Voortzetting behandeling Pakket Belastingplan 2019



Verslag van de vergadering van 11 december 2018 (2018/2019 nr. 11)

Aanvang: 13.53 uur

Status: gecorrigeerd


Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2019) (35026);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2019) (35027);

het wetsvoorstel Wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bedrijfsleven 2019) (35028);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019) (35029);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26) (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking) (35030);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelbelasting voor landgebonden weddenschappen op de sport (Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen) (35031);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel) (35032);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling) (35033);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met het oog op afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden (Wet fiscale maatregel rijksmonumenten) (34556).


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van de eerste termijn van de kant van de Kamer van de gezamenlijke behandeling van de reeds genoemde wetsvoorstellen. Ik herhaal ze niet nogmaals.

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Köhler.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Köhler i (SP):

Voorzitter. Namens de SP-fractie zal ik op drie onderwerpen ingaan. In de eerste plaats op de voorgestelde wijziging van de inkomstenbelasting in relatie tot de toenemende inkomensverschillen in ons land. In de tweede plaats op de verlaging van de winstbelasting tegen de achtergrond van de groeiende winsten. In de derde plaats op de maatregelen tegen belastingontwijking en de gevolgen hiervan voor de noodzakelijke investeringen van woningcorporaties in nieuwbouw en verduurzaming van hun huurwoningen.

De inkomensverschillen in ons land nemen langzaam maar zeker toe. Als je kijkt naar de ontwikkeling van de hoogste en de laagste 10% van het huishoudinkomen, is dat beeld heel duidelijk. Hoe reageert het kabinet hierop? Zorgt het met zijn belastingpolitiek voor een evenwichtige inkomensontwikkeling? Nee, helaas niet. De 20% van de huishoudens met de laagste inkomens gaat er volgens het kabinet volgend jaar 1,1% gaat er in koopkracht op vooruit, de mensen met een minimuminkomen zelfs 0,9% en de hogere inkomensgroepen 1,7%. Volgens het regeerakkoord zal dit verschil ook de komende jaren toenemen. In totaal, als deze cijfers van het kabinet kloppen, zullen de lage inkomens 2,5% achterblijven bij de hogere inkomens. Waarom kiest het kabinet hiervoor, zo vraag ik de staatssecretaris. Die vergroting van de inkomensverschillen in het nadeel van de mensen met lage inkomens stond overigens al in de verkiezingsprogramma's van de regeringspartijen. Dus ook die vraag ik: waarom kiest u hiervoor?

Dat procent vooruitgang voor mensen met een laag inkomen is dan ook nog hoogst twijfelachtig. Het CPB gaat er in de berekening van uit dat komend jaar de lonen meer zullen stijgen dan de prijzen, maar dat zou helaas opnieuw kunnen tegenvallen. Het CPB gaat er zonder onderbouwing van uit dat de verhoging van het lage btw-tarief van 6% naar 9% alle inkomensgroepen even hard treft. Wij verwachten dat de lagere inkomensgroepen daar relatief harder door getroffen zullen worden, waardoor er van dat procentje vooruitgang nog minder overblijft. Daarom is de SP tegen deze btw-verhoging. Dan wordt in het kader van de zogeheten fiscale vergroeningsmaatregelen de belastingvermindering in de energiebelasting met €51 verlaagd. Dat betekent dat ieder huishouden €51 per jaar meer moet gaan betalen. Het CPB heeft berekend dat door het energiebelastingbeleid de lagere inkomens er komend jaar 0,2% minder en de hoge inkomens er 02,% meer op vooruit zullen gaan dan de percentages voor de inkomensontwikkeling die ik zojuist noemde. Kan de staatssecretaris dat bevestigen?

Al met al zullen mensen met lage inkomens komend jaar weer weinig of niets gaan merken van de economische groei, terwijl de mensen die het al goed hebben er steeds meer bij krijgen. De fabrikant van gele hesjes kan zich in de handen wrijven. En dan hoeft hij straks over zijn winst ook nog minder belasting te betalen, want het kabinet stelt voor om de belasting op winsten van bedrijven, de vennootschapsbelasting, drastisch te verlagen: in de eerste schijf van 21% naar 16%, en in de tweede schijf van 25% naar 20,5%. De SP-fractie ziet niet in waarom de belasting op de almaar stijgende winsten verlaagd zou moeten worden. Wij denken eerder aan een verhoging. Het kabinet argumenteert dat Nederland voor een goed vestigingsklimaat het percentage vennootschapsbelasting onder het gemiddelde van de landen van de Europese Unie moet brengen, maar dat het geen race naar de bodem wil voeren, omdat bedrijven een redelijk deel van de belastingen moeten blijven betalen. Dat vereist veel balanceerkunst en daar slaagt het kabinet niet in doordat het na het vervallen van het dwaze voorstel om de dividendbelasting af te schaffen direct voorstelde om de vennootschapsbelasting nog eens met een kleine miljard euro per jaar verder te verlagen dan het door hem als evenwichtig beoordeelde voorstel uit het regeerakkoord. Deelt de staatssecretaris mijn conclusie dat de nu voorgestelde verlaging van de Vpb niet meer evenwichtig genoemd kan worden, maar eerder een extra stap is in de race naar de bodem?

Voorzitter. In totaal zal de winstbelasting na enkele stappen in 2021 met 4,2 miljard euro per jaar verlaagd worden. Tel uit je winst. Het kabinet stelt dat dit bedrag feitelijk lager is, omdat er ook maatregelen genomen worden die de grondslag van de Vpb verbreden en die tellen op tot 2,2 miljard euro per jaar in 2021. Dus dan resteert er aan het eind van de regeerperiode, als die tenminste nog zolang duurt — wij hopen daar op zich niet op, maar ik ga daar voor de redenering maar even van uit — in 2021 nog een verlaging van de winstbelasting met netto 2 miljard euro per jaar voor bedrijven die dat helemaal niet nodig hebben.

Vervolgens rekent de staatssecretaris namens het kabinet nog voor dat er nu ook al besloten wordt tot maatregelen die na 2021 de grondslag van de vennootschapsbelasting nog eens met 1,5 miljard euro verder verbreden, zodat er over tien jaar per saldo slechts een geringe verlaging van de belasting op bedrijfswinsten overblijft. Met deze voorstelling van zaken kunnen wij niet meegaan. Want het is zeer wel mogelijk dat de volgende regeringen, die de belasting op bedrijfswinsten vanwege het vestigingsklimaat ook laag willen houden, lager dan in de andere landen waarmee wij concurreren, het tarief van de vennootschapsbelasting na 2021 verder zullen verlagen, zeker als er dan opnieuw rechtse coalities aan de macht komen. Moge de kiezer dat verhoeden!

De heer Backer i (D66):

Begrijp ik nu goed dat de heer Köhler zegt: het actuele voorstel vind ik niet rechtvaardig, omdat ik anticipeer op komende kabinetten die hierin weer verandering gaan brengen? Want de grondslagverbredende maatregelen zijn natuurlijk per saldo geen goed nieuws voor het bedrijfsleven. Maar u zegt dat het toch goed nieuws is, want het gaat weer veranderen? Begrijp ik u zo goed?

