Verslag van de vergadering van 7 februari 2017 (2016/2017 nr. 17)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 14.04 uur
De heer Pijlman i (D66):
Voorzitter. Allereerst wil ik namens de D66-fractie mevrouw Ypma en de heren Voordewind en Rog complimenteren met het vele werk dat zij hebben verricht om dit voorstel tot aan dit huis te brengen. Zij hebben een voorstel ontwikkeld dat een einde maakt aan een onvolkomenheid in de Wet op het primair onderwijs, een onvolkomenheid die wel ouders de mogelijkheid geeft om binnen het openbaar onderwijs godsdienst en vormingsonderwijs aan te vragen, maar die de bekostiging daarvan niet helder regelt. Waar dat toe kan leiden is in 2013 gebleken toen de regering met voorstellen kwam om het godsdienstig vormingsonderwijs (gvo) weg te bezuinigen. Dat kon gemakkelijk, want er was alleen sprake van een subsidierelatie. De Tweede Kamer wist deze bezuiniging te voorkomen en ik vermoed dat dit de leden Ypma en Voordewind heeft doen besluiten om de bekostiging in de Wet op het primair onderwijs op te nemen.
De D66-fractie staat positief tegenover het initiatiefvoorstel. Het recht van ouders om binnen het openbaar onderwijs om gvo te vragen is lang geleden — mevrouw de Vries zei het al: 200 jaar geleden — in de wet opgenomen. Het is in de Wet op het primair onderwijs verankerd in artikel 50, waarin wordt uitgesproken dat het bevoegd gezag van een openbare school zijn leerlingen in de gelegenheid moet stellen, binnen de schooltijden apart les te krijgen over een specifieke godsdienst of levensbeschouwing. Dat is een recht dat past binnen het kader van artikel 23 van onze Grondwet, waarin de vrijheid van onderwijs op unieke wijze is geregeld en dat de positie van het openbaar onderwijs niet als neutraal maar als recht doende aan de overtuiging van ouders beschrijft.
In dat verband verbaasde het de D66-fractie dat de fractievoorzitter van de ChristenUnie in de Tweede Kamer het nodig vond om de positie van het openbaar onderwijs ter discussie te stellen door het bestuur vanuit de overheid "uit de tijd" te noemen. Hij vermeldde er niet bij dat het overgrote deel van het openbaar onderwijs, dat overigens maar 25% van het gehele onderwijs beslaat, inmiddels bestaat uit besturen die op afstand staan van de overheid en daarmee feitelijk lijken op de vele stichtingen die binnen het bijzonder onderwijs voorkomen en daar het bestuur vormen. Maar misschien was het zijn bedoeling, nu het 100 jaar na de onderwijspacificatie is, om het gehele Grondwetsartikel 23 ter discussie te stellen en aan te passen aan de eisen van de tijd. Dat hoor je niet zo vaak uit christelijke kring. D66 wil die discussie overigens graag aangaan. Met name de mogelijkheid van ouders om scholen op te richten om pedagogisch-didactische redenen, naast de mogelijkheden om van denominatieve kleur te verschieten, verdient dan ons inziens nadere aandacht. Graag een reactie van de initiatiefnemers en dan met name van de heer Voordewind.
De voorzitter:
Mevrouw Bikker.
De heer Pijlman (D66):
Ik had het verwacht!
Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):
Het is nog net geen uitlokking wat geachte collega Pijlman hier te berde brengt. Ik ga mij niet wagen aan een exegese van wat Tweede Kamerleden nu, in de verkiezingscampagne, zeggen, maar ik denk wel dat we met elkaar kunnen vaststellen dat het grootste gedeelte van het primair onderwijs in Nederland bijzonder onderwijs is. Het verbaast mij hoe er in bepaald opzicht in deze tijd veel pleidooien te lezen vallen voor het opheffen van het bijzonder onderwijs. Ik denk dat de geachte spreker en ik elkaar kunnen vinden in het waarderen van het onderwijs dat er nu ligt en in het niet zomaar allerlei nieuwe vernieuwingsvoorstellen doen daar waar een en ander goed functioneert. Immers, welk probleem pakken we dan aan? Ik doel met name op het opheffen van het bijzonder onderwijs; ook uit D66-kring hoor ik dergelijke geluiden weleens. Ik ben benieuwd hoe de heer Pijlman daarover denkt.
De heer Pijlman (D66):
Daar heb ik het in ieder geval in mijn betoog niet over gehad en mevrouw Bikker zal dit punt ook niet vinden in het verkiezingsprogramma van D66. Wij waren het ook niet die feitelijk artikel 23 ter discussie stelden. Maar als je het bestuur van het openbaar onderwijs ter discussie stelt, en daarmee eigenlijk het karakter zoals oorspronkelijk artikel 23 is ingericht, vind ik dat je het hele stelsel ter discussie stelt. Nogmaals, ik stel niets ter discussie, maar als we met elkaar die discussie willen aangaan, zijn er een paar punten — ik heb ze zojuist opgenoemd — die ik graag wil inbrengen in de discussie.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Een van de punten die ik heel belangrijk vind, een punt dat volgens mij ook bij dit wetsvoorstel speelt — laten we het dan maar vooral daarover hebben — is dat de school van de ouders is, maar dat vooral ook het kind van de ouder is. Ouders moeten met goed vertrouwen hun kind naar welke school dan ook kunnen sturen. Bij een openbare school moeten ouders dus ook kunnen verlangen dat het kind het onderwijs krijgt en dat ze het kind kunnen grootbrengen in een identiteit die past bij die ouders.
