Plenair Nooren bij behandeling Verlaagd wettelijk collegegeld



Verslag van de vergadering van 9 juli 2018 (2017/2018 nr. 37)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 20.08 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Voorzitter. Ook namens de PvdA-fractie welkom aan de minister. We hebben het vandaag over onderwijs. Onderwijs is om iets van te leren. Ik hoop dat we in deze Kamer met u in debat gaan en dingen van elkaar zullen leren.

Voorzitter. Geld speelt een rol. Dat geldt zeker voor jongeren die moeten beslissen of zij collegegeld gaan betalen, en die een lening moeten afsluiten om een studie in het hoger onderwijs te bekostigen. Gaat het me lukken om de studie met goed gevolg af te ronden en vind ik daarna een baan? Dat vragen ze zich af. Het zijn logische vragen, zeker als je uit een gezin komt waar doorleren niet gebruikelijk is en/of je ouders niet in staat of bereid zijn om bij te dragen aan je studie.

Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, maakt het mogelijk om met algemene maatregelen van bestuur het collegegeld te verlagen. De regering heeft aangegeven dit te willen doen voor alle nieuwe eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs, en in de eerste twee jaar specifiek voor studenten die een lerarenopleiding in het hoger onderwijs gaan volgen. Met deze maatregelen is jaarlijks een bedrag van zo'n 175 miljoen gemoeid.

Anderen hadden het er ook al over: de regering veronderstelt dat zo het hoger onderwijs toegankelijker wordt. Ze zegt daarmee te beogen dat financiële aspecten minder prominent worden en inhoudelijk gedreven studiekeuzes meer naar voren komen. Volgens de regering draagt dat bij aan het streven om de juiste student op de juiste plek te krijgen. De behandeling van het wetsvoorstel tot nog toe geeft de PvdA-fractie nog onvoldoende vertrouwen dat dit wetsvoorstel de beste manier is om dit te bereiken. De leden van de PvdA-fractie hopen dat de minister ons vandaag kan overtuigen van de proportionaliteit, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het wetsvoorstel.

Voorzitter. Laat ik vooropstellen dat de PvdA het van belang vindt dat alle jongeren er zeker van zijn dat zij, als zij dat willen en kunnen, hoger onderwijs kunnen volgen. Het hoger onderwijs moet voor iedereen toegankelijk zijn en blijven. De hoogte van het collegegeld moet geen obstakel zijn. Op dit punt steunen de leden van de PvdA-fractie de ambitie van de regering. Het gaat vandaag over het doel en de doeltreffendheid van de maatregelen die de regering hiervoor voorstelt. De onderbouwing ervan puzzelt niet alleen mijn fractie, maar ook andere fracties in deze Kamer en de Raad van State. De antwoorden van de regering zijn niet eenduidig en op onderdelen verwarrend. Ik zal dit toelichten.

Zo zegt de regering dat het wetsvoorstel bedoeld is om het hoger onderwijs toegankelijker te maken, maar ook dat naar verwachting het verlagen van het wettelijk collegegeld weinig effect zal hebben op het aantal studenten dat instroomt in het hoger onderwijs. Op andere plaatsen in de beantwoording staat dat de doelstelling en de effecten van de voorgenomen verlaging voor alle eerstejaarsstudenten vooral kwalitatief zullen zijn en gezocht moeten worden in de wijze waarop de keuze om wel of niet door te studeren wordt gemaakt. Weer op andere plaatsen onderbouwt de regering de keus voor de verlaging van het collegegeld met onderzoek waaruit blijkt dat lagere financiële lasten, waaronder een lager collegegeld, bij mbo-4-leerlingen een positief effect kunnen hebben op hun keuze om na het halen van het mbo-diploma een vervolgopleiding op het hbo te volgen.

Voor zover wij na hebben kunnen gaan heeft de regering geen onderzoek gedaan naar het potentiële effect van de halvering van het collegegeld op het gedrag van jongeren. Waarom niet, vragen we de minister. Als je geld uit wil geven om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te bevorderen en jaarlijks 175 miljoen daarvoor uit wil trekken — geen gering bedrag, vindt de PvdA-fractie — is het dan niet handig en verstandig om die maatregelen te treffen die het grootste effect kunnen ressorteren?

