Verslag van de vergadering van 22 mei 2018 (2017/2018 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 12.32 uur
Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):
Dank u, voorzitter. De Staat is gebonden, de Koning is gebonden aan het recht. De wortels van de rechtsstaat gaan ver voorbij aan het ontstaan van onze Grondwet. Denk aan de oudtestamentische profeten, die met hun onophoudelijke preken over recht als er onrecht en huichelachtigheid heersten, het permanente ongemak waren voor de heersende koningen. Of denk aan ruim acht eeuwen terug. Een weiland vlak bij het beroemde Windsor; zomaar in het nieuws de afgelopen tijd. Acht eeuwen geleden kwam de Magna Carta daar tot stand, met vrijheden, met een eigenstandige positie voor de kerk en voor de rechtspraak. Of dichter bij huis: de Acte van Verlatinghe van 1581. Een kernmoment in onze geschiedenis. Daarin wordt de macht van de koning vergeleken met die van een herder. Ze strekt zover als de kudde ten goede komt, maar mag nimmer in tirannie ontaarden.
Vandaag hebben wij een debat over de staat van de rechtsstaat, in de gezegende omstandigheid dat wij in een vrij en veilig land leven. De grondbeginselen van onze rechtsstaat hebben goede papieren. Ze wortelen diep en zijn soms zwaar bevochten. Het is goed om af en toe te bedenken wat een kostbare erfenis ons land daarmee heeft en vandaag, zo mogelijk, een bescheiden bijdrage te leveren om die lijn voort te zetten.
In internationaal perspectief is Nederland een bevoorrecht land, maar dat is geen reden om zelfgenoegzaam in de bankjes te gaan zitten, of de ontwikkeling van de rechtsstaat alleen tot de brandpunten van de geschiedenis te beperken. Onderhoud en het nimmer onderschatten van de waarde van de rechtsstaat, daar komt het op aan. Er is op onderdelen achterstallig onderhoud. Er zijn maatschappelijke en technologische ontwikkelingen waartoe we ons moeten verhouden. Dit debat zie ik daarom vooral als kans om te kijken naar het onderhoud dat nodig is en naar de ontwikkelingen die zich voordoen. Ik zie daarbij zeer uit naar de visie van onze beide bewindspersonen op het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Mijn fractie waardeert het allereerst bijzonder dat sinds het vorige debat de gerechtigheid weer vooropgaat in de naamgeving van het ministerie. Zij is de drager van de veiligheid, en nooit andersom. In de afgelopen jaren heeft Europa zich geconfronteerd geweten met schokkende terroristische aanslagen, met jongeren die radicaliseerden en zich aangetrokken wisten tot de lokroep van jihadistische groepen in het Midden-Oosten, die bereid blijken om met wreed geweld ontwrichtende chaos te brengen in onze samenleving. Het vraagt veel van onze politici en veiligheidsdiensten om deze dreiging af te wenden. Daar mogen wij hen dankbaar voor zijn. Tegelijk betekent dit ook een zoektocht naar nieuwe wet- en regelgeving waar met regelmaat de botsingen van de bescherming van individuele vrijheden enerzijds met het garanderen van veiligheid anderzijds zichtbaar worden. De antiterreurwetten, de uitbreiding van de bevoegdheden van de burgemeester, de nieuwe wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn wetten die ons brengen bij de randen van de rechtsstaat. Ja, het streven naar veiligheid is legitiem en verschrikkelijke gebeurtenissen zoals de terroristische aanslagen in de afgelopen jaren vragen om een weerbare en waakzame overheid. Maar nee, niet alle risico's zijn uit te sluiten of elke prijs in het opgeven van vrijheden waard. Ja, de staat heeft op te treden tegen geweld, tegen onrecht, maar nee, daarmee is niet alle dreiging weg te nemen.
Als de Staat alle dreiging weg wil nemen, wordt hij totalitair, is hij geen rechtsstaat meer waar we fier op zijn. Dan komen steeds grotere groepen in beeld voor potentieel gevaar; denk aan reisgegevens, voetbalsupporters, etnische profilering, er is veel te noemen. Het zelfversterkende effect is dat de overheid nog meer als verantwoordelijk wordt gezien voor het uitsluiten van alle veiligheidsrisico's. Hoogleraar Beatrice de Graaf legt bijvoorbeeld de vinger bij deze kwetsbaarheid van ons veiligheidsdenken. Hoe beoordeelt de minister deze paradox? In veel van de wetten die in dit spectrum zijn aangenomen staat een evaluatiebepaling. Zou het niet nuttig kunnen zijn om op enig moment een studie te doen die meer in samenhang beziet welke contra-terrorismewetgeving nu daadwerkelijk een meer significante bijdrage levert aan de veiligheid van ons land en welke meer proportioneel vorm zal moeten krijgen? Wat draagt bij aan een effectief proportioneel instrumentarium, ook decentraal, om op tijd in te grijpen zodat we de weging tussen het bevorderen van de veiligheid en de bescherming van vrijheden en veiligheid niet alleen vooraf maken, maar ook recht doen aan de effecten die er daadwerkelijk zijn en we daarnaast duidelijk krijgen of er onbedoelde effecten zijn en lessen die we daaruit kunnen trekken? Ik zie zeer uit naar de reactie van de minister op dit punt.
