Nederland gaat het lidmaatschap van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Industriële Ontwikkeling (UNIDO) toch niet opzeggen. Minister Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) heeft dat op 4 december 2017 geschreven in een brief aan de Eerste Kamer en de Tweede Kamer. De Rijksministerraad heeft het wetsvoorstel, dat in behandeling was bij de Eerste Kamer, volgens Kaag nader beoordeeld en alles afwegende besloten de rijkswet tot opzegging van het Statuut van UNIDO in te trekken.
De Eerste Kamer debatteerde op dinsdag 21 november 2017 in derde termijn plenair over wetsvoorstel (34.473 (R2069)) tot opzegging van het Statuut van UNIDO, de VN-organisatie voor industriële ontwikkeling. De fracties van D66, SP, PvdA, GroenLinks, PvdD en OSF waren kritisch over het voornemen van de regering tot opzegging van het Statuut van UNIDO, terwijl de fracties van VVD en CDA een betoog hielden vóór opzegging. Op verzoek van de minister werd de stemming over het wetsvoorstel aangehouden zodat zij het aan de orde kon stellen in de Rijksministerraad.
De primaire doelstelling van UNIDO is het bevorderen en bespoedigen van industriële ontwikkeling in ontwikkelingslanden, met het oog op de vestiging van een nieuwe internationale economische orde. Daarnaast dient de organisatie industriële ontwikkeling en samenwerking op zowel mondiaal, regionaal en nationaal als sectoraal niveau aan te moedigen. In het najaar van 2012 diende de regering een eerste voorstel tot opzegging van het Statuut van UNIDO bij het parlement in (33.446 (R1992)). Na een plenair debat in de Eerste Kamer op 12 november 2013 is gebleken dat het betreffende wetsvoorstel daar geen meerderheid zou behalen. Eén van de redenen waarom de Eerste Kamer meende niet te kunnen instemmen met een opzegging was dat de regering het standpunt dat UNIDO onvoldoende presteert niet met feiten kon staven. Dat was reden voor de regering om in mei 2016 met een nieuw voorstel te komen, maar dat had dezelfde strekking: opzegging van het UNIDO-lidmaatschap.
Deel dit item: