Plenair Ester bij Voortzetting Algemene financiële beschouwingen en behandeling pakket Belastingplan 2018



Verslag van de vergadering van 12 december 2017 (2017/2018 nr. 12)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.44 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ester i (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik heet de minister en de staatssecretaris van harte welkom in de Eerste Kamer en ik zie uit naar inspirerende debatten over onze overheidsfinanciën en fiscale politiek.

Voorzitter. Voor de ChristenUnie is het aloude Jozefprincipe een beproefd middel om de overheidsfinanciën te beoordelen. Het is een eenvoudig principe, dat stelt dat je in vette jaren moet sparen voor magere jaren. Mijn fractie heeft dat in de afgelopen jaren consequent gehanteerd als toetsingskader van de overheidsfinanciën. Nu het economische tij gekeerd is en ons land er economisch weer zo veel beter voor staat, is er bij het aantreden van dit nieuwe kabinet wederom reden dit principe als leidraad te nemen voor de beoordeling van de beleidsvoornemens.

Zeker, er valt veel goeds te zeggen over de miljarden lastenverlichting voor vooral middeninkomens en gezinnen met één modaal inkomen, over de investeringen in onderwijs, onderzoek, de energietransitie, defensie en de extra uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking. Mijn fractie is daar oprecht blij mee. Maar zowel aan de inkomsten- en zeker ook aan de uitgavenkant zoekt het nieuwe kabinet in deze onmiskenbaar goede tijden — de tijd van de vette koeien — wel een beetje de randen op van het begrotingsbeleid. De Raad van State onderstreept in zijn advies op de Startnota van het nieuwe kabinet dat de marges klein zijn en de budgettaire onzekerheden groot. Daar wou ik wat verder op ingaan. Bij dit alles moet worden aangetekend dat in de jaren van de magere koeien wel erg veel is bezuinigd op de uitvoering van primaire overheidstaken, van publieke diensten. Daarvoor moet nu de portemonnee worden getrokken.

Sommige publieke taken hebben we ronduit laten versloffen. Dat geldt zeker voor onze krijgsmacht, die het ene gat met het andere moest stoppen. Het is dan ook goed dat het nieuwe kabinet structureel 1,5 miljard in onze krijgsmacht investeert. Daarmee zetten we een substantiële stap richting het NAVO-gemiddelde, maar we zijn er ook na deze structurele injectie nog niet. Toezichthoudende en andere cruciale overheidsdiensten die voor het ordelijk en ordentelijk functioneren van onze samenleving een cruciale rol vervullen, krijgen evenzeer een financiële impuls. Denk aan de voor de voedselveiligheid cruciale NVWA en aan de Belastingdienst, waarvan het publieke belang geen betoog behoeft. De extra uitgaven aan onderwijs, onderzoek en infrastructuur zijn met recht goede investeringen. Wij juichen het toe dat de aanpak van klimaatverandering en de energietransitie zo’n prominente plaats hebben gekregen in het regeerakkoord. We willen de schepping niet geschonden doorgeven aan de volgende generatie.

De heer Postema i (PvdA):

Ik zou van de woordvoerder van de ChristenUnie hebben verwacht dat hij toch op z’n minst diepe spijt moet hebben over het feit dat er in dit regeerakkoord niet staat dat de basisbeurs moet terugkomen. Daar heeft mijn fractie nooit voor gepleit, maar die van u wel.

De heer Ester (ChristenUnie):

Sorry, ik verstond het niet. Dat de …?

De heer Postema (PvdA):

Dat de basisbeurs zou moeten terugkomen in het onderwijs. Daar heeft u een groot punt van gemaakt en dat zien wij nu niet terug. Dan zou ik toch verwachten dat u in deze beschouwing daar in ieder geval iets over zegt. In plaats daarvan komt de regering met een halvering van het collegegeld voor de eerstejaars, wat 175 miljoen kost, maar vervolgens is de verhoging van de tienjaarsrente dusdanig dat het baten oplevert van 226 miljoen. Dus in die hele discussie, die voor u destijds zo belangrijk was, zou ik nu toch op z’n minst verwachten dat u daar een punt over zou gaan maken.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik was ook nog niet uitgesproken, maar dat terzijde. Ik ben net een minuut geleden begonnen, maar dat zal ik u niet voorwerpen. Ik kan moeiteloos mijn spreektijd vervolgen met allerlei andere dingen die wij ook niet gerealiseerd hebben als ChristenUnie met 5 van de 76 zetels. Het gaat erom …

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter, als ik daar even op in mag gaan …

De voorzitter:

Nee, meneer Postema, laat meneer Ester even uitspreken.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik begrijp heel goed wat u zegt, maar er zijn nog veel meer aangelegen punten. Wij kijken naar het regeerakkoord zoals dat nu voorligt. Wij als Eerste Kamerfractie van de ChristenUnie doen dat van enige afstand. Wij hebben daar niet voor getekend. Wij namen geen deel aan de onderhandelingen geweest. Wij beoordelen het regeerakkoord zoals het voorligt. Er zitten pijnpunten in — ik ga u er zo nog een paar noemen — maar vandaag concentreren al uw pijnpunten zich op onderwijs. Dat vind ik opvallend. Wij beoordelen het integrale karakter van het regeerakkoord, daar hebben wij een mening over en die zal ik straks heel graag met u delen.

