oorlog voeren vanuit een behoefte, ook al wordt dit met een beroep op de jihad of op regionale en geopolitieke belangen soms wel zo voorgesteld. De praktijk is echter dat veel politieke strijd gaat over de wijze waarop de noodmaatregelen worden genomen, met alle technocratie van dien, waarbij in toenemende mate ook nog eens sprake is van het verdraaien, weglaten of negeren van feiten. Het is de taak van politici, links of rechts, progressief of behoudend, om zich te onttrekken aan dergelijke strijd en zich hard te maken voor waartoe zij op aarde zijn: een brug slaan tussen wat mensen willen en wat er kan.
Bezien wij de Miljoenennota 2017 vanuit dit perspectief, dan kunnen wij een aantal zaken vaststellen. Deze hebben achtereenvolgens betrekking op het kabinetsbeleid van de afgelopen jaren, op het beleid zoals verwoord in de voorliggende Miljoenennota en op de agenda voor de toekomst.
In de eerste plaats geldt dat de opeenvolgende regeringen zich sinds 2008 met crisismanagement hebben moeten bezighouden. Dat was noodzakelijk maar is, zoals zojuist betoogd, natuurlijk nooit de bedoeling geweest. De tussenstand van de miljardeninterventies voor banken en verzekeraars, voor AEGON en ING, voor ABN AMRO en SNS REAAL, voor de gedupeerden van Icesave, bedraagt 2 miljard positief. Dat is een groot compliment voor toenmalig minister van Financiën Wouter Bos en zijn opvolgers. Maar ook zij hadden natuurlijk liever gezien dat de nationalisaties, compensaties, noodkredieten en garanties niet hadden gehoeven. Achter instabiele banken schuilen immers onzekere spaarders, duizenden ontslagen werknemers en bedrijven die hun krediet zien opdrogen. Zij zijn de dupe van een volkomen ontspoorde sector en dat had nooit mogen gebeuren.
Een dergelijke ontsporing heeft zich eveneens binnen de Europese Unie afgespeeld. Ook hier hebben opeenvolgende kabinetten laten zien kundig en volhardend te opereren om een volledige instorting van de eurozone te voorkomen. Velen zullen het met mij eens zijn dat Jeroen Dijsselbloem, vanuit zijn dubbelfunctie als onze minister van Financiën en voorzitter van de eurogroep, hierin een cruciale rol heeft gespeeld, niet alleen om de gevolgen van het debacle in Griekenland, Ierland, Spanje, Portugal en Cyprus in goede banen te leiden, maar evenzeer door via het mechanisme van bail-in de rekening neer te leggen waar die hoort. Dat er onvoldoende toezicht is geweest op de Griekse overheidsfinanciën, dat in tal van landen vastgoedzeepbellen waren ontstaan en dat schuldfinanciering de standaard was geworden, hadden wij echter willen en moeten voorkomen.
Een soortgelijke analyse is ook voor ons eigen land te maken. In 2010 bleek dat de economische crisis, die in 2008 bij de banken begon, niet kon worden opgelost met louter een bestedingsimpuls. De balanscrisis, met veel te veel schulden bij zowel banken als bedrijven en bij zowel huizenbezitters als inmiddels, na twee jaar stimuleringsbeleid, de overheid zelf, maakte een fors pakket aan structurele hervormingen en bijbehorende ombuigingen noodzakelijk. Op pagina 77 van de Miljoenennota wordt dit in één oogopslag duidelijk. Het gat tussen de ontwikkeling van de overheidsuitgaven en het bbp was in 2010 zo groot geworden dat ons land bij ongewijzigd beleid daadwerkelijk financieel ontwricht dreigde te raken. Er zat niets anders op dan de balansen te saneren, de hypotheekrenteaftrek te verlagen, de AOW-leeftijd te verhogen en de groei van de zorguitgaven te beteugelen. Dat waren geen bezuinigingen ad hoc, maar maatregelen om de overheidsfinanciën voor het eerst sinds jaren weer houdbaar te maken op de lange termijn en daarmee te waarborgen dat de verzorgingsstaat er ook voor onze kinderen en hun kinderen zal zijn. Wel geldt ook hier dat het lekkende dak al veel eerder en bij beter weer gerepareerd had moeten worden. Aan de grote verdiensten van het kabinet-Rutte/Asscher doet het laatste niets af; het onderstreept eerder de reikwijdte van de verantwoordelijkheid die het heeft genomen.
