Plenair Schalk bij behandeling Invoering stelsel fosfaatrechten



Verslag van de vergadering van 16 mei 2017 (2016/2017 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.59 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Voorzitter. In de tachtiger jaren van de vorige eeuw werkte ik op een basisschool in Berkenwoude, een dorpje in de Krimpenerwaard. In mijn klas zaten kinderen van boeren. Ze waren geschokt, omdat er een melkquotum werd ingevoerd. In die kleine gemeenschap was dit zeer ingrijpend. De ene na de andere boer hing de harp aan de wilgen. Hoe ingrijpend ook, 30 jaar later was het melkquotum uitgegroeid tot de status quo. Iedereen wist waar hij aan toe was. Je kon investeren voor meer quotum of je had een vorm van pensioen bij verkoop van je quotum. Totdat op 1 april 2015 de melkquota werden losgelaten, oftewel pensioen weg of appeltje voor de dorst weg.

De heer Schaap i (VVD):

Ik vind het knap op in een paar zinnen drie geluiden te laten horen. Het was een grote treurnis toen het quotum eraan kwam, vervolgens is het een zegen dat het er is en dan is het een treurnis dat de quota verdwijnen. Als u nu even terugblikt op de situatie, bent u dan voor of tegen die zuivelquotering?

De heer Schalk (SGP):

Ik heb inderdaad in drie zinnen die wisselende positie geschetst. Toen het er kwam, was ik schoolmeester. Ik keek er met verbaasde ogen naar en dacht: dat moet je natuurlijk niet willen. Toen het eenmaal 20 of 30 jaar bestond, wisten de boeren niet beter meer of het was zo. De vraag is dus niet zozeer of daardoor mijn positie volslagen veranderd is. De status quo, zoals ik het noemde, was dat iedereen wist waar hij aan toe was. Toen dat ineens werd opgeheven, was in elk geval mijn fractie daar geen voorstander van, zoals u weet.

De heer Schaap (VVD):

Prima. Dan weet ik hoe u erin staat. Achteraf gezien was het dus een mooi systeem. Zou dat misschien — ik anticipeer nu toch maar een beetje op uw betoog — ook voor de fosfaatrechten kunnen gaan gelden, dat je er eerst een beetje wild van wordt en later denkt dat het toch wel handig is?

De heer Schalk (SGP):

Het zou heel goed kunnen dat er op een zeker moment, na 20 of 30 jaar, kan worden gezegd: ik weet niet of het handig was, maar de status quo geeft in elk geval de positie helder aan. Dat heb ik eigenlijk meer bedoeld te zeggen dan dat het melkquotum een goed of een slecht idee was. Ik probeer meer te zeggen dat er na 30 jaar in elk geval een status quo was waar mensen mee uit de voeten konden. Sterker nog, ze moesten wel. Dat zullen we ook in de toekomst, als het fosfaatstelsel doorgang vindt, ongetwijfeld zien bij boeren die daarmee te maken hebben.

Hoe dan ook, voor een heleboel boeren was het moment waarop de melkquota werden afgeschaft het signaal dat er weer ruimte ontstond om zonder investeringen in quota toch de veestapel te laten groeien voor de toekomst. Dan denken we natuurlijk vooral aan familiebedrijven waar de wens van meerdere kinderen was om te gaan boeren. Nu werd zelfs gestimuleerd om investeringen te doen in stallen, in melksystemen of in grond.

Het was te voorzien dat de melkproductie zou groeien, in de hoop dat het fosfaatplafond niet zou worden overschreden. Voor individuele boeren was daar niet op in te spelen, omdat zij geen enkel zicht kunnen hebben op het geheel. Op het moment dat de melkquota werden losgelaten, was het voor hen kiezen voor de toekomst. Die idylle werd echter wreed verstoord toen staatssecretaris Dijksma op 2 juli 2015 kwam met de aankondiging van een nieuw plafond: de fosfaatrechten. Voor veel boeren een klap. Welke keuze een boer ook maakte, afbouwen of doorgroeien, elke boer zat in het schip. Als je eigenlijk wilde stoppen of rustig doorging, werd je spaarpot van melkquota afgepakt. Als je door wilde groeien, werd je investering teniet gedaan. Deelt de staatssecretaris deze analyse?