De heer Köhler (SP):

Nee, dan heb ik me kennelijk onduidelijk uitgedrukt.

De heer Backer (D66):

Hoopte ik al.

De heer Köhler (SP):

Kijk, wij zeggen dat het veel te veel is. Die grondslagverbreding, waar wij op zich voor zijn, weegt daar niet tegen op. Dan resteert er aan het eind van de regeerperiode van deze regering, als al die verlagingen zijn doorgevoerd en de grondslag in 2021 is verbreed, netto nog 2 miljard euro per jaar aan verlaging van de winstbelasting, en daar zijn wij tegen. De regering heeft een bijkomend argument: ja, maar wij nemen ook besluiten waardoor de grondslag in de toekomst verder verbreed wordt en dan wordt dat netto sommetje natuurlijk anders. Maar zo ver willen wij niet vooruit rekenen, want het is helemaal niet gezegd dat het tarief voor de vennootschapsbelasting ook niet vanaf 2022 of 2023/2024 tot en met 2028 weer wordt aangepast.

De heer Backer (D66):

Ter afronding: ik moet even denken aan de nieuwe bundel van Lévi Weemoedt: Pessimisme kun je leren.

De heer Köhler (SP):

Ik vind het fijn dat u de verdere verlaging van de Vpb-tarieven bij voorbaat als pessimistisch inschat. U bent daar kennelijk niet blij mee, en wij vinden dat geen lokkend vooruitzicht.

De heer Van Rij i (CDA):

Zoals u terecht zegt, gaat het bij de vennootschapsbelasting om tarieven en grondslag en uiteindelijk dus om het effectieve tarief. Ik denk dat hij goed geciteerd heeft uit wat ik ook gelezen heb, namelijk de antwoorden die gegeven zijn op de door de SP-fractie gestelde schriftelijke vragen. Maar wat ik dan niet begrijp, is de conclusie die hij daaraan verbindt. Want in het structurele beeld blijft er uiteindelijk in de berekeningen van het kabinet zoals u zegt na 2021 500 miljoen lastenverlichting over. Maar dat is wel op basis van maatregelen die in déze kabinetsperiode nog genomen worden. Volgens mij bent u twee zaken aan het vergelijken. Want u zegt: daar ga ik niet in mee, want de tarieven kunnen na 2021 omlaag. Nee, de grondslag wordt verder verbreed in de periode 2018 tot 2021. Dat is gewoon een gegeven. Kijk maar naar het hele pakket dat alleen al uit de EU op ons afkomt.

De heer Köhler (SP):

Ik heb ook gezegd dat het kabinet de grondslagverbreding structureel doorrekent tot 2028. Maar zo willen wij niet rekenen, want er is geen enkele afspraak dat over de tarieven, maar ook over de grondslag vanaf 2022 weer geen nieuwe maatregelen genomen worden. Om het objectief te vergelijken — en dat proberen wij te doen — kun je alleen maar rekenen tot en met het eind van deze kabinetsperiode.

De heer Van Rij (CDA):

Ik sluit me heel kort graag bij de heer Backer aan: hieruit spreekt toch een behoorlijke mate van pessimisme. Maar goed, wij gaan elkaar op dit punt niet overtuigen. Ik vond de berekening van de regering juist heel verduidelijkend in reactie op de goede vragen, door de SP gesteld.

De heer Köhler (SP):

Kennelijk vindt de heer Van Rij het ook een pessimistische gedachte als je denkt dat de Vpb na 2021 verder verlaagd wordt. Dus in die zin verwelkomen wij hem in ons kamp. Maar ja, daarover is geen enkele zekerheid. Daarom vergelijk ik liever de reële bedragen. Maar zelfs als je dat allemaal niet doet, zoals hij dat niet wil doen, dan nog resteert er netto in 2028 een verlaging van de winstbelasting, terwijl wij eerder zouden zeggen dat die omhoog moet.

De heer Van de Ven i (VVD):

Ik beperk me toch even tot de dag van vandaag en het pakket Belastingplan 2019. Volgens mij heeft de staatssecretaris voorgerekend dat de opbrengst van de vennootschapsbelasting over de jaren heen vrijwel constant is gebleven en dat dat naar verwachting ook zo zal blijven. Is de heer Köhler het daarmee eens?

De heer Köhler (SP):

Ja, als je langere periode bekijkt, bijvoorbeeld de afgelopen 10 of de afgelopen 20 jaar, dan is de opbrengst van de vennootschapsbelasting als percentage van het bruto binnenlands product, globaal gesproken gelijk gebleven. Als je de winsten in de afgelopen 20 jaar uitdrukt als aandeel van het bruto binnenlands product kun je constateren dat de relatieve druk van de winstbelasting erg verlaagd is.

De heer Van de Ven (VVD):

Ik constateer dat de tarieven — voorheen tot 48% voor de vennootschapsbelasting — inderdaad substantieel omlaag zijn gegaan, maar ik ben blij dat de heer Köhler dat bevestigde. Ik heb op dit punt geen verdere vragen. Dank u.

De heer Köhler (SP):

Dank u, voorzitter. Het kabinet doet ook voorstellen om de belastingontwijking door bedrijven, door het schuiven met geld over de landsgrenzen, tegen te gaan. Die voorstellen krijgen vanzelfsprekend de steun van de SP-fractie. Maar we denken dat ze nog niet ver genoeg gaan. Volgens recente publicaties betaalt Shell in Nederland zeer weinig of geen winstbelasting. In de eerste plaats kan het bedrijf in Nederland rente aftrekken voor leningen die worden gebruikt om te investeren in het buitenland. Ten tweede kan het bedrijf verliezen die het lijdt bij bijvoorbeeld het zoeken naar olie of gas in het buitenland, in Nederland ten laste brengen van de winst, terwijl de winsten van de winning van olie en gas in het buitenland niet in Nederland worden belast. Ik vraag de staatssecretaris — los van dit voorbeeld van Shell, want daar mag hij niets over zeggen — of beide constructies, na het aannemen van de nu voorliggende voorstellen tegen belastingontwijking, kunnen doorgaan.

Voorzitter. De beperking van de renteaftrek voor de vennootschapsbelasting wordt door het kabinet om twee redenen wenselijk geacht. Ten eerste om belastingontwijking tegen te gaan. Ten tweede om het investeren met vreemd vermogen niet meer zo veel te bevoordelen boven het investeren met eigen vermogen. Daarmee wordt het werken met eigen vermogen bevorderd. In beide doelstellingen kan de SP-fractie zich vinden.