Bezien wij deze korte geschiedenis vanuit het behoefteperspectief, dan kan gesteld worden dat zowel bij de bankencrisis als bij de eurocrisis weliswaar succesvol is geïntervenieerd, maar dat daarmee nog geen financiële sector is gecreëerd die het klantbelang centraal stelt en dat er nog geen zicht is op duurzame stabiliteitsmechanismen binnen de eurozone.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Ik kom even terug op de analyse van de heer Postema dat bezuinigingen in feite onvermijdelijk waren, gezien de staat van de overheidsfinanciën. Kan hij reageren op de kritiek van de eerdergenoemde economen, het Economisch Bureau van de ING en Bas Jacobs? Zij stellen dat minder harde bezuinigingen, naast misschien structurele hervormingen, die bijvoorbeeld op de woningmarkt wel degelijk nodig waren, wellicht hadden geleid tot meer economische groei en via die weg ook tot een reductie van het tekort.
De heer Postema (PvdA):
Over de finetuning van de maatregelen die in 2008 en 2009, alsook in 2012 zijn genomen, valt zeker een goed debat te voeren. Met de wijsheid van achteraf sluit ik niet uit dat bepaalde interventies misschien anders hadden gemoeten. De strekking van mijn woorden is echter — ik heb dat al eens eerder in deze Kamer betoogd — dat in 2008 en 2009 in eerste instantie juist een heel forse bestedingsimpuls is verleend, met een zeer snel oplopend begrotingstekort en een overheidsschuld tot gevolg. Wij hebben in 2011, begin 2012 met elkaar moeten constateren dat dit niet leidde tot een aantrekkende economie, waardoor wij genoodzaakt waren een ander beleid te gaan voeren, veel meer gericht op structurele gezondmaking van de balansen en ook gericht op het langetermijnhaalbaarheidssaldo voor de overheidsfinanciën. Ik vind dat een ondergesneeuwd punt, ook bij de door de heer Van Apeldoorn geciteerde economen. Wij hebben wel degelijk in eerste instantie de economie gestimuleerd, maar toen dat niet bleek te lukken, moesten wij met elkaar een ander beleid gaan voeren. Dat was het beleid dat het kabinet-Rutte/Asscher tot het zijne mag rekenen.
De heer Van Apeldoorn (SP):
De heer Postema noemt het finetuning, een interessante woordkeuze, maar ik wil het wat concreter maken. Volgens de berekeningen van het CPB is er 5% economische groei verloren gegaan door de bezuinigingen en lastenverzwaringen van in totaal 50 miljard. Dan hebben wij het over ongeveer 40 miljard. Dat zou extra belastingopbrengsten van rond 15 miljard hebben opgeleverd. Langs die weg, de weg van de economische groei, stel ik nogmaals de vraag of de heer Postema ook een tekortreductie heeft gezien. Of is het rekensommetje van de heer Postema een ander?
De heer Postema (PvdA):
Ja, absoluut. Er is niet zozeer sprake van een ander rekensommetje, maar ik reken het tot mijn taak om niet alleen de modellen van het Centraal Planbureau erbij te halen als de berekeningen in mijn straatje passen. Ik ken de partij van de heer Van Apeldoorn als een partij die zeer kritisch is op het CPB. Ik vind het merkwaardig dat nu ineens de cijfers van het CPB erbij worden gepakt, net zoals ik het merkwaardig vind dat de heer Van Apeldoorn in dit debat vijf keer verwijst naar het economisch bureau van een grootbank en tot drie keer toe naar de Verenigde Staten van Amerika.
De voorzitter:
Tot slot op dit punt, mijnheer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn (SP):
De heer Postema maakt er nu een mooi nummer van. Wat betreft het CPB zijn wij heel kritisch over de langetermijnberekeningen en -voorspellingen tot 2060. Voor zover het de korte termijn betreft, kunnen wij natuurlijk wel degelijk zaken uitrekenen. Mijn simpele vraag aan de heer Postema is de volgende: als hij de berekeningen van het CPB naast zich neerlegt, met welke berekeningen zou hij dan komen? Op welk model baseert hij dan zijn analyse?