De heer Postema (PvdA):

Dat afwegen van wel en niet gekregen is ons natuurlijk ook niet vreemd, maar er is iets anders aan de hand. In plaats van dat de door u zo begeerde basisbeurs terugkomt, komt er een schaamlap voor de studenten doordat er tegenover de halvering van het collegegeld een verhoging van de tienjaarsrente staat. Die maatregelen leveren uiteindelijk meer op dan ze kosten. Ik zou ook zeggen dat er op deze manier eigenlijk sprake is van een financieel kwestieus product. Niet alleen wordt het voor jongeren uit arme gezinnen veel lastiger om te gaan studeren — dat is voor u ook altijd een belangrijk punt geweest — maar ook zeggen we nu eigenlijk: stap maar in het hoger onderwijs tegen gehalveerd collegegeld en een lage rente. In het tweede jaar krijg je dan de volle mep, namelijk volledig collegegeld en een hogere rente. Dat is een product waar de AFM haar wenkbrauwen bij op zou trekken, meneer Ester.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik herken wat u zegt. Ik wil ook best mijn wenkbrauwen optrekken, als dat u enig comfort biedt. Kennelijk hebben wij dit niet gered in de onderhandelingen over het regeerakkoord, dat nog zo veel meer omvat. Ik zei al: er zijn nog meer dingen die wij niet hebben gered. Sommige gaan gepaard met pijn, soms zelfs met diepe pijn, maar hier hebben wij het geheel te beoordelen. Dat geldt natuurlijk voor iedere partij die hier vandaag het woord voert en deel uitmaakt van de coalitie, zoals het ook geldt voor ieder beleidsvoornemen dat wij hier vandaag bespreken.

Voorzitter, met uw goedkeuren ga ik verder. Ik kom nu bij de keerzijde, want dat was eigenlijk de logica van de opbouw van mijn verhaal. De keerzijde van al die mooie uitgaven moeten we ook benoemen. De houdbaarheid van de overheidsfinanciën verslechtert, van 0,2% naar -0,4% bbp, de saldomarges ten opzichte van de Europese middellangetermijndoelstellingen worden smal en het beleidspakket heeft zeker toch ook de eerste twee jaar een wat procyclisch karakter. Dat betekent dat, zoals het CPB terecht stelt, op enig moment in de toekomst de belastingen moeten worden verhoogd, dan wel de overheidsuitgaven moeten worden verlaagd. De Raad van State adviseerde niet voor niets om wat meer zekerheid in te bouwen. Ik wou graag op dat punt een nadere reactie van de minister hebben.

Ter nuancering van dit beeld moet het volgende worden opgemerkt. Dat ondanks de forse stijging van de overheidsuitgaven de bruto collectieve uitgaven in relatieve zin dalen. Dat ondanks de stevige lastenverlichting de collectieve lastendruk gelijk blijft. Dat het EMU-saldo positief blijft gedurende de gehele kabinetsperiode en dat de EMU-schuld zelfs bijna naar het pre-crisisniveau daalt. Onze begroting en verwachte performance voldoen daarmee aan de Europese normen. Ten minste, als de ramingen uitkomen. En dat is zelden vanzelfsprekend. Hopelijk zijn de marges zodanig dat ook bij een plotselinge omslag de automatische stabilisatoren hun werk zullen doen, zonder dat pijnlijke ingrepen nodig zijn. En of de marges voldoende zijn in onze open en vitale, maar evenzeer volatiele en kwetsbare economie, dat is de serieuze vraag die voorligt. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister van Financiën hierop, mede in het licht van drie internationale onzekerheden waar ik nu nader bij stil zal staan, te weten: brexit – hij kwam al even voorbij — de eurozone en de rol van de ECB, en de Chinese schuldenberg.

Voorzitter. Allereerst brexit. Die gaat ons land hard raken, veel harder dan menigeen vermoedt. Nederland exporteert jaarlijks voor zo’n 40 miljard euro aan goederen en diensten naar het Verenigd Koninkrijk, dat daarmee na Duitsland en België de derde exportbestemming is. Veel bedrijven hebben zonder deze export geen bestaansrecht. Denk bijvoorbeeld aan handelsbedrijven in bloemen en planten of groente en fruit hier een paar kilometer verderop in het Westland. Het Verenigd Koninkrijk is van groot belang voor ons bedrijfsleven en de uittreding van de Britten zal zijn sporen nalaten. Menig Nederlandse onderneming, groot of klein, houdt het hart vast. De onzekerheid is groot en het politieke deelakkoord van vrijdag verandert daar weinig aan. Nu breekt immers het echte werk aan.