Ook de woningcorporaties worden hierdoor getroffen, omdat ook zij vennootschapsbelasting betalen. Volgens het kabinet is dat door het recht van de Europese Unie onvermijdelijk. Wij betwijfelen dat, maar die discussie laat ik nu terzijde. Duidelijk is dat geen van beide argumenten voor de beperking van de renteaftrek opgaan voor de woningcorporaties. Zij schuiven niet met rentebetalingen en winsten over de landsgrenzen en zij moeten juist extra vreemd vermogen aantrekken om voldoende te kunnen investeren in nieuwbouw van betaalbare huurwoningen en verduurzaming van hun bestaande woningen. Het kabinet had daarom de corporaties kunnen uitzonderen van deze maatregel. Maar dat is volgens de regering niet in overeenstemming te brengen met het EU-recht. Ook dat betwijfelen wij.

Er is een alternatief: de onbedoelde verhoging van de vennootschapsbelasting voor woningcorporaties volledig compenseren door een even grote verlaging van de verhuurderheffing. Het kabinet zegt dit min of meer te doen, maar dat zien wij toch anders. Door beperking van de renteaftrek gaan de corporaties stapsgewijs meer vennootschapsbelasting betalen. Structureel bedraagt dat 353 miljoen euro per jaar. Het kabinet trekt daar 106 miljoen euro vanaf, omdat verlaging van de tarieven van de Vpb, de vennootschapsbelasting, ook bij de corporaties doorwerkt. Tot zover kunnen wij de redenering volgen. Maar dan trekt het kabinet er ook nog 100 miljoen van af waarmee de verhuurderheffing wordt verlaagd. En ook nog de 104 miljoen korting op de verhuurderheffing als corporaties investeren in verduurzaming van hun huurwoningen. Dat klopt natuurlijk niet. Als de corporaties dit geld voor verduurzaming gebruiken, kunnen ze er de verhoging van de vennootschapsbelasting niet meer mee compenseren. Er rest dus vanaf 2022 een aanzienlijke lastenverzwaring. Die gaat ten koste van de ruimte voor investeringen.

Aedes, de vereniging van woningcorporaties, heeft uitgerekend dat door de autonome ontwikkeling van de verhuurderheffing en de vennootschapsbelasting, samen met de beperking van de renteaftrek, de corporaties in 2021 1 miljard euro meer belasting gaan betalen. Van ruim 2 naar ruim 3 miljard euro per jaar. Dat betekent dat iedere huurder straks €100 per maand aan rijksbelastingen gaat betalen.

Ik heb het kabinet gevraagd te reageren op die berekening van de belastingverhoging van 1 miljard per jaar door de corporaties. De staatssecretaris dingt daar in zijn antwoord nauwelijks op af. Hij stelt op de meeste punten dat het Rijk in het kader van de begroting op deze manier niet vooruit rekent. Dat zal wel waar zijn, maar dat neemt het probleem helemaal niet weg. Uit het hele land bereiken ons berichten van woningcorporaties en gemeenten dat door de verhoging van de belastingdruk de noodzakelijke nieuwbouw en verduurzaming van huurwoningen in gevaar komen. "We lijken wel de pinautomaat uit Den Haag", zegt Ger Peeters namens de Limburgse corporaties over de toenemende belastingdruk.

Zeven Flevolandse corporaties schreven een brief over de gevolgen van de beperking van de renteaftrek. "We kunnen 1.450 minder woningen bouwen of 5.000 minder verduurzamen", zegt Arjan Deutekom, directeur van de corporatie GoedeStede uit Almere. De stapeling van belastingen maakt dat de Tilburgse corporaties tot 2021 300 in plaats van 1.500 woningen kunnen bouwen. "Het is een optelsom van fiscale ellende", zegt René Scherpenisse namens hen. De vier Apeldoornse corporaties hebben berekend dat ze 7 miljoen kwijt zijn door de beperking van de renteaftrek. "Het loopt al snel op tot 140 miljoen die we minder kunnen investeren", aldus Arjen Jongstra, voorzitter van hun samenwerkingsverband. Volgens Egbert de Vries, directeur van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, kunnen deze door de beperking van de renteaftrek, waardoor ze in 2022 samen 30 miljoen extra belasting betalen, 10% minder woningen bouwen. En dat in een stad met een groot tekort aan betaalbare woningen.

Voorzitter. De regering reageert nogal lauw op deze onheilstijdingen. Vooralsnog vindt ze de investeringsruimte van de woningcorporaties groot genoeg. Ze zal er na overleg met de corporaties nog eens naar kijken en rapporteert dan volgend jaar aan de Tweede Kamer over de stand van zaken. Dat vinden wij een veel te laconieke houding van het kabinet. De stelling "regeren is vooruitzien" wordt hier vervangen door "regeren is vooruitschuiven". Het ergste is dat de regering helemaal niet zegt wat ze gaat doen als uit het nader onderzoek blijkt dat de toenemende belastingdruk op corporaties inderdaad de corporaties te veel beperkt in hun investeringsruimte, waardoor ze de afgesproken nieuwbouw en verduurzaming van woningen niet kunnen realiseren. Wij willen dat er nu wordt vastgelegd dat het kabinet dan aanvullende voorstellen zal doen, zodat de woningproductie en verbetering niet terugvallen. Daartoe dien ik, mede namens mevrouw Sent, de heer Binnema, mevrouw Baay en de heer Ten Hoeve, een motie in. Deze vervangt de motie-Van Apeldoorn die bij de Algemene Financiële Beschouwingen is aangehouden.

De voorzitter:

Door de leden Köhler, Sent, Binnema, Baay-Timmerman en Ten Hoeve wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de verhuurderheffing en de hogere vennootschapsbelasting als gevolg van de voorgenomen beperking van de renteaftrek een zodanige last op de woningcorporaties leggen dat dreigt dat veel corporaties onvoldoende investeringsruimte overhouden om de afgesproken programma's voor nieuwbouw en verduurzaming van sociale huurwoningen te realiseren en dat door onvoldoende nieuwbouw de wachtlijsten van sociale huurwoningen onaanvaardbaar lang zullen blijven;

constaterende dat de regering heeft toegezegd dat de minister van BZK na overleg met de corporaties opnieuw naar de beschikbare investeringsruimte zal kijken en de Tweede Kamer daar komend voorjaar over zal rapporteren;

verzoekt de regering om, als mocht blijken dat deze investeringsruimte onvoldoende is om de afgesproken programma's voor nieuwbouw en verduurzaming in de komende jaren uit te kunnen voeren, met aanvullende maatregelen te komen, zodat deze programma's alsnog gerealiseerd kunnen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter F (35030).

De heer Köhler (SP):

Voorzitter. Als altijd zijn wij benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op onze vragen en opmerkingen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Köhler. Ik geef het woord aan de heer Backer.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Backer i (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ik waardeer de aanwezigheid van de minister van OCW bij het gehele debat, terwijl eigenlijk maar een klein onderdeel haar departement raakt. Maar dit is toch een betere werkwijze dan zoals het aan de overzijde is verlopen, waar de behandeling gesplitst is doordat fiscale maatregelen apart worden besproken van wat daarvoor in de plaats komt. Daardoor kon er bij betrokkenen de indruk ontstaan dat er onvoldoende zicht was op de effecten. Op de inhoud van het onderwerp kom ik straks nog even te spreken.