De heer Postema (PvdA):
Ik zal de berekeningen van het CPB zeker niet naast mij neerleggen, alleen onderstreep ik de relativiteit daarvan. Overigens ziet de heer Van Apeldoorn zelf in de Miljoenennota dat het CPB in de ramingen voor de middellange termijn juist een buitengewoon positief beeld van ons land schetst. Dat lijkt mij minstens zo relevant als achteromkijken en de vraag stellen wat er zou zijn gebeurd als wij de finetuning iets anders zouden hebben uitgevoerd. Hij noemt het voorbeeld van de huizenmarkt. Wat is de strekking van zijn opmerking daarover? Hadden wij de hypotheekrenteaftrek niet moeten verminderen? Hadden wij de Woningwet niet moeten aannemen? Hadden wij niet moeten inzien dat de huishoudens in Nederland te veel verschuldigd zijn geweest? Op het moment dat je bepaalde zaken invoert en feitelijk de markt voor een deel opnieuw neerzet, heeft dat zeker consequenties. Het heeft ook bestedingseffecten. Ik ben er echt van overtuigd dat die zaken nodig zijn geweest om ons land weer op het goede spoor te krijgen.
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
Ik sluit mij graag aan bij de heer Van Apeldoorn. De heer Postema geeft geen antwoord op de vraag of wij het niet op een andere en betere manier hadden kunnen doen. Er is veel groei verloren gegaan. De bezuinigingen hebben bijgedragen aan een enorm verlies aan banen. Gesproken wordt over een aantal van 350.000 banen in de periode vanaf 2008 tot 2016. Er is veel werk verloren gegaan. Laat ik het voorbeeld van de bezuinigingen in de zorg noemen. Daar is ongelofelijk veel werkgelegenheid verloren gegaan, vooral ook voor bijvoorbeeld mensen die in de thuiszorg werken. De maatschappelijke onvrede is groot. Wij weten nu ook dat de maatschappelijke vraag naar zorg weer toeneemt. Is dit nu een verstandige bezuiniging geweest? Die bezuiniging heeft geleid tot veel werkloosheid. Wij moeten nu zeggen dat het maatschappelijk gewenst is dat wij weer in de zorg gaan investeren.
De heer Postema (PvdA):
Mevrouw Vos spreekt over een bezuiniging op de zorg. Dat herken ik niet. Er is ieder jaar meer geld uitgegeven aan de zorg dan het jaar daarvoor. Dat voldoet op geen enkele wijze aan de definitie van bezuinigen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Dat vind ik een vrij flauwe truc. U hebt zelf aangegeven dat de overheidsuitgaven op de zorg getemperd moesten worden. Laat ik het in uw eigen bewoordingen keurig zeggen. De groei is afgeremd, maar dat heeft er wel toe geleid dat veel mensen naar hun gevoel te weinig zorg hebben ontvangen. Het heeft ook geleid tot heel veel ontslagen in een aantal zorgsectoren. Op dit moment zeggen we met elkaar dat er weer meer nodig is, dat we weer gaan investeren, dat er weer ruimte is. Zijn we dan niet bezig met een vreemd zigzagbeleid op dit terrein? Dit is maar een voorbeeld, hoor. Hadden we die ingrepen niet op een andere en geleidelijkere manier moeten doen?
De heer Postema (PvdA):
Ik denk dat mevrouw Vos een uitstekend voorbeeld geeft. "Zigzag" zijn niet mijn woorden, maar het is onmiskenbaar zo dat sommige ombuigingen harder zijn voorgenomen dan ze, dankzij de groei die er nu weer is, uiteindelijk hoeven te zijn. Dan lijkt het mij goed om zo'n bezuiniging te hernemen en zo'n ombuiging te doen. Als je ziet wat het kabinet nu extra besteedt aan de verpleeghuiszorg, dan kunnen we er ontzettend blij mee zijn dat dat geld weer beschikbaar komt voor iets zo belangrijks als die zorg. Mevrouw Vos heeft gelijk dat men, met de opgave die er in 2012 lag bij het maken van het regeerakkoord, een zekere inzet heeft gepleegd. Dat het kabinet daar gaande de rit op heeft bijgestuurd, is in mijn ogen iets om het kabinet voor te prijzen en niet iets om het kabinet voor te veroordelen.