De Rabobank heeft onlangs becijferd dat een harde brexit Nederland tot maar liefst 4,25% economische groei kan schelen. Tot 2030 hebben we het dan over een bedrag van zo’n 35 miljard euro, ofwel €4.000 cumulatief per werkende Nederlander. Ook de effecten van een zachte brexit zijn aanzienlijk, met een negatieve bbp-groei van 3%. Die economische effecten zijn beduidend groter dan eerdere studies ons aangaven. Recente schattingen komen op een verlies van meer dan 70.000 Nederlandse banen door een harde brexit. Hoe ziet de minister de economische betrekkingen tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk na de brexit? Indien bij een harde brexit de vrije toegang tot de interne EU-markt wordt beëindigd, welke bilaterale mogelijkheden zijn er dan wellicht nog voor Nederland als EU-staat om nog afspraken met de Britten te maken? Zijn daar binnen het kabinet al gedachten over of misschien zelfs strategieën voor ontwikkeld? Wat zijn de gevolgen, zo vraag ik de staatssecretaris, van de brexit voor de douane-unie? Bereidt de Belastingdienst zich daarop voor? Zo ja, hoe?

Voorzitter. De onderhandelingen over de Brexit bill verlopen stroef. De vraag die mijn fractie aan de minister voorlegt, is of deze moeizame vooruitgang ook niet het gevolg is van het ontbreken van eenduidige exit-regels binnen de Unie en van een geaccepteerde methodiek van afwikkeling van financiële verplichtingen. Moet het Europees Verdrag niet worden aangescherpt op deze punten? Ik doel dan, zo geef ik de minister maar mee, op artikel 50.

Voorzitter. Ten tweede kom ik op de risico's die samenhangen met de eurozone en het monetaire beleid van de ECB. De huidige conjunctuur verhult misschien een beetje de hier spelende risico’s. Feit is dat lidstaten in de eurozone economisch eerder divergeren dan convergeren. En feit is ook dat de ECB met haar extreem omvangrijke opkoopprogramma grote risico’s neemt; ze kwamen al voorbij. Ultimo 2017 is inmiddels 2.400 miljard toegevoegd aan de balans van de centrale bank. En vanaf januari gaat de ECB door met het opkopen van staats- en bedrijfsobligaties, weliswaar in een lagere versnelling, maar nog altijd met zo'n 30 miljard per maand. DNB-president Klaas Knot pleitte nog onlangs voor een totale afbouw van het opkoopprogramma.

De eurozone toont gelukkig een sterk herstel. Maar monetair beleid helpt weinig in landen die achterblijven, daar is vooral behoefte aan hervormingsbeleid. Natuurlijk is de ECB een onafhankelijk instituut, maar hoe taxeert de minister de geschetste ontwikkelingen voor ons land? De Raad van State heeft in zijn advies "De staat van de euro" ook een aantal opmerkingen gemaakt over de noodzaak van een meer beperkte taakopvatting van de ECB. Hoe kijkt de minister aan tegen deze opmerkingen en wat is überhaupt zijn reactie op dit advies van de Raad van State?

Voorzitter. Ten derde maakt mijn fractie zich zorgen over de turbulentie op de Chinese financiële markten. We zien een enorme en uitdijende schuldenberg bij Chinese bedrijven van inmiddels meer dan 165% van het bbp. Ruim 500 miljard aan bedrijfsobligaties moeten worden geherfinancierd. De marktrentes lopen snel op en we zien een tombola van leningen en schulden in het schaduwbankcircuit. Ook deze ontwikkelingen vergroten de internationale financiële onzekerheden. Vandaar ook hier de vraag: hoe beoordeelt de minister deze onzekerheden en hoe kunnen ze onze markten raken?

Deze drie grote onzekerheden op het internationale speelveld vormen de ongewisse context van Nederlands financieel beleid dat weliswaar het economisch tij mee heeft, maar zich ook tot die context dient te verhouden. Dit onderstreept het belang van prudent financieel beleid, waarin het Jozef-principe als kompas dient. Ziet de minister dit ook zo?