Ik begin met het uitspreken van een felicitatie namens de fractie van D66 aan het kabinet, en in het bijzonder natuurlijk aan de staatssecretaris, dat dit het eerste geheel eigen Belastingplan is dat dit kabinet heeft ingediend. Ik ondersteun ook het punt van de heer Van de Ven, die zijn dank uitspreekt aan het departement voor de technische briefing, waar we veel van hebben kunnen opsteken.

Het plan gaat de uitgaven dekken van de rijksbegroting, die veel goed nieuws bevat, zoals mijn collega Rinnooy Kan bij de Algemene Financiële Beschouwingen breed heeft uitgemeten. Het is een veelzijdig pakket, dus ik moet een keuze maken voor deze plenaire bijdrage. De fractie van D66 is content met ten minste drie trendbreuken, die ik straks zal bespreken. Het betreft trendbreuken binnen het bestaande stelsel.

Het Belastingplan is ook naar de vormgeving een redelijk geslaagde poging tot uitvoering van de motie-Hoekstra. Die discussie wilde ik toch niet helemaal onbesproken laten. Ik constateer dat er voldoende balans is tussen eenheid en verscheidenheid. Het ging daarbij met name om de bundeling van de voorstellen voor de Wet bedrijfsleven 2019. Dit was actueel bij de dividendbelasting, nu niet meer zo, maar het is toch goed dat onze activiteiten ten aanzien van de wetgevende beginselen anticiperende werking hebben.

Voorzitter. Dan zijn er natuurlijk ook nog de ons bekende criteria "rechtmatig", "handhaafbaar" en "uitvoerbaar". In de fiscale vakliteratuur gelden ook nog de criteria "eerlijk", "effectief", "efficiënt" en "eenvoudig". Ik kijk even in de richting van de heer Van Rij en denk aan professor Stevens, die deze criteria nogal eens hanteert. Tegen "eenvoudig" wordt in deze voorstellen vrij vaak gezondigd. We hebben dat net bij interruptie al een keer besproken: "eerlijk" en "eenvoudig" staan nog al eens tegenover elkaar; denk bijvoorbeeld aan box 3. Bij "effectief" en "efficiënt" moet ik bijvoorbeeld denken aan de discussie die we hebben gevoerd over de marginale druk en de heffingskortingen. Dat verwijt ik niet dit kabinet. Dat is bouwen aan een bestaand huis: er komt elke keer weer een veranda, deur of trap bij, en dan krijg je die complexiteit. Om die reden wil ik beginnen met te spreken over wat het "zou kunnen zijn" en vooruitkijken naar een ander stelsel. Dat heb ik onder het kopje toekomstbewaking gerangschikt.

Voorzitter. Dit is het laatste Belastingplan van de Kamer in deze samenstelling. De staatssecretaris heeft aan de overkant aangekondigd dat hij op zoek gaat naar bouwstenen voor een stelselherziening. Het is vandaag ook al eerder ter sprake gekomen. Dit is dus ook het laatste moment dat de fractie van D66 daarop kan anticiperen, en dat doe ik dus ook. Eén van de vijf beginselen van sociaalliberalisme is: beloon prestatie en deel de welvaart. Een ander beginsel luidt: streef naar een duurzame en harmonieuze samenleving. Belastingheffing heeft met allebei te maken. Ik wil hier stilstaan bij de vraag of wij vanuit die beginselen toekomstbestendig zijn. Er zijn genoeg signalen die ons aan het denken zetten. Ik verwijs naar de discussie over de arbeidsmarkt en de discussie over zzp'ers en payrollers: het stelsel van sociale voorzieningen en de fiscaliteit kan daar heel moeilijk mee omgaan. Bij snelle ontwikkeling van de digitale en internationaliserende wereld, bij grensoverschrijdende transacties heeft de fiscaliteit vaak het nakijken. Ook zijn er heel andere businessmodellen ontstaan. We hebben het niet besproken, maar collega Ester heeft hetzelfde onderwerp aangesneden: Uber, Airbnb, Booking.com, Amazon en alle andere globaliserende modellen.

Afgezien hiervan is in het huidige belastingstelsel een mismatch ontstaan in de verhouding tussen de belasting op arbeid en de belasting op vervuiling. Dat onderwerp is natuurlijk al vaker aan de orde gesteld. Ik kijk ook even in de richting van mevrouw Van Leeuwen, die dit onderwerp straks misschien, net als de heer Koffeman, aan de orde zal stellen. Ik denk ook aan het pleidooi dat D66-collega's aan de overkant regelmatig houden over een betere beprijzing van de onttrekking van grondstoffen. Het debat dat wij voeren over klimaat en de vraag hoe de externaliteiten, zoals CO2, te beprijzen, is nog niet fundamenteel geïntegreerd in dit belastingstelsel. Ik noem straks de vergroeningsmaatregelen een trendbreukje, maar de discussie geeft al aan dat wij gaan aanlopen tegen de grenzen van het stelsel. Dit weekend werd het voorstel voor de vliegbelasting bekend: een reactie op het feit dat het stelsel vaak niet de juiste incentives geeft om Europa 2020 en de Sustainable Development Goals te bereiken. Het lokt alweer heel veel reacties uit, maar ik vind het begrijpelijk dat we die kant opgaan. De valkuil van het belastinginstrumentalisme — voor drie keer woordwaarde hebben wij vanochtend ook al over "microbelastinginstrumentalisme" gesproken — is ons echter ook bekend. Dat is vaak de oplossing die nu gekozen wordt, omdat er eigenlijk niks anders voorhanden is.

Maar daar houdt de discussie niet mee op, voorzitter. In dit korte bestek kan ik dat ook niet helemaal uitdiepen, maar ik wil wel markeren dat als de staatssecretaris spreekt over bouwstenen voor een stelselherziening, hij echt met het doordenken van de fundamenten daarvan zou moeten beginnen. In dat verband vraag ik aandacht voor de publicatie van wat een Ex'tax Project is:New era, new plan. Europe. A fiscal strategy for an inclusive, circular economy. Het is een project uit Utrecht, 2016. Dit is een heel diepgaande en zeer lezenswaardige studie naar een alternatieve strategie. Ik zou deze studie bij de staatssecretaris willen aanprijzen en hem willen vragen om zijn departement enig onderzoek te laten doen naar het bestaan van deze studie.

Voorzitter. Na het formuleren van een wenselijk stelsel volgt natuurlijk de moeilijke en complexe transitie.

Mevrouw Sent i (PvdA):

De heer Backer verwijst naar bouwstenen waarop een belastingstelsel gebouwd zou moeten en kunnen worden. De commissie-Van Dijkhuizen heeft in 2013 aanbevelingen gedaan. Ik nodig de heer Backer graag uit om het voorliggende plan langs de meetlaat van de commissie-Van Dijkhuizen te leggen.