De heer Pijlman (D66):
Mevrouw Bikker ondersteunt mijn betoog. Ik begrijp dat zij ook graag de discussie met haar fractievoorzitter in de Tweede Kamer wil aangaan.
De voorzitter:
Dat is ook weer uitlokking van mevrouw Bikker, mijnheer Pijlman. Nog één opmerking, mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dan hebben we elkaar net niet goed begrepen. Dat is precies de aanleiding om buiten dit debat toch nog eens door te praten. Volgens mij onderstreep ik juist wat de fractievoorzitter aan de overkant heeft gezegd, maar ik ga nu geen exegese doen van wat Tweede Kamerleden daar zeggen. Ik wil mij beperken tot het debat hier.
De heer Pijlman (D66):
Ik stel voor dat we een zaaltje huren.
De D66-fractie — daar vinden we elkaar dan weer — hecht zeer aan het godsdienstig vormingsonderwijs binnen het openbaar onderwijs. Openbaar onderwijs is immers vanuit zijn aard integrerend. Naast het algemeen vormend godsdienstonderwijs is dit een toevoeging voor ouders die uit principe voor de openbare school kiezen, maar het ook belangrijk vinden dat er aan meer specifieke uitingen van gvo ruimte wordt geboden. Het maakt het openbaar onderwijs rijker en dat juichen wij zeer toe.
In het voorstel is nu geregeld dat er in de schoolgids aandacht aan de mogelijkheid voor gvo zal worden gegeven. Dat is bij amendement in de Tweede Kamer opgenomen en dat is absoluut nodig. Bij ouders is de mogelijkheid lang niet altijd bekend. Ik zou graag van de indieners willen weten hoe zij, wellicht via het Dienstencentrum, meer bekendheid aan dit recht van ouders willen geven.
Het voorliggende voorstel is vrij kaal ingericht. Groepsgrootte, bekwaamheidseisen en financiën moeten later worden ingevuld door een Algemene Maatregel van Bestuur die naar ik aanneem aan de Kamers — ik vraag dat aan het kabinet — zal worden voorgelegd. Kunnen de initiatiefnemers mij verklaren waarom zij voor deze kale wet hebben gekozen en genoemde punten niet in de wet hebben opgenomen zodat we ze nu in de beschouwing niet kunnen meenemen?
Het voorliggende voorstel geeft ook een zekere bescherming aan het personeel en perspectief aan studenten voor dit vak. Ook dat valt in het initiatief te prijzen. Is het overigens juist dat nascholing van de docenten inmiddels is geborgd door de Wet beroepen in het onderwijs en ter hand wordt genomen door het Dienstencentrum? Graag een reactie van de initiatiefnemers.
Ten slotte het misschien wel belangrijkste punt voor vanmiddag, te weten de bekostiging. Met dit voorstel is op dit moment 10 miljoen euro gemoeid. Dat is geen nieuw geld, maar bestaand subsidiegeld. Het is voor de initiatiefnemers lastig te bepalen wat de toekomst zal brengen; dat besef ik zeer. Enerzijds ondergaat het gvo de gevolgen van krimp en anderzijds kan door betere voorlichting enige uitbreiding worden verwacht. Daarnaast dienen salarissen, ook van deze leerkrachten, uiteraard te worden geïndexeerd. De staatssecretaris verklaarde in de Tweede Kamer geen ruimte hiervoor te zien, hetgeen de uitvoerbaarheid van dit voorstel beperkt.
De Kamer heeft zich in 2008 al uitgesproken voor structurele bekostiging van het gvo. In 2013 heeft de staatsecretaris een poging gedaan het gvo weg te bezuinigen, hetgeen door de Kamer werd voorkomen. Nu, in 2017, bij dit voorstel, dat naar ik verwacht ook in dit huis brede steun zal krijgen, wordt wettelijke financiering geregeld. Ik ga er nu van uit dat het kabinet royaal en sportief het voorstel uitvoert en de benodigde indexering en eventuele extra middelen door groei voor de uitbreiding ter beschikking stelt, zoals dat normaal in het onderwijs gebeurt. Het gaat dan over zeer bescheiden bedragen. De indieners overvragen zeker niet. Zij hebben ook nieuwe beperkingen, terug van drie naar een uur, aangebracht in het voorstel. Laten we de strijd staken. De Kamers laten helder en duidelijk weten wat ze willen. Ik ga er dan ook van uit dat de staatssecretaris het voorstel royaal, ook financieel, uitvoert. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Voorzitter. De D66-fractie wacht met belangstelling de antwoorden van de indieners en de staatssecretaris af.