Naast deze veiligheidswetgeving zie ik toch ook een toenemende spanning in het bewaken van de persoonlijke levenssfeer van Nederlanders als het gaat om hun digitale handel en wandel. In hoeverre kan een nationale staat — al dan niet in EU-verband — partij bieden tegen techgiganten? Hebben we hier niet te veel gedacht vanuit de vrijheid van de markt en de individuele verantwoordelijkheid van de burger? Hebben we de impact en kwetsbaarheden van deze datagiganten scherp genoeg op het netvlies? Hoe borgt de minister dat de technologische ontwikkelingen op dit gebied de wetgever niet voorbij razen?
Wie het debat van vier jaar geleden terugleest, zal helaas moeten constateren dat een heel aantal thema's nog niet aan relevantie heeft ingeboet. Er is achterstallig onderhoud en structurele oplossingen zijn uitgebleven. Ik noem: de toegang tot het recht, de effecten van digitalisering, de cultuur van efficiency in de rechtspraak die mogelijk te zeer verschralend werkt voor de kwaliteit van de rechtspraak, en de stijgende werklast die geconstateerd wordt. Het zijn thema's die opnieuw genoemd werden tijdens de expertmeeting ter voorbereiding van ons debat. Ik wil ze nog kort langslopen en kan her en der ook aansluiten bij vragen die collega's reeds eerder stelden en mogelijk straks later stellen.
Allereerst de toegang tot het recht. Iedereen moet zonder onderscheid recht kunnen vinden. Verschillende studies in het afgelopen jaar van bijvoorbeeld SCP, Ombudsman en WRR benoemen de kloof tussen laagopgeleide Nederlanders en de hoogopgeleide Nederlanders. Het vertrouwen in de rechtspraak en daarmee ook in het idee dat je recht kan vinden als jou onrecht geschiedt, is in Nederland hoog. Maar nadere bestudering toont ook aan dat dit bij laagopgeleide Nederlanders veel en veel lager is. Dat is een punt dat echt reflectie verdient. Ik denk dus niet alleen aan de financiële drempels, maar ook aan de wijze waarop procedures ingevuld worden.
Het is in dit kader natuurlijk goed dat het kabinet de griffierechten niet verder zal verhogen. De langlopende discussie over de toekomst van de gesubsidieerde rechtsbijstand zal een uitkomst moeten vinden in de lijnen van het rapport commissie Herijking rechtsbijstand en het tussenrapport van de commissie Evaluatie puntentoekenning rechtsbijstand. Ik ben zeer benieuwd welke richting de minister ziet binnen de budgettaire kaders. Want het is belangrijk dat hier een oplossing gevonden wordt. Waarbij voor mijn fractie de toetssteen zal zijn of er voor elke Nederlander, ongeacht opleidingsniveau, een gelijkwaardige positie is in het verkrijgen van recht, zeker als we bedenken dat veel procedures lopen tegen een altijd beter toegeruste overheid die zich een procedure van lange adem kan veroorloven. Bij de reflectie op de toegang tot het recht is ook de vraag of we lessen leren uit de ervaringen die mensen hebben met de rechtspraak. Ik denk dat de experimenten met de buurtrechter, maar ook de uitbreiding van de mogelijkheden van mediation een bijdrage kunnen vormen. De opkomst van commerciële rechtspraak is in dit licht een punt van zorg. Rechtspraak is geen product met winstmarges. Op dit punt hoor ik ook graag de visie van de minister voor Rechtsbescherming.
De effecten van de digitalisering werden vier jaar geleden nog overwegend positief ingeschat. Inmiddels is het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) dat zag op de modernisering en digitalisering van de rechtspraak, door de minister on hold gezet. De fractie van de ChristenUnie heeft grote zorgen over deze ontwikkelingen. Tegelijk vinden we dat de Tweede Kamer allereerst een rol heeft in de naspeuringen hoe dit precies zo is gelopen. Daarover spreken we in deze Kamer wellicht later, maar in het licht van het debat dat we vandaag voeren wel drie afgeleide vragen.
We zien dat de Raad voor de rechtspraak geen vermogen meer heeft. Wat betekent dit voor het innoverend vermogen van de rechtspraak? Welke effecten heeft dat?
Ten tweede. De Algemene Rekenkamer constateert in de verantwoording over 2017 dat de werkvoorraad bij de rechtbanken van negatieve invloed is op de voortgang van de procedures. De ontwikkelingen rond KEI doen vrezen dat hier voorlopig ook geen verandering in komt. Dat zou zeer schadelijk zijn en dat zal de minister ook onwenselijk achten. Kan de minister toezeggen dat hij ook deze Kamer informeert over de voornemens die hij ontwikkelt om hier verandering in te brengen?