Dan heb ik het nog niet gehad over de handelwijze. Toen op 2 juli 2015 de knop werd omgezet, lag er nog niet eens een wetsvoorstel. Dat was er ook niet na enkele maanden en zelfs niet na een jaar. Vervolgens bleek het wetsvoorstel door miscommunicatie met Brussel ook niet voor 2017 te kunnen gelden en moest in allerijl een reductieplan worden opgesteld, een plan dat nog continu gewijzigd wordt.

Brussel en het Nitraatcomité verwijten Nederland vooral dat fosfaat in het oppervlaktewater nog een groot probleem is, maar het gaat hier toch over de Nitraatrichtlijn, die in zijn bepaling beperkt blijft tot nitraat? Omdat nitraat moeilijk te meten is, wordt het geheel nu opgehangen aan fosfaat. Dat is veel makkelijker te meten. Maar het doel is toch allereerst om de waterkwaliteit te verbeteren? In dat kader is de derogatie inhoudelijk geen probleem. Zonder derogatie is juist het risico aanwezig dat bedrijven grasland omzetten in het veel uitspoelingsgevoeligere maisland. Voor de waterkwaliteit is er bij de derogatie dus geen productieplafonds of productierechten nodig. Het is misschien een ander verhaal als het gaat over de mestmarkt en de waterkwaliteit in het algemeen, maar dan horen de productieplafonds toch niet thuis in de derogatiebeschikking maar in het actieprogramma?

Resumerend: is de derogatie een gevaar? Nee, integendeel. Toch staat zij ter discussie. Kun je met een fosfaatplafond en fosfaatrechten direct sturen op waterkwaliteit? Nee. Toch is dit het gesprek van de dag en geeft het bedrijven de grootste problemen. Mijn fractie zou willen dat het probleem bij de bron aangepakt wordt. Waarom zet de staatssecretaris voor 2018 en verder niet in op een hervorming van het actieprogramma, met daarin een veel gebiedsgerichtere aanpak, eventueel nog productieplafonds en daarnaast een derogatie? De productieplafonds zijn dan geïntegreerd in het actieprogramma en niet meer los verkrijgbaar. Bovendien krijgt de derogatie dan de inhoudelijke beoordeling die ze verdient.

Wat betreft de fosfaatrechten zelf moet de Eerste Kamer zich buigen over rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Welnu, naar het oordeel van de fractie van de SGP is de rechtmatigheid nog ver te zoeken. Dat wil ik duiden aan de hand van een tweetal punten.

Allereerst is dat de keuze voor één peildatum, 2 juli 2015. Die momentopname heeft heel ingrijpende gevolgen en doet geen recht aan de gewenste representatieve verdeling van rechten. Denk aan bedrijven die om de een of andere reden te maken hadden met ziekte of renovatie en daarom minder vee hadden. Of denk aan bedrijven die het jongvee een aantal maanden in de zomerperiode uitscharen en nu helemaal geen rechten daarvoor krijgen. Waarom is er gekozen voor die ene peildatum? Is het niet veel eerlijker en representatiever om een periode te nemen dan wel een aantal peildata te kiezen, verdeeld over het jaar? Waarom kon dat bijvoorbeeld tijdens de introductie van de varkensrechten wel en nu opeens niet?

De staatssecretaris geeft aan dat bedrijven die jongvee hebben uitgeschaard een regeling moeten treffen met de bedrijven die voor dit jongvee rechten hebben gekregen. Denkt de staatssecretaris echt dat het zo gemakkelijk onderling geregeld kan worden? Is het niet de taak van de overheid om hier regulerend op te treden?

Het tweede punt is de knelgevallenregeling. Deze is nu beperkt tot bedrijven waar op 2 juli 2015 aantoonbaar minder melkvee werd gehouden, onder andere als gevolg van ziekte van de landbouwer, een dierziekte of een paar andere gevallen, die dan ook nog slechts gedeeltelijk zullen worden gecompenseerd. Het is op zich heel goed dat hier rekening mee is gehouden, maar is dat voldoende? Immers, er is een belangrijke groep bedrijven waar deze regeling niet voor geldt. Dat zijn juist vooruitstrevende boeren die door willen met hun bedrijf, onomkeerbare investeringen hebben gedaan in bijvoorbeeld nieuwe stalruimte en nu de stal leeg hebben staan. Zij hebben onomkeerbare financiële verplichtingen, die nu als een molensteen om de nek hangen. Is dat rechtvaardig? Het gaat hier immers om een buitensporige last.