De leden van de PvdA-fractie willen de minister nogmaals uitnodigen om te verhelderen wat met het wetsvoorstel wordt beoogd. Welke kwalitatieve en kwantitatieve effecten worden nagestreefd? Of anders gezegd: wat moet er veranderen in de keuzes van de jongeren om te spreken van een succes?

De regering geeft aan dat een student die minder hoeft na te denken over de kosten van een vervolgopleiding, meer naar zijn innerlijke motivatie luistert. Dat zal in de ogen van de regering leiden tot meer gemotiveerde studenten. Dat de financiële drempel tot studeren lager is als je er minder voor hoeft te betalen, lijkt de leden van de PvdA-fractie logisch. Dat dit zal leiden tot meer gemotiveerde studenten begrijpen de aan het woord zijnde leden niet zo goed. Het zou immers ook kunnen zijn dat studenten juist gemotiveerder zijn als ze meer moeten betalen. Graag een reactie van de minister op dit punt.

Voorzitter. De leden van de PvdA-fractie hebben specifieke vragen over de betekenis van het wetsvoorstel voor mensen met een laag inkomen. Nog steeds is het zo dat jongeren met ouders die hoogopgeleid zijn, drie keer zo veel kans hebben om in het hoger onderwijs te komen dan jongeren met lager opgeleide ouders. De regering geeft aan dat een korting van ruim €1.000 relatief gezien meer waard is voor de lagere inkomensgroepen. Ze voegt daaraan toe dat de maatregel zo bij zal dragen aan kansengelijkheid. Naast de vraag wat de regering bedoelt met de opmerking dat €1.000 meer waard is voor lagere inkomensgroepen, rijst de vraag of de redenering klopt. Als je wil werken aan kansengelijkheid moet je drempels wegnemen voor die groepen die de drempels ervaren. Nu wordt het collegegeld voor iedereen verlaagd. Waarom is niet gekozen voor een zodanige inrichting van de verlaging van het collegegeld dat de kansengelijkheid voor jongeren uit gezinnen met lagere inkomens erdoor bevorderd wordt, zoals een extra verlaging van het collegegeld voor jongeren uit gezinnen met een laag inkomen? En waarom wordt alleen het collegegeld verlaagd voor het hoger onderwijs en niet ook het lesgeld voor mbo-studenten van 18 jaar en ouder? Graag een reactie van de minister op dit punt.

Daar komt bij dat de regering voornemens is om vanaf het studiejaar 2019-2020 het studievoorschot aan te laten sluiten op de tienjaarsrente. Dit zal met name studenten raken uit gezinnen met lagere inkomens, omdat zij relatief meer lenen dan studenten met ouders met hogere inkomens. De kans is groot dat deze aangekondigde verhoging, met daarbij de onzekerheid of de rente nog vaker verhoogd zal worden in de komende jaren, een extra drempel wordt om te gaan studeren. In de wetsbehandeling tot nog toe wil de regering deze maatregelen los van elkaar zien. Potentiële studenten en hun ouders zullen keuzes mede maken op basis van het totale bedrag dat zij moeten bijdragen aan de studie. Kan de minister zich voorstellen dat voor hen de maatregelen verwarrend zijn en dat er voor hen hierdoor een extra drempel zal zijn om te gaan studeren? En, zo ja, wat denkt zij dan te gaan doen om te voorkomen dat de combinatie van maatregelen jongeren met ouders met een laag inkomen afschrikt om te gaan studeren?

Voorzitter. Voor studenten aan een lerarenopleiding wordt de eerste twee jaar het collegegeld gehalveerd. Dit is een van de vele maatregelen die genomen worden om jongeren te stimuleren om te kiezen voor het vak van leraar. Dit roept bij mijn fractie enkele vragen op. Als er een pakket aan maatregelen tegelijkertijd ingezet wordt om het beroep van leraar aantrekkelijk te maken, hoe denkt de minister dan zicht te houden op de toegevoegde waarde van de individuele maatregelen en specifiek van de voorstellen van de regering die we vandaag bespreken? Zou het wetsvoorstel ook een averechts effect kunnen hebben, in de zin dat mensen die niet goed weten welke studie ze moeten gaan volgen, kiezen voor een lerarenopleiding en in een latere fase — bijvoorbeeld als ze stage lopen — afhaken? Graag een reactie op dit punt.