Ten derde. De belangrijkste vraag die het stranden van dit project ons voorlegt, is scherp verwoord door Tjeenk Willink. Hij wijst op de managementcultuur die leidend lijkt te zijn en stelt de vraag of niet allereerst de inhoud van de rechterlijke functie weer leidend moet worden. Moeten we er niet meer over spreken wat de samenleving van een rechter verwacht, wat er nodig is voor kwalitatief sterke rechtspraak en voor de toegankelijkheid? Ik wil de minister vragen welke reflectie hij op dit diepere niveau voor ogen heeft. Is hij bereid de rechtspraak op dit punt uit te dagen en zo de rechters zelf aan het woord te laten? Tijdens de expertmeeting kwamen veelvuldig de werkdruk en de zorg voor de kwaliteit en het behoud van kwaliteit aan de orde. Is dit niet het moment om juist die kwaliteit en het innoveren op een manier die versterkend werkt, weer verder te bevorderen?
Voorzitter. Niet alleen in de rechtspraak, maar ook bij OM en politie is onderhoud geboden. Er blijven signalen komen die zorgen geven. De stijgende werkvoorraad bij het OM, de te geringe capaciteit bij de politie, het zijn stevige voorbeelden uit de afgelopen week. In juli 2016 diende ik namens meerdere partijen in deze Kamer een motie in die juist zag op het in beeld brengen van deze structurele uitdagingen zodat in een nieuwe kabinetsperiode voldoende middelen en duidelijke beleidsvoornemens zouden kunnen bijdragen aan het wegwerken van de problemen. Maar de berichten in het afgelopen halfjaar doen de wenkbrauwen wel fronsen of de analyse voldoende was. Of is het gezien alle tegenvallers die het ministerie al gekend heeft, te ingewikkeld geworden om over risico's te spreken?
Ik zou de ministers willen aanmoedigen om te blijven werken aan een cultuur op het departement die ruimte biedt om op tijd tegenvallers te melden. De keuze is gemaakt om het ministerie groot in omvang te laten, maar de beheersbaarheid te verbeteren met twee bewindspersonen. Ik hoop van harte dat de komende jaren daarin overtuigend zullen zijn. Er is op dit punt nog veel werk te verzetten. Het regeerakkoord heeft de financiële ruimte vergroot, maar het komt er nu ook op aan om de uitdagingen scherp te hebben en te houden en daar stevig tegenaan te gaan. Welke prioriteiten stellen deze ministers? Wat zien ze zelf als de grootste uitdagingen?
Voorzitter. Ik besef dat ik één minuutje te weinig heb ingeschreven. Dank u.
Voorzitter. Een debat over de staat van de rechtsstaat bepaalt ons bij de vrijheid, de veiligheid en de betrouwbare overheid die we hebben. Tegelijk stelt deze tijd ons voor fikse uitdagingen. Ik noemde het spanningsveld tussen veiligheid en vrijheid. Er zijn ook andere ontwikkelingen aan te wijzen: de globalisering, de invloed van de techniek en de socialemediabedrijven en de opkomst van de sociale media — inclusief vormen van een hedendaags schervengericht — bij een misstand of vermeende misstand. Ik weet dat op dit punt andere collega's meer zullen zeggen en zie met belangstelling uit naar hun opmerkingen op dit punt, maar dit zijn ontwikkelingen waaraan wij niet voorbij kunnen gaan als wij onze rechtsstaat ook voor de toekomst scherp willen houden.
Voorzitter. Ik begon mijn bijdrage met een verwijzing naar de oude gebruiken en momenten die de Koning ooit bonden aan het recht. Zij hadden een belangrijke zeggingskracht. Zij gaven aan dat de macht van de Koning beperkt is, in omvang en in tijd, en bovendien een geschenk. Het zijn de wortels van onze democratische rechtsstaat, waar we dankbaar voor zijn. Onze Grondwet geeft daar met de nieuwe algemene bepaling maar zuinigjes uitdrukking aan. De staat van de rechtsstaat blijft alleen een vitale staat als we nieuwe generaties inwijden in die waarde. Welke ambitie heeft het kabinet op dat punt? Ik weet dat er een bewindspersoon is die ooit veel deed op Onderwijs. Nou, de jeugd heeft de toekomst. Hier zit een kans. Mijn fractie wenst de ministers oprecht wijsheid en zegen bij het dienen van onze rechtsstaat. En natuurlijk zien wij uit naar de visie die zij straks tentoon gaan spreiden.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker.
Ik kijk naar de klok. Ik schors de beraadslaging en de vergadering voor de lunchpauze tot half twee.
De beraadslaging wordt geschorst.