Verslag van de vergadering van 6 december 2016 (2016/2017 nr. 10)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.49 uur
De heer Pijlman i (D66):
Voorzitter. In artikel 12, derde lid van de Huisvestingswet 2014 is vastgelegd dat vergunninghouders die voor de eerste keer een woning zoeken in een gemeente met een huisvestingsverordening in ieder geval als urgent woningzoekende moeten worden aangewezen. In het voorgestelde wetsontwerp wordt deze bepaling geschrapt. Volgens het kabinet legt de huisvesting van vergunninghouders een onevenredige druk op het stelsel van sociale huisvesting waardoor reguliere woningzoekenden erg lang moeten wachten op een toegewezen woning. Het voorstel strekt ertoe een wettelijk verplichte voorrangspositie van vergunninghouders op te heffen.
Het voorstel laat onverlet dat gemeenten een taakstelling vergunninghouders zoals vastgelegd in artikel 28 van de Huisvestingswet behouden en dat het kabinet hen daarop aanspreekt. Het schrappen van de bepaling in artikel 12, derde lid dwingt de gemeenten, zo meent het kabinet, tot creativiteit om de huisvesting van vergunninghouders aan te pakken.
Het voorliggende voorstel heeft tot buitengewoon kritische reacties geleid buiten de volksvertegenwoordiging. Kritiek was er van de Raad van State, de VNG, het IPO en de G32, de grootste gemeenten in ons land. De kritiek komt steeds op hetzelfde neer: het kabinet lost met dit voorstel geen enkel probleem op en het kabinet helpt gemeenten niet een groot en belangrijk maatschappelijk vraagstuk op te lossen.
Allereerst is het goed om vast te stellen waarom het voorrangsartikel destijds is ingevoerd, niet alleen voor deze groep maar voor allen die feitelijk dakloos zijn. Mensen die vanuit een oorlogsgebied naar Nederland zijn gevlucht en hier na een strenge procedure als statushouder zijn erkend, moeten zo snel mogelijk onze taal leren en door middel van werk een bijdrage aan onze samenleving leveren. Daar hebben zij, en wij allemaal, een groot belang bij. Het voorkomt veel problemen. Adequate huisvesting helpt daarbij en bespaart kosten. Immers, de opvang in asielzoekerscentra is duur. Zonder voorrangspositie is het verkrijgen van adequate huisvesting in veel gemeenten onmogelijk. Een statushouder heeft geen "punten" en komt onderaan de wachtlijst, hetgeen de noodzakelijke inburgering verzwaart en moeilijker maakt. Tegelijkertijd — en dat probleem is zeer reëel — zet de komst van nieuwkomers op de urgentielijst kwaad bloed bij mensen die al een lange tijd op zoek zijn naar een betaalbare woning. De D66-fractie meent dan ook dat de huisvesting van statushouders niet ten koste mag gaan van andere kwetsbare groepen. Er staan op dit moment — dat was althans de stand van november — 14.000 statushouders op de wachtlijst voor een woning. Op welke wijze wil het kabinet, afgezien van dit wetsvoorstel, dit probleem oplossen zonder dat dit ten koste gaat van de huidige mensen op de wachtlijst? Ik kom er straks nog op wat dit wetsvoorstel hieraan bijdraagt.
Uiteindelijk is er maar één oplossing: de instroom van statushouders in de Nederlandse samenleving moet gepaard gaan met flankerend beleid. Geef mensen de mogelijkheid om zo snel mogelijk het Nederlands te leren en zich voor te bereiden op de arbeidsmarkt en bouw goede en goedkope woningen voor allen die dat nodig hebben.
Wat draagt dit wetsvoorstel nu bij aan de oplossing van het huisvestings- en inburgeringsvraagstuk van statushouders en anderen op de huisvestingswachtlijsten? De D66-fractie heeft het nog niet kunnen ontdekken. Op onze vraag voor welk probleem dit nu een oplossing is, hebben wij in het voorlopig verslag geen antwoord gekregen. Het kabinet herhaalt in de memorie van antwoord dat gemeenten met dit voorstel lokaal maatwerk kunnen leveren en dat zij door dit voorstel worden gestimuleerd de woningvoorraad uit te breiden. Ik wil de minister vragen om daarop nader in te gaan. Gemeenten — ik noem de G32 — zien dit zelf immers geheel anders. Volgens hen worden zij door dit voorstel volstrekt niet gesteund om een groot probleem op te lossen.