De heer Backer (D66):

Dank voor de aanvulling, die ik natuurlijk doorgeef aan de staatssecretaris. Er is ook nog een commissie-Van Weeghel geweest. Ik geloof dat het ritme van een belastingherziening ongeveer 25 jaar is. Dat zouden we nu eigenlijk moeten versnellen. Zowel Van Dijkhuizen als Van Weeghel is toch nog heel traditioneel in de benadering van deze vraagstukken. Ik denk dat we nog een stapje verder moeten.

Mevrouw Sent (PvdA):

Dat roept natuurlijk de vraag op in welke zin de heer Backer denkt dat we verder moeten dan de aanbeveling van de commissie-Van Weeghel en de commissie-Van Dijkhuizen. En vervolgens roept dat de vraag op hoe zich het voorliggende plan tot zijn ideeën hierover verhoudt.

De heer Backer (D66):

Ik denk met name aan de grote schuif van belasting op arbeid naar die op grondstoffen en de internalisering van de echte kosten. Dat is natuurlijk een heel grote transitie — we spraken net al even over de vliegbelasting en andere zaken— en in een coöptief Europees veld lastig te realiseren. Daarom zei ik ook dat je dat plan Europees zou moeten benaderen. Maar dat gaat toch een stukje verder dan de traditionele benadering.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, mevrouw Sent.

Mevrouw Sent (PvdA):

Tot slot. Mag ik dan concluderen dat de heer Backer het met mij eens is dat er te weinig hervormingen in het voorliggende belastingpakket aanwezig zijn?

De heer Backer (D66):

Dat is eigenlijk de logica van mijn betoog. Aan de andere kant ga ik het kabinet uitvoerig prijzen voor in elk geval een aantal trendbreuken, die er wel zijn.

Voorzitter, daar kom ik dan nu aan toe. Even nog terugkomend op het punt: wij zijn als politieke groepering buitengewoon volhardend als het aankomt op veranderingen die heel erg moeilijk zijn. Soms boeken we daar succes mee, soms moeten we langer wachten, maar ik ben optimistisch — ik kijk in de richting van de heer Köhler — dat dit op den duur mogelijk is.

Dan keer ik terug naar de voorstellen zoals ze voorliggen, met name het Belastingplan 2019 en als eerste de overige fiscale maatregelen. Ik noemde de trendbreuk die zichtbaar is bij de lastenverlichting voor burgers en ondernemingen in de directe belastingen. Ik zou willen vaststellen dat er grosso modo een evenwichtige verdeling in lasten en lusten is bereikt. Het traditionele debat over puntwolken, de marginale druk voor eenverdieners en de vermeende achterstelling van deze of gene is ook nu onvermijdelijk en dat is ook terecht. De vorige spreker kijkt heel anders naar deze materie dan ik, maar toch vind ik dat er een doordachte, serieuze en evenwichtige inspanning is geleverd om een zo optimaal mogelijke uitkomst te bereiken, zowel op macroniveau als op het niveau van de belastingbetaler.

De trendbreuk is de keuze voor met name aanpassingen ten behoeve van het besteedbaar inkomen van de burgers. Dit wordt stapsgewijze in de komende drie jaar vergroot en dat juichen wij toe. De crisismaatregelen van de afgelopen jaren — ik neem voor deze maatregelen ook zelf verantwoordelijkheid, want in de constructieve oppositie hebben we er zelfs een aantal gesteund — zijn de oorzaak van stevige lastenverzwaringen. Die zijn verdisconteerd in het basispad en bij ongewijzigd beleid lopen die door. Daarom is het goed dat we nu de koers bijstellen.

De fractie van D66 ziet deze twee schijven, wat de "sociale vlaktaks" wordt genoemd, niet als een opstapje naar een verdere vereenvoudiging van de echte vlaktaks. Daarin zouden immers de gemiddelde belasting en premiedruk niet toenemen naarmate het inkomen hoger wordt. Dat beginsel vinden wij nog steeds rechtvaardig. We lezen in de memorie van toelichting op pagina 5 dat dat nog steeds van toepassing is.

Wij spreken in dit huis regelmatig over armoede — de collega's van de SP zijn vaak de aanjager daarvan — en specifiek ook over kinderen. In de Miljoenennota 2019 staan een aantal acties die het Rijk gaat ondernemen om de armoedeval te verminderen. Op dit moment worden bij een inkomen tussen 100% en 150% van het minimumloon, dus tussen €21.000 en €32.000, de heffingskortingen en toeslagen snel afgebouwd, waardoor de mensen er met deze maatregelen netto niet op vooruitgaan en er zelfs op achteruitgaan. In 2019 komen er aanpassingen in de arbeidskorting, de huurtoeslag en het kindgebonden budget, waardoor werken voor deze inkomensgroep gaat lonen. Dat was ook de gedachte erachter. Het kabinet doet dat onder andere door de invoering van deze schijven. Daarmee zijn tal van aanpassingen in de heffingskortingen doorgevoerd, om aldus zo rechtvaardig mogelijke uitkomsten te krijgen. Ik zie de heer Schalk al opstaan; ik vermoed dat hij de uitkomsten niet rechtvaardig vindt.

De heer Schalk i (SGP):

Laat ik eens even niet bij de eenverdieners beginnen, maar bij de armoedegrens. Een inkomen van €21.000 tot €32.000 per jaar laat juist een gigantisch marginale druk zien: rond de 90% met een uitschieter tot 167%. Dat betekent dat als je op een zeker moment €1,00 meer verdient, je daarvoor €1,67 moet betalen. Dat gaat dus niet over de mensen met een middeninkomen van rond de €68.000 waarover de heer Van de Ven sprak, maar over de mensen die helemaal aan de onderkant van de arbeidsmarkt aan het tobben zijn en die we op de arbeidsmarkt opjagen — u moet meer gaan verdienen — terwijl we ondertussen datgene wat ze verdienen, weer slopen. Is dat rechtvaardig?

De heer Backer (D66):

We lopen hier naar mijn idee tegen de beperkingen van het stelsel aan. We hebben ook de verzilveringsproblematiek. Er is een debat geweest met staatssecretaris Van Ark over wat je nog zou kunnen doen. Er is een monitortool gemaakt, met name voor de gemeenten, om te kunnen zien wat het in realiteit betekent voor alle toeslagen. U heeft het over marginale druk, maar in gewoon Nederlands betekent het dat als je gaat werken en je toeslag wegvalt omdat je er net boven komt, je er per saldo niet op vooruit bent gegaan. Het stelsel is heel gecompliceerd geworden en er zijn te veel verliezers. Ik weet dat het kabinet ermee bezig is en kijkt of het nog verder verfijnd kan worden, maar je loopt tegen de beperkingen van het stelsel aan.

De heer Schalk (SGP):

Het is wel heel bijzonder dat we het nu in elk geval met elkaar eens zijn. Ik hoop dan ook dat de heer Backer mijn verzoek aan de staatssecretaris zal steunen om met opties te komen, buiten de politieke discussie om, om te kijken naar de inkomstenbelasting zonder dat we dat als instrument gebruiken voor allerlei politieke doeleinden.

De heer Backer (D66):

Op één punt moet ik u teleurstellen: ik vrees dat belastingen bij uitstek politiek zijn. Het gaat dan natuurlijk niet alleen over eenverdieners, maar het gaat over het bredere kader.