In de wetsbehandeling is uitgebreid aandacht besteed aan het verlagen van het collegegeld voor lerarenopleidingen voor studenten die ook een andere opleiding volgen. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe voorkomen kan worden dat studenten enkel en alleen een lerarenopleiding erbij doen om zo te realiseren dat ze voor twee jaar een verlaagd collegegeld hoeven te betalen. Graag een reactie van de minister. En waarom is er niet voor gekozen om de prikkel neer te leggen bij het afronden van de lerarenopleiding en het daadwerkelijk kiezen voor het vak van leraar?

Voorzitter. Het wetsvoorstel biedt ruimte om met algemene maatregelen van bestuur te bepalen dat ook voor andere opleidingen het collegegeld wordt verlaagd. Met de aantrekkende economie en de toenemende vergrijzing is er een schreeuwend tekort aan personeel in de zorg, in technische vakken — de heer Bruijn wees daar ook al op — en bijvoorbeeld ook bij alles wat nodig is om de energietransitie waar te maken. Ook voor deze sectoren worden actieplannen ontwikkelend door collega's van de minister. De leden van de PvdA-fractie begrijpen niet waarom er wel een verlaging van het collegegeld in het tweede jaar wordt voorgesteld voor lerarenopleidingen, en niet voor opleidingen die gericht zijn op de hiervoor genoemde sectoren. Op welke gronden bepaalt de regering of een verlaging van het collegegeld aan de orde is? Graag een reactie van de minister op dit punt.

Voorzitter. Daarmee kom ik op het meten van het effect van het wetsvoorstel. In de wetsbehandeling in de Tweede Kamer is afgesproken dat de wet over drie jaar geëvalueerd wordt en dat de effecten gemeten worden in de jaarlijkse Monitor Beleidsmaatregelen hoger onderwijs. De regering heeft al toegezegd dat deze evaluatie ook ter beschikking wordt gesteld aan de Eerste Kamer, waarvoor dank. Enkele weken geleden spraken we in deze kamer over hoe we het thema "uitvoerbaarheid van wetgeving" meer inhoud zouden kunnen geven. Een van de deskundigen gaf aan dat van tevoren glashelder moet zijn welk effect met een wetswijziging wordt nagestreefd om te kunnen beoordelen of een wet van toegevoegde waarde is.

De regering geeft in de schriftelijke antwoorden aan dat in de monitor in ieder geval aandacht wordt besteed aan motieven en intenties van aspirant-studenten om wel of niet door te stromen naar het hoger onderwijs en aan de effecten op de instroomcijfers, zowel generiek als voor de lerarenopleidingen. Daarover heeft mijn fractie een aantal vragen. Evalueren heeft pas zin als je start met het goed vastleggen van de beginsituatie. Is die in kaart gebracht, vragen de leden van de PvdA-fractie aan de minister. Zo ja, welk beeld levert dat op? Zo nee, waarom niet?

En meer inhoudelijk: met welke motieven en intenties van aspirant-studenten is de minister tevreden? De minister wil kijken naar het effect op de instroomcijfers. Met welke procentuele stijging is de minister tevreden? Wordt bij de instroomcijfers ook gekeken naar de effecten voor bijvoorbeeld verschillende inkomensgroepen?

Samengevat: de leden van de PvdA-fractie zijn er benieuwd naar wanneer de minister het wetsvoorstel succesvol vindt en ze de inzet van de extra middelen effectief vindt.

Voorzitter. Voor de leden van de PvdA-fractie is niet duidelijk waar de effecten van de verminderde inkomsten uit het collegegeld terechtkomen. Welke betekenis heeft deze verlaging voor de kwaliteitsimpuls in het hoger onderwijs? Worden de instellingen die lerarenopleidingen verzorgen extra gecompenseerd, om daar kwalitatief goed onderwijs te kunnen bieden?

Ten slotte nog een vraag aan de minister over het spoedeisende karakter van het wetsvoorstel. Het kabinet vond het belangrijk dat het debat niet over het reces getild zou worden. Kennelijk verkeert de regering in de veronderstelling dat het verlagen van het collegegeld, zoals dat met dit wetsvoorstel voorzien wordt, voor het studiejaar 2018-2019 al effect zal hebben op de studiekeuze van jongeren. Dit verbaast mijn fractie omdat de studiekeuzes door jongeren die geslaagd zijn voor hun eindexamen grotendeels al gemaakt zijn. Als ervan wordt uitgegaan dat het wetsvoorstel morgen aanvaard wordt, welk effect verwacht de minister dan voor het komende studiejaar? En als het verwachte effect gering is, waarom is de invoering dan niet een jaar opgeschort om de invoering zorgvuldig gestalte te geven? Graag een reactie van de minister op deze vragen.