De voorzitter:
Tot slot mevrouw Vos.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik dank collega Postema voor zijn eerljik antwoord. Het lijkt mij een goede zaak — en ik vraag hem of hij dat niet zou willen steunen — om het kabinet nog eens te vragen om een goede evaluatie en analyse te maken van de inzet die het heeft gepleegd en van de vraag of die inzet op alle fronten goed heeft uitgepakt, gewoon om te leren voor de toekomst.
De heer Postema (PvdA):
Ik ben van het leren en als dat nodig is dus ook van het evalueren. Het enige waar ik wat zorgen over heb, is de grote verscheidenheid aan meningen, onder specialisten of zelfbenoemde specialisten, over juist dit onderwerp. Ik vraag mij toch af of je hierover ooit de ultieme duidelijkheid naar voren kunt halen. Ik heb net als collega De Grave mijn huiswerk gedaan in voorbereiding op deze Algemene Financiële Beschouwingen en onder andere gekeken naar de discussie die we hierover in 2012-2013 hadden over de vraag of er niet te hard bezuinigd werd ten opzichte van de economische groei. Niet alleen volgens ESB, maar ook volgens bronnen als Het Financieele Dagblad en de discussie die destijds werd gevoerd onder economen is het blijkbaar een buitengewoon ingewikkelde zaak om daarover de gewenste duidelijkheid te geven. Als een extra oproep daartoe aan het kabinet zou helpen, dan ondersteun ik die oproep zeker, maar ik heb daar mijn twijfels over.
Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Voor de banken zal de discussie heropend moeten worden over de vraag hoe bankiers kunnen worden afgeschermd van hun aandeelhouders, zodat zij weer kunnen doen waarvoor zij op aarde zijn. Met ringfencing, bail-ins, living wills en resolutions alleen komen we er niet, nog even los van het vervreemdende taalgebruik. Is de regering bereid, zo luidt mijn eerste vraag aan de minister van Financiën, om hierover nog deze kabinetsperiode het gesprek met de banken aan te gaan? Ik denk dat het reeds genoemde uitstekende WRR-rapport daarvoor een goed uitgangs- en aanknopingspunt biedt. Voor de eurozone geldt dat de muntunie nog niet af is, zoals ook de Nederlandsche Bank in haar jaarverslag 2015 stelt.
De heer De Grave i (VVD):
Ik heb toch even een vraag aan collega Postema, uit nieuwsgierigheid. Kan hij mij aangeven hoe de banken hun solvabiliteit zo fors kunnen verhogen als de PvdA wil, als de PvdA tegelijkertijd de aandeelhouders op afstand wil zetten, zoals de heer Postema het formuleert, met alle argumenten die hij daarvoor geeft, en tegelijkertijd de bankenbelasting fors omhoog wil doen, want dat staat ook in het PvdA-verkiezingsprogramma? Voor de aandeelhouders wordt het dus zeer onaantrekkelijk gemaakt, de bankenbelasting wordt verhoogd en de solvabiliteit moet fors stijgen. Ik kan die zaken niet aan elkaar knopen.
De heer Postema (PvdA):
Nou, dan doet de heer De Grave zichzelf tekort, want volgens mij kan hij dat uitstekend aan elkaar knopen. Op het moment dat de schulden verminderen, neemt de solvabiliteit vanzelf toe. Je kunt de balans van een bank op allerlei manieren versterken, zonder dat je per se aan de winstknop hoeft te draaien. Ik zeg overigens geenszins dat er geen winst gemaakt mag worden. Ik zeg wel dat winst sinds de jaren tachtig voor de aandeelhouders van de banken in de wereld zo'n enorm dominante rol is gaan spelen dat het in combinatie met het liberaliseren van de kapitaalmarkten een compleet destructief effect heeft gehad voor een zo belangrijke sector.