De heer Schalk (SGP):

Daar zijn we het natuurlijk over eens. We zitten in het parlement en dit is politiek. Als we het over belastingen hebben, is dat natuurlijk ook politiek. Maar de heer Backer weet heel goed wat ik bedoel, namelijk dat we op dit moment heel erg sturend bezig zijn. Dat heeft consequenties, zoals dat niet alleen door mijn partij, maar door verschillende partijen is benoemd. Ik vond het bijzonder dat ook de heer Backer dat in feite ten diepste benoemt. Hij sprak mooie woorden: effectiviteit, efficiency, eenvoud en eerlijk. Laten we het belastingstelsel langs die vier woorden leggen.

De heer Backer (D66):

Ik vervolg mijn betoog, voorzitter? Dank, meneer Schalk, ik neem uw uitdaging aan.

De voorzitter:

Mevrouw Sent wil nog wat vragen.

Mevrouw Sent (PvdA):

De heer Backer roemt de invoering van het tweeschijvenstelsel voor het effect op de werkgelegenheid. Maar de wijze waarop het uiteindelijk is ingevoerd, met de flankerende maatregelen, leidt tot nul effect op de werkgelegenheid. Hoe beoordeelt hij de doelmatigheid daarvan?

De heer Backer (D66):

Ik heb niet paraat dat het nul effect op de werkgelegenheid heeft. Ik kan me dat eerlijk gezegd ook nauwelijks voorstellen. Ik weet ook niet voor welke termijn deze berekening geldt. Ik denk dat de maatregelen zowel aan de bedrijvenkant als aan de koopkrachtkant uiteindelijk zullen bijdragen aan de welvaart van de burger. In hoeveel banen dat zich direct een-op-een vertaalt, zou ik niet kunnen zeggen. Ik zou nog wel wat willen toevoegen aan de discussie die ik net had met de heer Schalk. Hij was iets eerder dan ik in mijn betoog was. In de gestileerde macrovergelijkingen ondervindt 96% van de burgers een positief saldo van deze ingrepen. Wat dat betreft zou ik zeggen: prima gedaan. Maar er leeft bij ons toch ook wel zorg, want het zijn gestileerde inkomensplaatjes en -tabellen. Zegt dat nu voldoende over de verminderde kans op armoede, de fiscaliteit en de armoedeval? Kan er nog meer gedaan worden of pakt het met maatwerk gunstiger uit?

Ik maak nog even een kort uitstapje naar de voetnoot. Ter geruststelling van de Griffier: in deze Kamer worden voetnoten ook gelezen. In de memorie van toelichting op pagina 4, voetnoot 4, staat heel helder dat het gaat over statische koopkracht die niet ziet op wijziging van de gezinssamenstelling, woonsituatie, status op de arbeidsmarkt. Dat wordt daar allemaal niet in meegenomen. Maar goed, je moet een instrument hebben.

Het pakket overziende, gaat het om cumulatief grote verschuivingen: lastenverlichting oplopend tot 2021 van structureel -4,5 miljard. In de publieke discussie is opmerkelijk weinig aandacht geweest voor een groot aantal grondslagverbredende — misschien herkent niet iedereen het woord als belastingverzwarende — maatregelen voor bedrijven, zodat per saldo het bedrijvenpakket niet alleen maar goed nieuws is voor het bedrijfsleven. Ik stip maar even kort de correctie in het box 2-tarief en de aftrekbeperkingen aan. Natuurlijk zijn dga's daar niet blij mee — ik ben er zelf ook een — maar het is voor het evenwicht en ter voorkoming van onwenselijke arbitrage te billijken. Wel wil ik de staatssecretaris vragen om de redelijkheid van zijn keuze dat oude reserves niet worden geëerbiedigd en er dus materieel terugwerkende kracht wordt toegepast, beter te onderbouwen.

Dan hebben we ook nog de verlaging van het eigenwoningforfait. Lange tijd was dit politiek natuurlijk onbespreekbaar, maar dat verloopt nu conform eerder aangekondigde plannen. Daar komt ook mijn optimisme vandaan. Sommige dingen kunnen uiteindelijk dus toch. Vorig jaar leidde de aanpak van de Hillenaftrek nog tot een verhit debat, maar nu is het langzamerhand breed geaccepteerd dat de fiscale stimulans van de eigen woning stapsgewijs afneemt.

De constructie rond het eigen huis in relatie tot box 3 blijft gekunsteld. Hier zijn bij uitstek de beginselen van "eerlijk" en "eenvoudig" heel moeilijk met elkaar te verenigen. We hebben de box 3-problematiek al even bij interruptie aan de orde gehad. Ik denk dat we die op een ander moment, misschien in een mondeling overleg, eens een keer moeten uitdiepen.

Tot slot van dit onderdeel is mijn vraag of het kabinet van oordeel is dat het bestaande stelsel robuust genoeg is om de te implementeren maatregelen voor de energietransitie te kunnen accommoderen. Ik heb daar dus zelf mijn twijfels over.

Ik vervolg mijn tweede onderdeel van de trendbreuk met de implementatie van ATAD, de Wet bedrijfsleven 2019 en de Wet implementering ATAD 1. De fractie van D66 verwelkomt deze zeer belangrijke trendbreuk — dat is het gewoon en dat mag best weleens gezegd worden — in de aanpak van ontwijking en ontduiking van belastingen en de duidelijke keuze om op Europees niveau de samenwerking te zoeken. Je kunt vinden dat het niet ver genoeg gaat, maar het is eindelijk aan de orde en het wordt eindelijk gedaan. De staatssecretaris, en met hem het kabinet, heeft gekozen voor een offensieve fiscale strategie om uit de hoek te komen waarin Nederland was teruggedrongen. Om de vergelijking met het voetbal te maken: met een louter defensieve strategie wordt de wedstrijd in ieder geval door het Nederlands elftal meestal vroeg of laat verloren.

De bestrijding van belastingontwijking en -constructies bevat ook een separaat wetsvoorstel dat budgettair samenloopt met het Belastingplan in strikte zin en ook per 1 januari aanstaande in werking zal treden. Hierdoor zal de fiscale bejegening van vreemd en eigen vermogen in ondernemingen in evenwicht worden gebracht. Hiermee vervult de staatssecretaris een oude wens van mijn collega's Koolmees en Van Weyenberg, die daar in de Tweede Kamer jaren voor hebben gepleit. Zo vinden zij toch ook nog wat moois onder de kerstboom.

In samenhang met het ATAD-voorstel kiest het kabinet bewust en in onze opinie terecht voor een aanvullende maatregel tegen ontwijking via de Controlled Foreign Company. Ik ga daar nu verder niet op in, want er zijn al een aantal dingen over gezegd.