In de Tweede Kamer betoogde een van de regeringspartijen — en het debat begon daarmee — dat men wel met het voorstel in kon stemmen omdat het hier uitsluitend om symboolwetgeving gaat. Ik hoor graag van het kabinet hoe het zich verhoudt tot deze beschuldiging van symboolpolitiek door een van de regeringspartijen. Kan de minister dit huis uitleggen waarom hij meent, tegen alle maatschappelijke organisaties in, dat het hier om een noodzakelijk instrument gaat om de problemen waar de gemeenten mee worstelen, op te lossen? Wat zal volgens het kabinet de opbrengst van dit wetsvoorstel zijn? Om het concreter te maken: hoeveel mensen kunnen er volgens het kabinet door dit voorstel eerder starten met hun inburgering, doordat hun huisvesting wordt geregeld? Hoeveel wachtenden op de huidige wachtlijst zullen nu eerder gehuisvest worden? De D66-fractie hoort het graag van het kabinet.
In de huidige wet is het beginsel van proportionaliteit opgenomen. Het geeft de gemeenten de mogelijkheid om samen met de woningbouwcoöperaties maatwerk te leveren om die groepen een woning te bieden die dat het meest nodig hebben. Daarvoor is het huidige voorstel ook niet nodig. Het punt is dat het aantal benodigde woningen niet beschikbaar is en dat de maatregelen die het kabinet tot dusver nam niet tot voldoende oplossingen hebben geleid. Deze maatregelen leidden juist vooral tot meningsverschillen tussen de woningbouwcoöperaties en het kabinet, die niet begrepen zullen worden door de burgers die dit aangaat. Ook de afgelopen week was er weer volop sprake van het zwartepietenspel tussen de minister en de woningbouwcoöperaties.
De Raad van State is uitermate kritisch over het beoogde voorstel. De Raad van State refereert zelfs aan artikel 1 van de Grondwet. Onder het kopje "gelijke behandeling" schrijft de Raad het volgende: "Wel heeft dit tot gevolg dat een onderscheid lijkt te worden gemaakt tussen vergunninghouders en reguliere woningzoekenden wat betreft de aard van de huisvesting die ter beschikking wordt gesteld. Dit onderscheid is direct gebaseerd op de verblijfstitel van de betrokken persoon en indirect op de nationaliteit van de vergunninghouder. Eigen aan de categorie van vergunninghouders is immers dat zij uitsluitend vreemdelingen betreft. (...) Daarbij merkt de Afdeling op dat een toename van een aantal vergunninghouders op zichzelf onvoldoende reden vormt voor een ongelijke behandeling tussen vergunninghouders en anderen wat betreft de soort van huisvesting die hen ter beschikking wordt gesteld."
Het kabinet deelt de kritiek niet en meent dat het onderhavige voorstel niet tot onderscheid leidt tussen vergunninghouders en reguliere woningzoekenden. Immers, het kabinet heeft sobere huisvestingsvoorzieningen toegevoegd aan de woningvoorraad en die zijn niet alleen voor statushouders toegankelijk maar ook voor reguliere woningzoekenden. De vraag is of het kabinet niet refereert aan een papieren en juridische werkelijkheid. Ik vraag de minister daarom ook hoeveel van de in het bestuursakkoord toegevoegde woningen inmiddels gerealiseerd zijn en hoeveel daarvan bewoond worden door niet-statushouders.
Interessant is, meen ik, de motivatie die het kabinet geeft voor dit voorstel in de reactie aan de Raad van State. Het kabinet acht het afschaffen van dit wettelijk verplichte onderscheid gerechtvaardigd, gelet op de grote toename van het aantal vergunninghouders. Met het oog op de maatschappelijke acceptatie van de grote groep vergunninghouders is het volgens het kabinet van groot belang om te voorkomen dat reguliere woningzoekenden niet of slechts na zeer lange tijd een sociale huurwoning kunnen betrekken.
Geeft het kabinet hier eigenlijk niet aan dat het er niet in geslaagd is om voldoende goedkope huurwoningen te realiseren voor de burgers die op de sociale woningvoorraad zijn aangewezen en dat dit probleem nijpender is geworden door de instroom van een aantal asielzoekers dat statushouder is geworden? Graag krijg ik hierop een reactie van het kabinet.
Nederland heeft in 2015 asielzoekers opgevangen die door oorlog en ellende verdreven zijn uit eigen land. Een groot aantal van hen kreeg na een strenge procedure een status. Het is in het algemeen belang dat deze mensen snel onze taal leren, onderwijs krijgen, ingeburgerd raken en door werk een bijdrage leveren aan onze samenleving. De consequenties van het opvangen van deze nieuwe burgers moeten naar de mening van de D66-fractie door de gehele samenleving worden gedragen en niet worden afgewenteld op een groep Nederlanders die het zelf op de huisvestingsmarkt of anderszins al moeilijk heeft. In gezamenlijkheid met gemeenten en woningbouwcoöperaties zullen we de huisvestingsconsequenties daarvan onder ogen moeten zien. Het is daarom dat de D66-fractie de antwoorden van de regering met veel belangstelling tegemoet ziet.