De heer De Grave (VVD):
Zeker, en zeker heeft het dat gehad. Dat heb ik ook in mijn bijdrage gezegd. Dank overigens voor de intelligentie die u mij toedicht, maar ik moet u helaas weer teleurstellen, want ik begrijp weer iets niet, namelijk dat u zegt: je kunt de solvabiliteit ook verhogen, niet door het eigen vermogen groter te maken, maar door de schulden te reduceren. Kunt u mij aangeven wat er dan door banken op dit moment wordt gedaan waarvan u zegt: dat zou minder moeten zijn? De kredietverlening aan het bedrijfsleven? Woningen? Wat van de zaken die de Nederlandse banken nu doen, zouden niet meer gedaan moeten worden?
De heer Postema (PvdA):
Laat ik vooropstellen dat de financiering van banken voor slechts een beperkt deel te maken heeft met bedrijven en gezinnen. Voor een heel groot deel is die interbancair. Dat is nu net wat we de afgelopen jaren hebben gezien: die interbancaire afhankelijkheid zorgt ervoor dat systeemcrises zich te gemakkelijk voordoen. Onder het kabinet-Rutte/Asscher is nu juist beleid ingezet om precies die afhankelijkheid te verminderen. Daar hoort enerzijds een stevigere solvabiliteitspositie bij en anderzijds minder afhankelijkheid van elkaar. Ik kan overigens nog een voorbeeld noemen. Als je kijkt naar de rol die de banken hebben gespeeld bij de financiering van overheden, zal de heer De Grave het ook met mij eens zijn dat de ene schuldenaar feitelijk de andere aan het financieren is.
De voorzitter:
Tot slot op dit punt de heer De Grave.
De heer De Grave (VVD):
Zeker, mijn laatste opmerking. Er wordt hier heel veel gezegd "is geweest" en "was". Ik praat nu even over de huidige situatie, zoals die er nu is in Nederland. Ik zie, zoals ook de toezichthouders zeggen, enorme uitdagingen op de banken afkomen. Hun verdienmodel staat geweldig onder druk. Tegelijkertijd zegt de Partij van de Arbeid, als ik het goed begrijp, in haar verkiezingsprogramma: de bankenbelasting moet omhoog en de solvabiliteit moet omhoog. Ik kan dat niet allemaal met elkaar rijmen. Ik zou niet weten hoe banken dat allemaal tegelijk kunnen doen, maar goed, ik heb de minister uitgenodigd om daar ook iets over te zeggen. We gaan het debat vervolgen.
De heer Postema (PvdA):
Afgesproken.
Ik stelde al even dat voor de eurozone geldt dat de muntunie nog niet af is en dat de Nederlandsche Bank dat ook vaststelt in haar jaarverslag 2015. De kans op financiële turbulentie is met de aanscherping van de Stabiliteits- en Groeipact, de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden en het Europees Stabiliteitsmechanisme weliswaar verminderd, maar het evenwicht tussen de mate waarin overheden risico's met elkaar delen en de mate waarin zij deze risico's via de Europese coördinatie kunnen beperken, is nog steeds zoek. Hiervoor dient implementatie van het vorig jaar verschenen Five Presidents's Report soelaas te bieden, aldus de Nederlandsche Bank. Dat rapport gaat echter voorbij aan de vraag of er niet een veel principiëlere keuze aan de orde is, waar het versterking van de EMU betreft. Ofwel we geven landen de mogelijkheid om de eurozone tijdelijk of permanent te verlaten om orde op zaken te stellen, ofwel we staan via centrale financiering van overheidstekorten in voor elkaars schuld, zodat landen niet ten prooi vallen aan de grilligheid van financiële markten. Kan de minister aangeven waarom deze vragen niet worden geadresseerd in het rapport dat mede op zijn naam staat? Hoe kijkt hij er nu tegenaan? Ziet hij mogelijkheden, ook vanuit zijn voorzitterschap van de eurozone, om deze discussie verder te brengen? Of blijven we tegen elkaar zeggen dat de EMU geen problemen heeft, zolang iedereen zich maar aan de regels houdt?