Voorzitter. Dan het belastingpakket. De afgelopen jaren hebben ons belastingstelsel geen goed gedaan. Ik heb daar bij herhaling in verschillende debatten op mogen wijzen. Onder invloed van het steeds verdergaand instrumentalisme is tijdens de vorige kabinetsperiode het draagkrachtprincipe onder de inkomstenbelasting verder uitgehold. Fiscaal instrumentalisme — enerzijds gericht op koopkrachtbehoud van lage inkomens met als illustratie het inkomensafhankelijk maken van de algemene heffingskorting en anderzijds gericht op het bevorderen van arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden en vrouwen door de inkomensafhankelijke arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting steeds verder op te pompen — heeft de inkomstenbelasting op een ondoorzichtige wijze uit het lood geslagen. Deze maatregelen gecombineerd met al langer bestaande fiscale maatregelen hebben geleid tot grotere kloven in belastingdruk tussen zzp'ers en werknemers, tussen woningeigenaren en huurders in de vrije sector, en tussen gezinnen met één en met twee inkomens.

En als er door de coalitiepartijen niet was ingegrepen, was de extreme kloof tussen één- en tweeverdieners de komende jaren verder vergroot. En als er niet was ingegrepen, was de marginale druk voor hurende eenverdieners nog groter geworden dan de extreme druk van maar liefst 161% bij een brutoloon van €32.000 in 2018. Dankzij de afspraken in het regeerakkoord halveren we deze op dit inkomensniveau naar iets boven de 80%. En over het vorig jaar tijdens de algemene financiële beschouwingen veelvuldig aangehaalde inkomenstraject tussen de €22.000 en de €32.000 daalt de marginale druk voor deze groep van hurende eenverdieners tussen 2018 en 2021 met maar liefst 25%.

De heer Schalk i (SGP):

Allereerst complimenten voor die coalitiepartijen waar de heer Ester het net over had; ik heb dat al op verschillende momenten gedaan. Ik denk namelijk inderdaad dat de kloof tussen de een- en tweeverdieners in ieder geval niet wordt vergroot. Ik denk ook dat hij aangeeft dat in de komende jaren in ieder geval de marginale druk geringer wordt. Maar in een enkele zin zei hij ook dat die volgend jaar zelfs nog wel wat zwaarder wordt, in sommige gevallen 161%. Eens dat over een paar jaar die 161% wordt gehalveerd, maar zou er iets moeten gebeuren aan die 161% in het komende jaar? Hoe beoordeelt u dat?

De heer Ester (ChristenUnie):

Dit is in ieder geval een absurde marginale druk. U weet dat wij daar veel aandacht voor vragen, samen met uw partij. Ik zal daar straks nog een aantal dingen meer over zeggen. Maar dit is iets wat niet langer te rechtvaardigen is. Wij voelen ons zeer verbonden met het dossier om die marginale druk bij deze kwetsbare groepen echt te verminderen. Ik kom daar zo nog uitgebreider op terug.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

De heer Ester heeft het over draagkracht als het gaat om belastingen. Wij begrijpen de zorgen over het verschil tussen een- en tweeverdieners. Maar ik wil de heer Ester vragen naar de effecten van de voorgenomen belastingmaatregelen van het nieuwe kabinet op de inkomensongelijkheid. Ik heb daar in mijn eerste termijn ook op gewezen. Door de invoering van het tweeschijvenstelsel gaan inkomens tot modaal er slechts 0,8% op vooruit en de inkomens daarboven respectievelijk 1,3% en 1,4%. Is dat volgens de heer Ester conform het draagkrachtprincipe of zou hij daar nog andere problemen mee hebben?

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik moet het verhaal misschien nog iets scherper stellen. In het basispad zouden met name de inkomensverschillen fors doortikken, maar door de plus van het regeerakkoord worden die aanzienlijk minder. Die inkomensverschillen zijn er, maar die zijn volgens mijn fractie aanvaardbaar. Het is niet zo dat die extreem uit het lood staan. De boel is redelijk bij elkaar gehouden, wat ik op zich al een heel knappe prestatie vind.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Volgens de doorberekening van het CPB nemen de inkomensverschillen wel degelijk toe gedurende deze kabinetsperiode. Het gaat om de koopkrachtcijfers zoals ik die net heb weergegeven. Heeft de heer Ester nu andere cijfers voor zich?

De heer Ester (ChristenUnie):

Nee, hoor.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Of is hij het met mij eens dat de inkomensverschillen toenemen, maar vindt hij dat redelijk?

De heer Ester (ChristenUnie):

Nee, ik geef u een verklaring. Daar kunt u nog beter naar luisteren dan u al deed. Ik gaf een verklaring voor het verschil tussen het basispad, waarin ze echt fors zouden oplopen — min of meer de autonome ontwikkelingen — en de ingreep van de coalitiepartijen in het regeerakkoord, die de inkomensverschillen aanzienlijk dempt. Dat is mijn redenering en dat is het verhaal. Dat vind ik een heel redelijk verhaal, waar mijn partij en fractie achter staan.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Tot slot. Volgens mij heeft de heer Ester het nu over het basispad tot 2060, maar door de invoering van het tweeschijvenstelsel haalt dit kabinet de vergroting van de inkomensverschillen, die anders later had plaatsgevonden, juist naar voren, zodat de inkomensverschillen gedurende deze kabinetsperiode al toenemen.