Ook is aangekondigd een niet uit EU-harmonisatie voortgekomen maar zelf gekozen voorstel om doorstromende gelden ter zake van rente en royalty's te gaan belasten. Wij vinden dat een goede zaak. Wij hadden dat graag eerder gezien dan 2021. In de schriftelijke voorbereiding heb ik daarnaar gevraagd. De staatssecretaris zegt dat dit niet uitvoerbaar is. Ik zou willen weten of het politiek niet uitvoerbaar of technisch niet uitvoerbaar is. Dat is namelijk nog wel een verschil.

De fractie van D66 is zeer content dat afstand wordt genomen van een beleid waarin in het verleden de fiscale concurrentie is opgezocht en waarbij de randen, waar de mooiste bloemen plegen te bloeien, zijn benaderd. Daardoor heeft zich in Nederland een geldstroom kunnen ontwikkelen van ongeveer 22 miljard die ons land in komt en weer uit gaat. Dat zouden we niet moeten willen. Het is niet alleen een kwestie van moraliteit, het is ook geen goed koopmanschap. Nederland is onderdeel van de interne EU-markt en dit gaat gepaard met enorme economische voordelen. Wij zijn langzamerhand toch een beetje in een hoek komen te staan met dit punt. Dit brengt meer dan het willen voeren van het fiscale rood-wit-blauwe entrepreneurschap dat jarenlang zo werd bejubeld. Het is de overtuiging van mijn fractie dat dit type belastingconcurrentie uiteindelijk ten koste gaat van de eigen politieke en economische positie en ten slotte van de welvaart van de burgers in ons land. Hoe taxeert de staatssecretaris de positie van ons land in het voortgaande debat aan de EU-tafels waaraan hij zit en in de OESO? Welke attitude ontmoet hij nu bij zijn EU-collega's? Is deze trendbreuk zichtbaar? Gaat het ver genoeg? Merkt hij er wat van? Dat zou mij interesseren.

Ik heb ook nog de vraag of bij de ondernemingen in ons land belastingtransparantie op de agenda komt. In een recente publicatie van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling staat een ranking in de Tax Transparancy Benchmark 2018. Daarin zie je grote verschillen. Je ziet dat Aegon en Unilever daarin gunstige uitzonderingen zijn, maar in het algemeen is er verbetering mogelijk. Recentelijk heeft de commissie-Van Manen de Nederlandse Corporate Governance Code herzien. In deze herziening is het fiscaal beleid van ondernemingen er bekaaid vanaf gekomen. Er zijn buitenlanden, waaronder het Verenigd Koninkrijk, waar de grote ondernemingen wettelijk verplicht zijn om hun tax strategy te publiceren. Overweegt de staatssecretaris een dergelijke regeling voor Nederland? Vindt hij dit een belangrijk punt? Overweegt hij zo'n regeling? Zo nee, waarom niet?

De fractie van D66 complimenteert ter afronding van dit onderdeel de staatssecretaris voor wat hij bereikt heeft en ik zou graag horen welke verdere ambities hij nog heeft.

Dan kom ik bij wat ik trendbreuk drie noem, namelijk de andere fiscale en vergroeningsmaatregelen. Ik ga hier niet de discussie herhalen die gevoerd is in de Tweede Kamer, namelijk of de maatvoering tussen burgers en bedrijven juist is. Ik had daar net ook al een interruptiedebat met collega Binnema over. Daar kun je van alles van vinden. We hebben die discussie ook aan de orde gehad bij de SDE+ en de ODE-regeling. Ik denk dat hier grosso modo de juiste maatvoering is gevonden. Er is van alles op af te dingen, maar ik denk dat het moet. Zoals ik in de inleiding van mijn betoog al zei, gaan we hier een keer op vastlopen als we er niet fundamenteel over nadenken.

Voorzitter. De trendbreuk die uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden, zou de afschaffing van de dividendbelasting zijn geweest. Gelukkig maar. We hebben er in dit huis nooit een geheim van gemaakt dat wij dit geen goed idee vonden. Omdat het onderwerp meer dan een jaar lang het fiscale debat heeft beheerst, zou het gek zijn als we daar vandaag helemaal niets over zouden zeggen. Daarom wil ik me er ook niet zomaar vanaf maken. Hoe hier ook naar gekeken wordt, het zou in de ogen van mijn fractie een stap zijn geweest die paste in oud beleid van fiscale concurrentie. Wij vonden dit een valse start van het kabinet-Rutte III. De kernveronderstelling dat er een sterk causaal verband zou zijn tussen deze voorgenomen maatregel en de te verwachten gunstige aandeelhoudersbesluiten over de vestiging van hoofdkantoren van multinationals in ons land, achtte mijn fractie zeer betwistbaar. De Unilevercasus is in dat opzicht illustratief. Een beginsel dat onze fractie hier zou willen markeren bij toekomstige plannen is het volgende: er behoort niet alleen een scheiding tussen kerk en Staat te zijn, maar ook tussen boardroom en Staat. Zijn er lessen te trekken uit de gang van zaken voor toekomstige wetgeving? Graag nodig ik de staatssecretaris daartoe uit.

Voorzitter. Dit was de achteruitkijkspiegel. Nu vooruit kijken. Het is geen onderdeel van de kabinetsplannen, maar er wordt volop geprocedeerd door partijen die belastingteruggave eisen. Wat is in dit verband de betekenis van het gewezen Fidelity-arrest en de prejudiciële vraag die aan het Europese Hof van Justitie was gesteld? Ik weet dat de staatssecretaris terughoudend zal zijn bij deze onderwerpen, want er wordt over geprocedeerd en hij wil de procespositie van de Staat niet benadelen, maar ik denk dat het van belang is om te weten of dit uiteindelijk toch iets is waarmee wij rekening moeten houden, namelijk dat we door rechtspraak gedwongen worden aanpassingen te doen. We moeten onze ogen hier niet voor sluiten.

Het niet doorgaan van de afschaffing van de dividendbelasting is budgettair verwerkt in het verlagen van de tarieven van de vennootschapsbelasting in diverse stappen. Wij zien dit uitdrukkelijk niet als een race to the bottom. Ik nodig de staatssecretaris graag uit dit nog eens te bevestigen. Wij vinden deze schuif en deze aanpassing goed te verdedigen.

Ik had het er net al even over: er zijn voornemens tot het heffen van een vliegbelasting. Dat lijkt onze fractie in beginsel een goede zaak. Zien wij die plannen terug in een volgend belastingplan? Of komt dit per separaat wetsontwerp in de loop van het jaar? Zou dat niet kunnen?

We kijken inmiddels vooruit naar de komende plannen. Wat is de status van een eventuele CO2-heffing? Hoe kansrijk is die en op welke termijn zou die kunnen komen? En met welke EU-partners — uit de vraagstelling kunt al afleiden dat ik niet denk dat dat alle 27 partners zullen zijn — zullen we samen kunnen optrekken?