In de tweede plaats kan en moet ook in het kader van de voorliggende Miljoenennota de vraag worden gesteld of we hiermee nu daadwerkelijk tegemoetkomen aan de behoefte van de mensen, of dat we ons onverhoopt toch weer bezondigen aan ad-hocmaatregelen. Ik meen van beide wat. Het is natuurlijk essentieel dat onze economie de weg weer naar boven heeft weten te vinden en dat de mensen in de volle breedte hun koopkracht en perspectief op werk zien verbeteren. Er is sprake van een groeiverwachting die meerjarig substantieel is, zoals ook blijkt uit de middellangetermijnverkenning 2018-2021, ook na de neerwaartse bijstelling van 0,4 procentpunt vanwege de onzekerheid na het brexitreferendum. Behalve die groei blijkt het houdbaarheidssaldo zich ook voor de lange termijn zodanig te hebben verbeterd, dat niet alleen wijzelf maar ook komende generaties voor wat betreft sociale zekerheid, zorg en onderwijs meeprofiteren van hetgeen met het huidige kabinetsbeleid is bewerkstelligd. Ook op de korte termijn zijn we gelukkig met de 1,1 miljard euro die het kabinet uittrekt voor een evenwichtig en positief koopkrachtbeleid, in het bijzonder voor de ouderen en de minima, met lastenverlichting voor de laagste inkomens en met de verhoging van het minimumjeugdloon. Dit komt tegemoet aan de fundamentele behoefte van bestaanszekerheid en werk dat loont.
Hiertegenover staan echter enkele maatregelen — of juist het uitblijven daarvan — die vragen oproepen. Een voorbeeld dat directe impact kan hebben op het welzijn van mensen betreft de feitelijke besteding van de gedecentraliseerde zorggelden. Uit een recente enquête van de NOS en Binnenlands Bestuur blijkt dat bijna alle gemeenten vorig jaar geld overhielden dat is bestemd voor de zorg en ondersteuning van hun inwoners in het kader van de Wmo. Een op de vijf van die gemeenten blijkt dit overtollige geld echter niet apart te hebben gezet, maar het aan de algemene reserves te hebben toegevoegd. Gezien de gelijktijdige problemen in de jeugdzorg en in huishoudelijke zorg is dit wat ons betreft geen goede ontwikkeling. Juist in het sociale domein is het zaak dat gemeenten duurzaam aan hun zorgplicht voldoen en waar nodig ook solidair met elkaar zijn. Beschikt de regering, zo vragen wij de minister van Financiën, over voldoende instrumenten om dat te waarborgen en zo nodig af te dwingen?
Een ander voorbeeld is de bevordering van kansengelijkheid in het onderwijs. Daar wordt in totaal 87 miljoen euro voor de komende drie jaar voor gereserveerd. Nu is kansengelijkheid in het onderwijs voor de Partij van de Arbeid een speerpunt sinds haar oprichting en wij zijn er trots op dat Nederland op dit punt altijd voorop heeft gelopen. Indicaties als zou deze kansengelijkheid afnemen, zoals recent uit de Staat van het Onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs naar voren is gekomen, moeten dan ook bijzonder serieus worden genomen. Maar bij dat serieus nemen, hoort ook dat we ons bezinnen op een effectief beleid en niet overhaast optreden. Kan de minister aangeven waarom nu reeds financieel en beleidsmatig wordt vastgelegd hoe het onderwijsachterstandenbeleid wordt geïntensiveerd, terwijl de regering in dezelfde Miljoenennota een interdepartementaal beleidsonderzoek Onderwijsachterstandenbeleid aankondigt? En hoe wordt voorkomen dat de overheid weer op de stoel van de scholen gaat zitten in plaats van zich te beperken tot heldere kaders en doelstellingen? Dat werd destijds toch bedoeld met het rapport Tijd voor onderwijs van de commissie-Dijsselbloem?
En sommige zaken worden juist niet ter hand genomen, terwijl daar toch alle reden toe is. Mijn fractie kan moeilijk volgen dat het kabinet verzuimt om gevangenissen te sluiten, terwijl momenteel al een derde van de cellen leegstaat en er ook voor de komende jaren een verdere daling van de criminaliteit wordt verwacht. Hoe kan het, zo vragen wij de regering, dat minister Van der Steur hierover begin dit jaar nog een brief aan de Tweede Kamer stuurt en dat wij hiervan in de Miljoenennota en in de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie niets terugzien? Juist bij het ministerie van Veiligheid en Justitie zou je toch verwachten dat men ieder dubbeltje tweemaal omdraait, temeer daar de Algemene Rekenkamer in haar verantwoordingsonderzoek 2015 heeft moeten vaststellen dat er op dit departement sprake was van ernstige onvolkomenheden. Het kan toch niet zo zijn dat in beide Kamers van het parlement wordt ingezet op het vrijmaken van meer middelen voor Veiligheid en Justitie en dat tegelijkertijd evidente besparingsmogelijkheden worden genegeerd? Een goede controlfunctie, waartoe de Rekenkamer oproept, beperkt zich toch niet tot de bestedingen, maar heeft toch net zo goed een rol als het gaat om de doelmatigheid? Zinnig, zuinig en zorgvuldig, zo heb ik dat tenminste altijd geleerd. Uiteraard hoort daar ook bij dat wij een flink deel van de besparingen inzetten voor het omscholen en naar nieuw werk geleiden van de betrokken medewerkers in het gevangeniswezen.