De heer Ester (ChristenUnie):

Dit gebeurt iedere keer in het debat van vandaag en ook vorige week was dat zo. Ik begrijp dat wel, maar we moeten naar het hele verhaal en het hele pakket kijken en er niet een of twee dingen uitnemen, daar kanttekeningen bij zetten en de rest vergeten. Het gaat om het hele regeerakkoord. Daarvoor geldt de conclusie die ik net trok en die vind ik aanvaardbaar.

Voorzitter. Vorig jaar hebben we het tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen veel gehad over het traject tussen €22.000 en €32.000. De marginale druk voor deze groep van hurende eenverdieners daalt tussen 2018 en 2021 met maar liefst 25%. Dat betekent dat deze groep, die tot op heden praktisch niets overhield aan een stijging van het brutoloon, in deze berekeningen met €10.000, er door het regeerakkoord meer dan €2.500 op vooruitgaat bij deze stijging. Deze groep houdt door het kabinetsbeleid €3.600 extra over bij een brutoloon van €32.000 vergeleken met 2018. De belastingdruk voor lagere en middeninkomens daalt substantieel. Dat is voor mijn fractie een heel belangrijke constatering.

Voorzitter. Dat stemt mij dankbaar. Het is goed dat deze trend van het steeds verder ondergraven van het draagkrachtprincipe, waar we het net even over hadden, door dit regeerakkoord doorbroken gaat worden. Met het pakket aan belastingmaatregelen worden bestaande kloven gestabiliseerd of verkleind. Met maatregelen als de introductie van het tweeschijventarief in de inkomstenbelasting, het niet meer overdraagbaar laten zijn van de arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting, de verhoging van het kindgebonden budget en de zorgtoeslag voor paren, de afbouw van allerlei aftrekposten van het toptarief naar het basistarief — van de hypotheekrenteaftrek tot de zelfstandigenaftrek — en het schrappen van de wet-Hillen — ik kom daar zo over te spreken — worden fiscale kloven onmiskenbaar kleiner en wordt de torenhoge marginale druk tussen het wml en modaal flink lager. Ja, dat zijn forse stappen in de goede richting. En nee, daarmee zijn we er wat betreft de ChristenUnie nog niet. Maar het is goed dat we in deze kabinetsperiode de extreme verschillen in belastingheffing, die niets te maken hebben met draagkracht maar puur met hoe je je geld verdient, hoe je woont en hoe je huishoudsituatie is, kleiner maken.

Natuurlijk weet ik dat de staatssecretaris eerst en vooral het regeerakkoord moet uitvoeren, maar ik hoop dat het met mijn fractie zijn missie is om alles op alles te zetten om verschillen in fiscale behandeling te verkleinen en het draagkrachtprincipe in ere te herstellen. Ik zou het waarderen als hij daar een korte beschouwing aan zou willen wijden.

Mevrouw Vos i (GroenLinks):

Ik heb toch even een vraag aan mijn collega. U zegt: het regeerakkoord heeft geholpen om de ongelijkheid in inkomensverschillen en inkomensvooruitgang wat te dempen. Ik heb net even de cijfers bekeken van het CPB over het regeerakkoord. De allerhoogste inkomens krijgen er bij dit kabinet 0,5% bij en de allerlaagste 0,6% of andersom. Maar de twee middengroepen die boven de allerlaagste inkomens zitten, gaan er wel degelijk duidelijk meer op vooruit dan de groep tot 175% van het minimumloon. Ook dit regeerakkoord maakt het verschil tussen de allerlaagste inkomensgroep en de midden en hogere inkomens gewoon groter.

De heer Ester (ChristenUnie):

Het is een beetje onduidelijk waar u het over heeft. Heeft u het over inkomensverschillen of over de koopkracht? Dat zijn geen equivalente begrippen. Daar moeten we echt heel precies in zijn.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Nou, dan ga ik even heel precies doen. Het gaat inderdaad over de effecten van het beleidspakket op de koopkracht, de ex post koopkracht. Het effect van het beleidspakket is dat de inkomens tot 175% van het wettelijk minimumloon er in koopkracht 0,6% op vooruitgaan. De groep erboven, tot 350% van het wettelijk minimumloon, gaat er 0,9% op vooruit. De groep daarboven gaat er 0,8% op vooruit en de allerhoogste groep, boven 500% van het wettelijk minimumloon, gaat er 0,5% op vooruit. Kortom, de laagste inkomens gaan er in ieder geval minder op vooruit dan de twee groepen die daarboven zitten. De doorrekening van het Nibud over de koopkrachteffecten van het regeerakkoordpakket laat dat ook zien. Juist de allerlaagste inkomens, en zeker de bijstandsgerechtigden, krijgen er in vier jaar tijd minder dan 2% koopkracht bij, terwijl alle andere groepen, alle werkenden, er tussen de 4% tot ruim 6% op vooruitgaan. Dat doet het regeerakkoord.