Ik kom tot een afronding van mijn inbreng. Onze rol als Eerste Kamer is om de kwaliteit van de wetgeving te beoordelen. Daarbij is het belangrijk om goed zicht te hebben op wat met een wetsvoorstel wordt beoogd, en of de maatregelen die voorgesteld worden adequaat zijn om dit doel te bereiken.

Wij zien uit naar de antwoorden van de minister.

De heer Bruijn i (VVD):

Ik heb een vraag aan mevrouw Nooren, over de in- en doorstroommonitor die recent verscheen en waaruit eigenlijk blijkt dat de toegankelijkheid van de bachelorfase op orde is. Dit wetsvoorstel sluit in de beleving van mijn fractie daarop aan. Het doel is niet: meer studenten aantrekken. Dat is op orde. Maar het doel is: waar mogelijk — we moeten de antwoorden van de minister nog afwachten — de studiekeuze wat beter maken. Begrijp ik nu dat de fractie van de Partij van de Arbeid eigenlijk toch nog steeds meer ziet in een kwantitatief effect van deze wet op de aantallen studenten, of op bepaalde groepen?

Mevrouw Nooren (PvdA):

Mijn zoektocht, vergelijkbaar met die van de heer Ganzevoort, is dat ik de argumentatie die het kabinet bij dit wetsvoorstel geeft probeer te begrijpen. Enerzijds gaat het over kwantitatief en anderzijds over kwalitatief. Dan wil je weten welke instroomcijfers beter moeten worden. Moet het, zoals de heer Bruijn daarstraks suggereerde, ertoe leiden dat mensen niet naar opleidingen gaan waar een overschot is? Dan vragen wij ons af: waarom dan een generieke maatregel? Je gaat meten wat het effect is op instroomcijfers, maar als je dan moet beoordelen of je tevreden bent over het resultaat, moet je aan het begin vaststellen welk resultaat je beoogt. Dat is de kern van mijn vraag.

De heer Bruijn (VVD):

Mijn fractie vindt het in die zin belangrijk, dat ik in de bijdrage van mevrouw Nooren ook iets proefde van een tendens om, meer dan we al doen, inkomenspolitiek te bedrijven met de studiebekostiging.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Uiteraard.

De heer Bruijn (VVD):

Dan stel ik aan mevrouw Nooren de volgende vraag. Stel dat het overbodig is, omdat de toegankelijkheid al op orde is. De effecten van die nivellerende maatregelen zijn een rem op de economie en een verlies van baanzekerheid en werkgelegenheid aan de onderkant van de samenleving, als ik het zo oneerbiedig mag uitdrukken, dus juist voor de groep die zo hard een baan nodig heeft. Is het dan verstandig om dat soort economische effecten te bewerkstelligen, terwijl de toegankelijkheid van de bachelorfase al op orde is?

Mevrouw Nooren (PvdA):

In mijn bijdrage heb ik aangegeven dat de doorstroom van kinderen met laagopgeleide ouders drie keer zo laag is als die van mensen met een hoge opleiding. Dus er is echt nog wel wat te winnen, zeker als je kijkt naar de doorstroming tussen mbo en hbo. De drempel om te studeren is echt hoger voor mensen met een laag inkomen. Je kunt een generieke of een specifieke maatregel treffen. Je kunt die richten op iedereen. Wat mijn partij betreft is het belangrijk dat iedereen die dat wil en kan, kan gaan studeren, en dat de drempels voor niemand te hoog zijn.

De voorzitter:

Meneer Bruijn tot slot op dit punt.

De heer Bruijn (VVD):

Om aan die drempel iets te gaan doen, terwijl er geen enkele aanwijzing is dat een financiële prikkel hierbij een rol speelt, ten koste van de latere doorstroom naar de arbeidsmarkt, is een weg die mijn fractie absoluut niet zou willen volgen.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Daar neem ik kennis van.

De voorzitter:

Dank u wel mevrouw Nooren. Ik geef het woord aan mevrouw Bikker.