Als derde en laatste onderdeel kijk ik graag met de collega's en het kabinet vooruit naar de komende jaren, naar de middellange termijn, waarbij ik weer probeer zo veel mogelijk vanuit het perspectief van de behoeften van mensen te spreken. In dat kader springen in de huidige Miljoenennota een aantal zaken er positief uit.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb een vraag aan collega Postema. Ik dacht dat hij voorbeelden ging noemen van groepen die achterblijven bij het koopkrachtgeweld dat eraan komt. Ik dacht dat hij misschien wel met dat mooie voorbeeld zou komen dat ik tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen heb ingebracht. Door de stapeling van belastingen, toeslagen en inhoudingen gaan sommige mensen bruto wel veel meer verdienen, maar houden zij daar enorm weinig van over. Heeft de heer Postema daar een mening over?
De heer Postema (PvdA):
Ik zou willen voorkomen dat we die discussie tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen hier herhalen. Voor een specifieke doelgroep waarbij je alle factoren aan elkaar knoopt, is er een mogelijkheid dat mensen er nauwelijks op vooruitgaan als zij meer gaan werken. Zoals u bekend is uit antwoorden, niet alleen van mij maar van velen in dit huis, is het heel erg lastig om daar beleid op te maken. Bij het koopkrachtbeleid en het voorkomen van een inkomensval moet je het altijd over substantiële groepen hebben.
De heer Schalk (SGP):
Dat antwoord begrijp ik, maar als het zo significant is, is het gerechtvaardigd om daar tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen op door te gaan. Ik hoopte dat u een appreciatie wilde geven van dit voorbeeld.
De heer Postema (PvdA):
Het spijt me dat ik u dan moet teleurstellen.
De regering stelt voor de komende jaren structureel 300 miljoen euro extra beschikbaar voor de krijgsmacht, waarvan 200 miljoen euro voor de materiële en personele basisgereedheid. Met deze extra middelen heeft het kabinet sinds 2014 870 miljoen euro structureel toegevoegd aan de begroting van het ministerie van Defensie. En dat is nodig, niet alleen om ongewenste effecten van eerdere bezuinigingen mee te herstellen, maar ook omdat veiligheid, zowel die van onszelf als van slachtoffers van oorlogsgeweld en piraterij, een basisbehoefte is. Het kabinet maakt ook extra middelen vrij om de taakstelling van de Wet langdurige zorg van 500 miljoen euro vanaf 2017 structureel terug te draaien. Mevrouw Vos en ik spraken daar al over. Dat getuigt van moed en bovenal van compassie. De systematiek van het Budgettair Kader Zorg (BKZ) in combinatie met de gesloten zorgakkoorden hebben ertoe geleid dat de zorguitgavengroei gedurende deze kabinetsperiode beteugeld is. Een belangrijk aandachtspunt is echter om dit ook voor de komende jaren zeker te stellen. De uitgaven die thans onder het BKZ vallen zullen met het ten einde lopen van genoemde akkoorden gemiddeld jaarlijks met 4,3% stijgen, van 68,5 miljard euro in 2017 naar 81,1 miljard euro in 2021. Dit gebeurt terwijl de zorguitgaven tussen 2011 en 2017 met gemiddeld 1,7% per jaar groeiden. Een nieuw kabinet zal aldus met nieuwe akkoorden moeten komen. Voor het waarborgen van goede en voor iedereen toegankelijke zorg is het daarbij noodzakelijk dat de samenwerking tussen zorginstellingen in de regio en ook nationaal wordt vergroot, dat aantallen verrichtingen en tarieven inzichtelijk worden gemaakt en dat instellingen en verzekeraars de risico's van vraagtoename beter verdelen.