De heer Ester (ChristenUnie):

U begon uw verhaal over inkomensverschillen. Dat is een ander economisch frame dan de koopkracht. Als u naar de koopkracht kijkt, ook van die groepen, dan ziet u dat iedereen erop vooruitgaat. Alle groepen die we met elkaar bedenken, gaan erop vooruit. Dat is voor mijn fractie de kracht van dit regeerakkoord. De een wat meer en de ander wat minder, maar het leidt niet tot absurde en extreme verschillen in koopkracht. Voor mijn fractie is het heel belangrijk om die ontwikkeling te kunnen zien en op die manier te kunnen waarderen. Nederland gaat niet uit het lood als het gaat om het verschil in koopkracht tussen degenen die het wat beter hebben en degenen die het wat minder hebben. Daar voelen wij ons goed bij. Dat is wat het land sterk maakt en zo moeten we dat ook vooral met z'n allen blijven doen.

De voorzitter:

Mevrouw Vos, tot slot.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Misschien tot slot dan, voorzitter. Ik sloeg aan op wat u zei, namelijk dat het regeerakkoord de verschillen tussen de verschillende inkomensgroepen verkleint. Volgens mij is dat niet het geval, zeker niet als je naar de koopkrachtplaatjes kijkt. De laagste groep gaat er duidelijk minder op vooruit dan de groepen erboven, dus op dat punt klopt uw beoordeling niet.

De heer Ester (ChristenUnie):

Het verhaal is: je hebt een basispad en je hebt het effect van het regeerakkoord. In het basispad zouden de inkomensverschillen doortikken, maar dankzij het regeerakkoord zijn die verkleind of voor sommige groepen gestabiliseerd. Dat is het verhaal dat ik hier vertel.

Voorzitter. Ik was gebleven bij het draagkrachtprincipe en het verzoek om een korte beschouwing van de staatssecretaris op dat punt. Dan de aanpak van belastingontwijking. Bij het verkleinen van fiscale verschillen hoort vanzelfsprekend ook een stevige aanpak van belastingontwijking. Het beleid in de afgelopen jaren was gewoon te slap. Mijn fractie kan zich goed vinden in het voorgestelde beleid maar papier is geduldig, zeker in deze kwestie. Ik reken op een voortvarende uitvoering van alle afspraken in OESO-, EU- en coalitieverband. Ik neem aan dat de urgentie bij de staatssecretaris om belastingontwijking aan te pakken na de Panama en Paradise Papers hoog is Ook vorige week waren we fiscaal weer slecht in het nieuws. De samenleving vraagt terecht om krachtdadig optreden. Er moet nu worden doorgepakt. Wat zijn de ambities van de staatssecretaris in deze dossiers, en welke erfenis wil hij achterlaten?

Voorzitter. Ik noemde al even de kloven op onze arbeidsmarkt. Die zijn groot en diep: tussen vast en flex, tussen zelfstandige en werknemer, tussen ondernemer en zzp’er. De overhaaste afschaffing van de VAR en de komst van de toch onvoldragen Wet DBA hebben die problemen op de arbeidsmarkt eerder verergerd dan verkleind. De ongerustheid is onverminderd groot. In het regeerakkoord zie ik een realistischer benadering van zzp’ers dan voorheen. Ze worden niet meer op één hoop gegooid. Er is terecht veel aandacht voor de groep van kwetsbare zzp’ers, onder andere via de invoering van minimumtarieven voor de onderkant van de zzp-markt. Maar nog steeds ontbreekt een omvattende analyse van het zzp-fenomeen. We herinneren ons allemaal zeer goed dat dat het vorige kabinet opbrak. En dat gold evenzeer voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de Wet DBA. Daar is in dit huis uitvoerig over gedebatteerd en mijn partij nam daar helder stelling in. Hoe gaat de staatssecretaris beide omissies aanpakken? Wanneer komt hij met een inhoudelijke visie en het inregelen van zijn Belastingdienst, zodat deze de uitvoering van het zzp-beleid op orde heeft? Ik hoor het graag.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Ik zou graag van de heer Ester willen horen hoe hij de fiscale prikkels beoordeelt die schijnzelfstandigheid lijken te stimuleren.

De heer Ester (ChristenUnie):

Aan deze diepe, observerende wijsheid moet u nog even een zin toevoegen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Denk aan de zelfstandigenaftrek.

De heer Ester (ChristenUnie):

Dat is voor ieder kabinet een grote uitdaging. Ik kan mij herinneren dat het vorige kabinet daar niets aan heeft gedaan. Ik denk dat we stappen zouden moeten zetten in dat dossier. Dat is ook nu niet gebeurd. Er is een zekere continuïteit met het vorige kabinet, maar in die omvattende visie, waar alle partijen — ook die van u — vorig jaar voor gepleit hebben, moet dat onderdeel ook gewoon terugkomen, met alle plussen en minnen die daarbij horen. Sorry dat ik u even verkeerd begreep, maar ik heb het weer helder op het netvlies.