Op grond van Europees recht, artikel 1, Eerste Protocol, is de staatsecretaris toch gehouden om dit te voorkomen dan wel te compenseren? Ik verwijs in dit verband ook naar de recente uitspraak van de rechter inzake de fosfaatreductieregeling, die een vergelijkbare knelgevallenregeling heeft. Welke mogelijkheid ziet de regering nu om deze groep alsnog tegemoet te komen? Was de knelgevallenregeling bij de Wet herstructurering varkenshouderij destijds niet veel breder opgezet? Waarom wordt dit nu anders gedaan? Kan de peildatum breder worden ingevuld, door niet alleen te bezien hoeveel vee er op 2 juli 2015 was, maar ook welke onomkeerbare financiële verplichtingen er zijn die aanwijsbaar te maken hebben met de veronderstelde ruimte?

Er komt een adviescommissie, maar welke bereidheid is er om daar werkelijk iets mee te doen? Wil de staatssecretaris echt komen tot een verbreding van de knelgevallenregeling? En zo ja, op welke termijn? Kan zo ook de regeling voor 2017 hierop aangepast worden? Wordt het inderdaad 1 juli, of is dat onhaalbaar? Hoe voorkomen we dat we nu met de wet zouden gaan instemmen terwijl we niet weten hoe een groot aantal boeren getroffen wordt? Kortom: ik krijg heel graag een uitvoerige toelichting van de staatssecretaris op juist dit punt.

Vervolgens zijn er de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Ik kijk even naar de fosfaatruimte. Waarom zoekt de staatssecretaris niet naar meer fosfaatruimte? Het fosfaatplafond is een generieke afspraak. Die geldt dus nu voor de totale fosfaatproductie in Nederland over de breedte van de veestapel, verdeeld over de melkveehouderij, de varkenshouderij, de kippensector en de overige sectoren. Ziet de staatssecretaris nu of in de toekomst mogelijkheden om onderling te schuiven dan wel ruimte te bieden aan opkoopregelingen tussen de verschillende sectoren? In de categorie "overige sectoren" is de fosfaatproductie sinds 2002 met 3 miljoen kilo gedaald. Wil de staatssecretaris deze ruimte benutten voor de melkveehouderij?

Verder is door boeren veel geïnvesteerd in het omzetten van koeienmest in fosfaatkorrels. Deze korrels worden geëxporteerd naar landen waar een groot gebrek aan fosfaat is. Dat geëxporteerde fosfaat komt dus helemaal niet in ons oppervlaktewater terecht. Waarom moet het dan nog wel worden meegewogen in de totale fosfaatproductie? Is het niet redelijk en reëel om in Brussel uit te onderhandelen dat alleen het fosfaat dat in Nederland wordt gebruikt, meetelt voor het fosfaatplafond? In Nederland betekent dat een oplossing voor het enorme probleem van gezond vee afslachten en voorkomt het knelgevallen. Zet de staatssecretaris voor het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn ook in op het niet meetellen van deze export voor het fosfaatplafond?

Er is nog één punt dat bij mijn fractie als een graat in de keel steekt. Dat gaat met name over de korting van 10% bij de verkoop van fosfaatrechten buiten de familiekring. Dat is eigenlijk een vorm van onteigening, omdat bij elke verkoop een deel van de rechten wordt afgepakt. Het begint al met een generieke korting van wellicht 10% op de hoeveelheid fosfaat op de peildatum. De generieke korting en de korting bij overdracht betekenen op zijn minst regulering van eigendomsrechten in de zin van artikel 1, Eerste Protocol EVRM. De onderbouwing van proportionaliteit en evenredigheid schuift de staatssecretaris door naar de Algemene Maatregel van Bestuur. Dat kan toch niet zomaar? Ook de Raad van State heeft kritiek op dit punt.

Regulering van eigendom is volgens artikel 1 dat ik daarnet noemde pas gerechtvaardigd als er sprake is van een algemeen belang en als er een rechtvaardig evenwicht is tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu. Hier gaat het mis. Is een generieke korting gerechtvaardigd als de regering geen serieuze poging doet om meer fosfaatruimte te creëren? En is een afroming van 10% bij overdracht gerechtvaardigd als de fosfaatproductie bij ingang van de wet al onder het fosfaatplafond zit?

Misschien zit hier wel de crux voor mijn fractie. Een fosfaatplafond is nog tot daaraan toe, maar zorg dan in ieder geval voor een ruime knelgevallenregeling en voor meer fosfaatruimte. Wat dat betreft ben ik zeer benieuwd naar het standpunt van de regering. Ik hoor dan ook graag de beantwoording van de staatssecretaris.