Plenair Schalk bij behandeling Bescherming namen en graden hoger onderwijs



Verslag van de vergadering van 21 februari 2017 (2016/2017 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.18 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Het tegengaan van misleiding en het borgen van het aanzien van het onderwijs, wie kan daartegen zijn? Niemand natuurlijk. Het is dus op zich prima dat er duidelijkheid komt over het voeren van de naam universiteit of hogeschool en over normen voor het verlenen van graden en het voeren van titels. Ook is het begrijpelijk dat gezocht wordt naar mogelijkheden voor adequate sancties bij overtreding van die normen. En uiteraard wil iedereen dat het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van studenten wordt bevorderd.

Op enkele aspecten wil de fractie van de SGP nader ingaan. Allereerst vindt mijn fractie het logisch dat een universiteit alleen zo genoemd mag worden als het een universiteit betreft. Dat geldt natuurlijk ook voor het predicaat hogeschool. Je hoeft geen universiteit of hogeschool bezocht te hebben om dat te begrijpen en te beamen.

Toch zijn er een paar uitzonderingen, die naar de mening van de leden van de fractie van de SGP te billijken zijn, omdat de minister daarvoor duidelijke gronden heeft benoemd. Het gaat dan om scholingsvormen die een tussenlaag bedoelen te zijn, die reeds geruime tijd bestaan en die voorzien in een maatschappelijke behoefte, in concreto de volksuniversiteit overal te lande, de Vrije Hogeschool te Zeist en de Evangelische Hogeschool te Amersfoort. Je zou kunnen zeggen dat dit ook een mooie verdeling is over openbaar en bijzonder onderwijs: een groot goed in Nederland.

In de schriftelijke voorbereiding heeft de SGP-fractie gevraagd hoe groot de minister de kans acht dat er instellingen zijn die zich in de toekomst zullen beroepen op de genoemde criteria om vervolgens ook de naam van universiteit of hogeschool te claimen, en wel met een beroep op ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. In de beantwoording heeft de minister aangegeven dat het straks niet mogelijk is dat vrijstelling wordt verleend voor het gebruik van de naam universiteit en hogeschool, want het wetsvoorstel voorziet niet in een systeem van ontheffingen of vrijstellingen. Dat begrijp ik allemaal, maar hoe kijkt de minister aan tegen een eventueel beroep op ongelijke behandeling?

Mijn fractie heeft ook nog enkele vragen bij het thema maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Voor bekostigde instellingen is deze verplichting steeds gebleven. In feite wordt de situatie voor niet-bekostigde instellingen nu hersteld met een toevoeging voor de verantwoordelijkheid van bestuurders. De vraag is natuurlijk wel wat we met maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef bedoelen. De invulling van dit brede begrip is naar mijn mening multi-interpretabel. De maatschappij verandert continu en wordt bijvoorbeeld in mijn ogen op dit moment steeds meer seculier. Is dat dan het criterium? Als het maatschappelijk gevoelen verschuift, wat betekent dat dan voor het verantwoordelijkheidsbesef?

Uit de stukken blijkt dat de toespitsing vanuit de regering helemaal gericht is op discriminatie. Zo staat in de reactie op het advies van de Raad van State: "Tot de kernwaarden van onze rechtsstaat behoort het verbod op discriminatie, opgenomen in artikel 1 van de Grondwet, en de regering is van oordeel dat zeker van instellingen die deel uitmaken van ons stelsel van hoger onderwijs, mag worden verwacht dat zij dit verbod respecteren." Dat lijkt nogal logisch. Maar waarom alleen discriminatie? Waarom alleen artikel 1? We zijn hier toch niet van de school die meent dat artikel 1 van de Grondwet het belangrijkste artikel is, omdat het het eerste artikel van de Grondwet betreft? Is de minister het met de fractie van de SGP eens dat er geen rangorde in de artikelen van de Grondwet is?

De leden van de SGP-fractie zien de verplichting om maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen dus in de brede context van de gehele Grondwet. In dat kader vragen de leden van de SGP-fractie waarom de regering heeft gekozen voor de toespitsing op discriminatoire uitlatingen en gedragingen, terwijl de reikwijdte blijkens uitlatingen van de regering uitdrukkelijk breder is. Het verheerlijken van de gewelddadige jihad is toch niet minder problematisch dan discriminerende uitlatingen en gedragingen? Kortom, er is een helder kader, de Grondwet, en iedereen heeft zich daaraan te houden. Dat geldt voor scholen, voor bedrijven, voor instellingen en voor personen. Die kunnen en mogen functioneren in onze rechtsstaat en die kunnen en mogen keuzes maken op grond van geloofsovertuiging of levensovertuiging, maar wel onder het credo "behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet".

Dat verandert niet door deze wet, lijkt mij. Wat wel verandert, is dat er allerlei consequenties verbonden worden aan ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Als een bestuurder van een instelling zijn boekje te buiten gaat en hij wordt gesteund door zijn medebestuurders, dan kunnen vergaande maatregelen getroffen worden. De onderwijsinstelling kan door een besluit van de minister de erkenning verliezen. Dit besluit kan vallen nadat volgens een stappenplan is beoordeeld of iemand die formeel of informeel de instelling vertegenwoordigt, uitlatingen doet die de instelling zijn aan te rekenen. De minister beoordeelt dit aan de hand van jurisprudentie en aan de hand van oordelen van het College voor de Rechten van de Mens. Als daar geen aanknopingspunt is, "dan zal de minister de wettelijke norm interpreteren in lijn met uitspraken die er wel zijn." Dat kan leiden tot intrekking van de onderwijserkenning, en wel in het kader van de verantwoordelijkheid voor het stelsel. Deze route zou nodig zijn, omdat de route via het OM, oftewel de normale rechtsgang, te lang zou duren. Echter, blijkens de beantwoording van vragen van de Raad van State door de regering staan tegen dat besluit bezwaar en beroep open. Dat gaat natuurlijk elke onderwijsinstelling die ermee te maken krijgt, doen. Daar gaat de tijdwinst en daar gaat de maatregel. Bovendien, doorkruist de minister hiermee niet het normale rechtsverkeer en hoe ziet zij dat in het licht van de scheiding der machten?