Mijn fractie is ook verheugd over de inhoud en de toonzetting van de Miljoenennota op het punt van het klimaatakkoord dat in december vorig jaar in Parijs werd gesloten en dat aan het begin van deze maand is geratificeerd en in werking is getreden. Wat een verschil in snelheid met Kioto en in effectiviteit met Kopenhagen. De EU heeft zich in dit klimaatakkoord gecommitteerd aan een reductie van de CO2-uitstoot met ten minste 40% in 2030 ten opzichte van 1990. De Nederlandse inspanningen zullen in het teken van dit doel staan. Wij kijken uit naar de door het kabinet aangekondigde energieagenda, waarin de stappen zijn opgenomen om de energietransitie op de middellange en lange termijn verder vorm te geven.
Zoals het kabinet gedurende de afgelopen jaren, mede door de druk van burgers, bedrijven en het maatschappelijk middenveld, in toenemende mate serieus zaak is gaan maken van de broeikasgasuitstoot, zo is het zich stapsgewijs bewust geworden van de ontoelaatbaarheid van diverse internationale belastingpraktijken, waarbij ons land niet zelden een prominente rol speelde en soms nog speelt. Na een fase van ontkenning en legisme loopt het nu, met hulp van de OESO en de Europese Unie, voorop in het bestrijden van ongewenste belastingpraktijken. Een verdere inzet ter zake in de komende jaren is niet alleen van groot belang om daarmee de belastingdruk op andere grondslagen, zoals arbeid of milieu, te verminderen, ook ondergraven belastingontwijking en -ontduiking het draagvlak bij de rest van de maatschappij om eerlijk belasting te betalen. Over behoefte gesproken, in dit verband aan rechtvaardigheid.
Voorts is van belang dat er een gezamenlijke Europese grondslag voor de winstbelasting, een "common European corporate tax base", ontstaat die multinationals minder kans geven om hun belastingaanslag te drukken. Thans lopen de Europese lidstaten jaarlijks 50 tot 70 miljard euro mis, doordat bedrijven gebruikmaken van de mazen van maar liefst 28 belastingwetgevingen in Europa. Kan de staatssecretaris van Financiën aangeven waarom de regering dit belangrijke initiatief zo kritisch lijkt te benaderen? Leent niet juist de Vpb zich voor beleidscoördinatie tussen de landen van de EU? Is gebrek hieraan niet lange tijd juist als excuus voor een eigen gang, voor een alleingang gehanteerd? Kan de staatssecretaris dan direct ook bevestigen dat Nederland zijn verplichtingen inzake het uitwisselen van de fiscale rulings in het kader van de afspraken hiertoe in internationaal verband, gewoon gaat nakomen? Waarom ontbreekt het aan centrale registratie van deze rulings? Is het zo moeilijk om een berichtje te sturen naar de regiokantoren van de fiscus dat zij met de rulings over de brug moeten komen?
Ik rond af. Ook dit jaar is de Miljoenennota in belangrijke mate gebaseerd op de Macro Economische Verkenning van het Centraal Planbureau. Ook uit de voetnoten blijkt dat het CPB, uiteraard ná de Kamerstukken, de meest geciteerde bron is. Je zou kunnen zeggen dat het de hofleverancier is voor de Miljoenennota. Daarmee domineert het economische perspectief het politieke debat. Dan heb ik het over de economie van de modellen en de rekenmachine, niet noodzakelijkerwijs over die van u en mij. Eerder dit jaar deden de collega-senatoren Sent en Ester in het NRC Handelsblad de oproep om niet alleen het CPB, maar alle planbureaus hun beschouwingen op Prinsjesdag te laten publiceren, zodat het bredere perspectief een rol kan spelen bij de algemene politieke en financiële beschouwingen. Ik hoop in ieder geval met onze bijdrage van vandaag recht aan dit bredere perspectief te doen en breng de oproep van de beide collega's graag nogmaals onder de aandacht van de beide bewindspersonen.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.41 uur tot 13.39 uur geschorst.