Voorzitter. De dankzij de onvolprezen motie-Hoekstra — zij kwam al meerdere keren voorbij — apart voorliggende afschaffing van de Hillensubsidie verdient natuurlijk ook aandacht. Deze uitfasering van de wet-Hillen is onderdeel van een pakket fiscale maatregelen, waar ook de verhoging van de ouderenkorting en de verlaging van het eigenwoningforfait met 20%, van 0,75% naar 0,6%, onderdeel van uitmaken. Uit de vele tabellen die tijdens de wetsbehandeling zijn gewisseld, komt het beeld naar voren dat het uitfaseren van die aflossubsidie, dat communicatief niet de hoofdprijs heeft gewonnen, fiscaal gezien een zekere logica en redelijkheid kent. Berekeningen laten zien dat door het regeerakkoord 96% van de woningeigenaren erop vooruitgaat in koopkracht. En hun koopkracht neemt ook nog eens harder toe dan die van huurders: 1,4% versus 0,8% per jaar.

Dat wat in 2005 begon als een aflossubsidie van 250 miljoen, is inmiddels uitgegroeid tot een structurele kostenpost van 1,4 miljard, en na de verlaging van het eigenwoningforfait in het regeerakkoord van nog steeds 1,1 miljard. Dat wat in 2005, de tijd van de aflossingsvrije hypotheken, al een dure aflossubsidie was, heeft zich — nadat in 2013 voor nieuwe gevallen de verplichte aflossing een feit is geworden — ontwikkeld tot een extreem dure en niet langer effectieve belastinguitgave. Immers, aflossen is nu de fiscale norm en daar past geen aflossubsidie bij. Daarmee heeft de wet-Hillen een beetje zijn rationaliteit verloren. Niettemin is mijn fractie blij dat er 30 jaar voor de uitfasering wordt uitgetrokken, ook gegeven de commotie daaromheen.

De heer Van Rij i (CDA):

Ik kan de redenering van de heer Ester goed volgen, waar hij zegt dat aflossen de nieuwe norm is. Dat gaat om de nieuwe gevallen. Tegelijkertijd constateert hij dat de wet-Hillen zijn werking wel degelijk heeft gehad in de periode dat hij is ingevoerd, met name voor de aflossingsvrije hypotheken. Desalniettemin geldt de nieuwe norm niet voor de bestaande, oude gevallen. Daarvan bestaat verreweg de grootste bulk, 340 miljard, uit aflossingsvrije hypotheken. Bent u niet bang dat door het afschaffen van de wet-Hillen er geen incentive meer is voor die groep om versneld te gaan aflossen?

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik begrijp wat de heer Van Rij zegt. Ik was trouwens nog niet klaar met de opbouw van mijn redenatie; dus geeft u me nog even de tijd. Dat zijn ook de gevolgen van het herdefiniëren van een fiscale norm. Dat leidt tot effecten. We hebben als politiek heel breed afgesproken om aflossing te eisen en alleen dat nog fiscaal te premiëren. Daar hangt dan ook een prijskaartje aan dat niet altijd even aantrekkelijk is, maar dat zijn wel de gevolgen van een fundamentele wijziging van een hele elementaire fiscale norm. Ik zie niet goed hoe je daar onderuit komt.

De heer Van Rij (CDA):

Ik begrijp het wat betreft de norm vanaf 2013. Dat is echt een scheiding geweest voor nieuwe gevallen en oude gevallen. De vraag spitst zich dus toe op die oude gevallen die, als de wet-Hillen wordt afgeschaft, geen fiscale stimulans meer hebben om af te lossen. Waarom zou je dat doen, als het alleen om de fiscaliteit zou gaan? De heer Backer wees erop dat er ook andere argumenten kunnen zijn om versneld af te lossen. Dus eigenlijk hebben we twee normen. We hebben norm één voor de nieuwe gevallen en we hebben norm twee voor de oude gevallen. Dat is eigenlijk het gevolg van het invoeren van de nieuwe wetgeving in 2013. Dus u heeft me nog niet overtuigd, maar ik heb u gestoord in uw opbouw.

De heer Ester (ChristenUnie):

U bent van harte welkom om dat te doen. Ik zie niet goed hoe dat anders kan. Ook bij de introductie van de wet-Hillen geldt natuurlijk dezelfde anomalie. Toen werd er ook ingegrepen in fiscale verhoudingen en toen waren er ook oudere gevallen. Dat is een kwestie — en u weet dat veel beter dan ik — die fiscaal heel moeilijk is op te lossen. Dat heb je altijd met de herdefiniëring van een fundamentele norm. Dat geldt nu, en dat gold ook bij de introductie van de wet-Hillen zelf.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Rij.