Het genoemde stappenplan kan wel nuttig zijn om te komen tot een beoordeling van de betreffende casus, om vervolgens te besluiten of een oordeel van de rechter gevraagd moet worden. Een dergelijk stappenplan hoeft toch niet bij wet geregeld te worden? Het gaat in dat geval om een route waarlangs de minister tot het besluit komt om van de rechter een oordeel te vragen. Is dat niet een veel veiliger route dan de voorgestelde, waarbij het zo goed als zeker is dat in alle voorkomende gevallen bezwaar en beroep zal worden aangetekend? Is dit ook niet een veel veiliger route dan de voorgestelde, in het licht van claims die te verwachten zijn als de minister een te zware maatregel blijkt te hebben genomen?

Resumerend. De fractie van de SGP zet grote vraagtekens bij de toedeling van de bevoegdheid om een erkenning in te trekken aan de minister. Voor de duidelijkheid: dat zegt niets over deze minister als persoon. Het gaat mijn fractie om de rechtsstatelijkheid die bij deze bevoegdheid hoort. Ik zie uit naar de beantwoording door de minister.

De heer Rinnooy Kan i (D66):

Begrijp ik nu goed dat de heer Schalk eigenlijk van mening is dat een onderwijsinstelling die zich schuldig maakt aan discriminerend gedrag op grond daarvan zijn erkenning niet zou mogen kunnen verliezen?

De heer Schalk (SGP):

Dat begrijpt de heer Rinnooy Kan niet goed. Ik denk dat een onderwijsinstelling die erkenning kan verliezen, maar niet dan nadat er een gedegen oordeel ligt, dat dus niet zomaar door de minister van het moment wordt gegeven.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Begrijp ik dan goed dat de heer Schalk er net als mevrouw Bikker een voorkeur voor heeft dat er eerst een complete strafrechtelijke route wordt afgelopen voordat de minister daartoe een initiatief zou mogen nemen?

De heer Schalk (SGP):

In feite kan ik dan ook het antwoord kopiëren van mevrouw Bikker. Zij gaf aan dat zij nog niet wist of dat via de strafrechter moest. Bestuursrecht zou wellicht ook een route kunnen zijn. Tenminste, zo heb ik haar begrepen. Als het anders is, verwijs ik naar haar.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Ik ga nu met vreugde spreken namens mevrouw Bikker, misschien. Ik heb van haar begrepen dat zij wel degelijk vindt dat het strafrechtelijk moet beginnen en tot een afronding moet komen, inclusief een mogelijk hoger beroep, dat dan de minister kan acteren en dat vervolgens een bestuursrechtelijke beroepsgang beschikbaar is.

De heer Schalk (SGP):

Ik begrijp dat de heer Rinnooy Kan erop hint dat het op het moment dat we die strafrechtelijke route ingaan, enorm lang kan duren. Ik begrijp ook dat het een diepe wens is — die hoor ik niet alleen bij hem, maar eigenlijk bij veel mensen — dat er wel ingegrepen kan worden. Ik ben inderdaad eigenlijk net zo geïnteresseerd in de creativiteit rondom dit thema. De vraag is of er routes te bedenken zijn die sneller zijn dan die heel langdurige, misschien langjarige, route via de strafrechter. Ik hoop echter ook dat de heer Rinnooy Kan het met de fractie van de SGP eens is dat het oordeel zomaar neerleggen bij de minister ook een gevaarlijke route is.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Rinnooy Kan.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Zeker. We zijn het daar in die zin over eens, dat wij hier met andere partijen hebben bepleit dat er onafhankelijke toetsing plaatsvindt. Daar scheiden onze wegen, denk ik, maar dat is in elk geval ons antwoord op de vraag van de heer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Dat zou een interessant extra debat opleveren. Als we de route kiezen die de heer Rinnooy Kan heeft bepleit, namelijk via het College voor de Rechten van de Mens, en als die zo aangepast zou worden dat ook de minister of de regering daar een oordeel zou kunnen vragen, eindigt dat nog steeds in een oordeel over een situatie dat geen enkele rechtskracht heeft. Je bent dan wekenlang of misschien maandenlang bezig geweest met het College voor de Rechten van de Mens. Ik heb daar via een andere route weleens mee te maken gehad. Dat velt echt niet binnen twee of drie weken een oordeel, want dat gaat zeer gedegen. Vervolgens staat de minister nog steeds met lege handen, want moet ze nog naar de rechter en kan het nog heel lang duren.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Mag ik nog een vraag stellen, voorzitter?

De voorzitter:

Nee, liever niet. Ik denk dat we dit nu redelijk hebben uitgekauwd. Gaat u iets rechtzetten wat zonet misschien niet juist voor het voetlicht is gebracht, mevrouw Bikker?

Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):

Voorzitter, dat heb u helemaal goed voorspeld. Ik heb inderdaad gezegd dat het strafrecht mijn voorkeur heeft, maar ik heb de minister gevraagd om inzicht te geven in welke versnellingen daarbinnen mogelijk zijn. Die heb ik gemist in de schriftelijke stukken tot nu. Voordat mijn optie de uren-dagen-maanden-jarenoptie wordt: dat was niet de bedoeling.

De heer Schalk (SGP):

Daar kan de fractie van de SGP volledig mee instemmen.