De heer Van Rij (CDA):

Ik zal mij netjes houden aan dat “tot slot”. Ik ben het met u eens dat er een enorme stapeling in complexiteit is. Maar door er nu één ding uit te halen en het daarop toe te spitsen, lossen we natuurlijk nog niet de systematiek als zodanig op. Want we creëren dan weer de volgende anomalie. Maar goed, ik heb in eerste termijn gezegd wat ik daarover kwijt wilde en wacht het antwoord van de regering af.

Mevrouw Sent (PvdA):

Kan de heer Ester toelichten waarom hij het wenselijk acht dat de koopkracht van woningeigenaren sterker stijgt dan de koopkracht van huurders?

De heer Ester (ChristenUnie):

Ja. Ik zou dat heel graag willen verdedigen als ik dat had genoemd. Ik gaf juist het volgende aan in mijn betoog. Er is een groep die we vergeten. Dit huis vraagt veel aandacht voor eenverdieners, maar we vergeten de eenverdiener die niet in een eigen huis maar in een sociale huurwoning woont. Daar zijn die verschillen in koopkracht veel groter. Mijn inzet was nu juist om ook eens aandacht te vragen voor die groep.

Zo ziet u maar, voorzitter, we moeten zorgvuldig formuleren. Ik ga daar nog beter op letten dan ik al van plan was.

Voorzitter. Nog een paar zinnen over de wet-Hillen. Met het afschaffen van de Hillensubsidie gaan we terug naar de situatie zoals die was tussen 1893 en 2005. En hoewel historisch en inhoudelijk gezien de wet-Hillen een anomalie was, roept de afschaffing wel vragen op over het wispelturige handelen van de overheid bij zoiets belangrijks als het eigen huis. En als je daarbij het feit betrekt dat huizenbezitters netjes hun hypotheek hebben afgelost en tijdens hun werkzame leven ervoor gezorgd hebben dat ze weinig woonlasten en weinig schuld meer over hebben op hun oude dag, dan begrijp ik dat er boosheid is. Hoe kijkt de staatssecretaris terug op de wijze waarop de overheid gecommuniceerd heeft met de burger? Welke lessen trekt hij? Gelijk hebben en gelijk krijgen zijn immers twee verschillende kwaliteiten.

Bij dit alles is het begrip “vermogen” in het geding in dit debat. Het eigen huis is om in te wonen én het is vermogen. Het is weliswaar geen vrij opneembaar vermogen, zoals spaargeld, maar het is vermogen. De vraag dringt zich dan ook op hoe de staatssecretaris hiertegen aankijkt. Tot welke bestemming van de eigen woning in het fiscale stelsel leidt het uitfaseren van de wet-Hillen? Welk fiscaal eindplaatje staat de staatssecretaris voor ogen? Dat heeft ook een beetje te maken met dat punt van de heer Van Rij van zo-even. Ook de Raad van State maakte dit punt. Zou de staatssecretaris daar een toelichting op willen geven?

Voorzitter, ter afronding kort nog een paar andere punten. Mijn fractie is enthousiast over de box 3-maatregelen. Die zijn een flinke stap in de goede richting. Hopelijk vormen zij de opmaat naar wat we allemaal willen: het belasten van reëel rendement. Welk tijdpad heeft de staatssecretaris daarbij voor ogen?

Natuurlijk ligt er geen regeerakkoord, ligt er geen miljoenennota en ligt er geen belastingplan waarin het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie integraal is opgenomen. Er zitten maatregelen in die mijn fractie de wenkbrauwen doen fronsen. Zo is de afschaffing van de dividendbelasting — we hebben het daar vorige week en vandaag uitvoerig over gehad — niet onze eerste prioriteit. De taxaties over de impact van deze maatregel lopen uiteen. Ik wil de staatssecretaris dan ook echt met klem vragen de onderbouwing van het wetsvoorstel stevig ter hand te nemen en de te verwachten opbrengsten helder af te zetten tegen de kosten ervan. Mijn fractie heeft echt een heel robuuste redenering nodig.

Overall is er sprake van forse plussen in dit Belastingplan: het draagkrachtprincipe in de fiscale pikorde stijgt, belastingen worden groener en belastingontwijking wordt veel steviger aangepakt. Het Belastingplan ademt zo ons uitgangspunt dat arbeid goedkoper moet worden en het belasten van ons milieu duurder, en daarmee een agenda die doortastendheid en consistentie vereist.

Voorzitter. Al met al ligt er een uitdagende financiële en fiscale agenda. Ik hoop dat de minister en de staatssecretaris daar met passie aan zullen werken. Wij wensen hen Gods zegen op hun arbeid.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ester. Ik geef het woord aan de heer Koffeman.