Voorzitter. Ik kom bij het onderwerp van de afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden. De minister ziet hier reikhalzend naar uit. Zij heeft de nota Erfgoed telt uitgebracht, met daarin mooie ambities. Het is goed dat die de context vormt van de discussie over financiering van monumenten. Er is in 2016 — ik herinner me dat nog heel levendig — een voornemen geweest om de monumentenaftrek te laten vervallen, waaraan een bezuinigingsopgave was gekoppeld. Die is gelukkig niet doorgevoerd. Daar hebben we ons toen ook sterk tegen verzet. Maar de wens vanuit de Belastingdienst tot vermindering van aftrekposten, en dus grondslagverbreding en complexiteitsreductie, is gebleven. Die is ook begrijpelijk, vanuit de Belastingdienst geredeneerd en over het algemeen ook vanuit de fiscale woordvoerders geredeneerd. Het ministerie van OCW heeft de verantwoordelijkheid overgenomen en het is ingepast in de bestaande subsidieregelingen.

Het is vandaag al eerder aan de orde geweest dat daar nu bij enkele betrokkenen wat zorgen beginnen. Ik hoop dat de minister en de staatssecretaris gezamenlijk in staat zijn die zorgen weg te nemen. Ik doel dan met name, na alles wat al gezegd is, op de groene monumenten en op de particuliere beheerders en hun erfgoed die een publiek belang vertegenwoordigen. Het gaat niet alleen om hun eigen positie. Is de bestaande Sim-regeling toegankelijk en ook toereikend in de nieuwe situatie? Is het correct dat in de woonhuisregeling ook het groen kan worden opgevoerd? Is er de komende jaren voldoende geld in de pot om de aanvragen te honoreren? En ik heb ook nog een uitvoerbaarheidsvraag. Is het ministerie van OCW in staat de toename van deze werkzaamheden te accommoderen? Ik hoop dat de bewindslieden mijn fractie hiervan kunnen overtuigen.

Voorzitter. Ter afsluiting noem ik een onderwerp dat er in deze debatten vaak bekaaid afkomt. Dat is de rechtspleging. Deelt de staatssecretaris de analyse van mijn fractie dat voorspelbaarheid en stabiliteit van wetgeving en een betrouwbare rechtspleging, niet alleen fiscaal, een belangrijke voorwaarde zijn voor de vestiging van economische activiteit en dus voor het vestigingsklimaat, ook van hoofdkantoren? Zou de staatssecretaris er bij zijn collegae op JenV en in het bijzonder bij de minister van Financiën op willen aandringen dat dit aspect wordt meegenomen bij het opstellen van de volgende begroting van JenV? Misschien zijn de staatssecretaris en de minister daar gevoelig voor. Want het is nu wel heel erg duwen en trekken.

Voorzitter. Wij kijken met grote belangstelling uit naar de beantwoording van de vragen.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Sent heeft nog een vraag.

Mevrouw Sent (PvdA):

Over één trendbreuk heb ik de heer Backer niet gehoord. Dat is de hervorming van het lokaal belastinggebied. Eerder heeft zijn fractie gepleit voor een verschuiving van rijksbelastingen naar gemeentelijke belastingen. Draagt zijn fractie zo'n verschuiving nog steeds een warm hart toe? Zo ja, hoe beoordeelt hij dan het gebrek aan beweging in die richting in het voorliggende pakket?

De heer Backer (D66):

Mevrouw Sent heeft scherp opgelet. Ik heb dit niet genoteerd als een trendbreuk, want het zit niet in de plannen. Het zou ook een heel omvangrijke operatie zijn als je dat wilt doen met gelijkblijvende lasten en gelijkblijvende inkomenseffecten. Ik zie hier in deze zaal iemand zitten die zich daar verder in verdiept heeft: de heer Rinnooy Kan. Hij zou kunnen bevestigen dat dit niet overnight gebeurt. Maar als we het over bouwstenen hebben, dan hoop dat ik dat dit meegenomen wordt in de volgende herziening.

Mevrouw Sent (PvdA):

Maar die bouwstenen zijn juist door de voormalige minister van BZK klaargelegd. Waarom heeft het kabinet die dan niet opgepakt in het voorliggende pakket?

De heer Backer (D66):

Er zijn meerdere dingen klaargelegd door de vorige minister van BZK die niet allemaal zijn opgepakt. Daar zal wel een reden voor zijn.

De heer Van de Ven i (VVD):

Ik kom nog even op het punt van de vliegbelasting terug. Dat is toch een heel bijzonder iets. Ik ben er nog niet uit, maar de heer Backer zal mij zeker kunnen helpen. Als een vliegtuig opstijgt op Schiphol, is het vrij snel buiten het Nederlandse territoir. Het merendeel van de vervuiling vindt dus plaats buiten Nederland. Hoe kijkt u aan tegen de rechtvaardiging van een heffing voor een vervuiling die voor een belangrijk deel buiten het Nederlandse territoir plaatsvindt?

De heer Backer (D66):

Het omgekeerde gebeurt natuurlijk ook. Er zijn al vliegbelastingen: in Duitsland en Frankrijk — in België dacht ik nog niet — wordt deze belasting ook geheven. Het uitgangspunt is niet zozeer waar de daadwerkelijke uitstoot plaatsvindt. Dan zou je het moeten gaan toerekenen aan landen: zoveel in Nederland en zoveel procent daarbuiten. Het uitgangspunt is wel: is er een eerlijke beprijzing in de keuze van de mobiliteit? Daar moet de vliegbelasting een rol in gaan spelen. Internaliseer je een deel van de kosten die je maakt en die nu bij de samenleving worden neergelegd? Je kunt erover twisten of het helemaal rechtvaardig is dat je er ook voor betaalt als je naar een ander land vliegt. In de beprijzing zit vooral de sleutel. Maar ik leg de vraag graag nog neer bij de echte specialist op dit onderwerp, die hierover vele discussies met zijn Europese collega's gehad heeft. Misschien is hierover wel een wederzijdse belastingafspraak mogelijk.

De heer Van de Ven (VVD):

Misschien kan de heer Backer, als hij dit richting de staatssecretaris brengt, dan ook de vraag meenemen waarom de opbrengst van de vliegbelasting in de algemene middelen gaat.

De heer Backer (D66):

Wij zijn beiden fiscale woordvoerders. Ik denk dat het verstandig is dat opbrengsten over het algemeen in de algemene kas vloeien. Dat principe vind ik niet verkeerd. Het zal ook heel lastig zijn om aan te tonen dat die belasting een-op-een moet worden ingezet. En hoe moet die dan worden ingezet?

De heer Ester i (ChristenUnie):

Ik heb aandachtig geluisterd naar het betoog van collega Backer en ook naar de interventie van mevrouw Sent. Die ging over de belastingherziening. Ik dacht dat er in het vervolg van zijn betoog nog wel een aantal handvatten zouden komen die daar wat voeding aan zouden geven, maar die bleven uit. Ik denk dat we samen delen dat een belastingherziening of -hervorming cruciaal is. Er worden nu "bouwstenen" aangedragen, maar — met alle respect — dat klinkt toch wat vaag en ver weg. Wanneer is het goede moment om zo'n belastingherziening of stelselherziening door te voeren? Is het goede moment voor zo'n hervorming niet juist als het goed gaat met het land? Is dit niet het moment? We zitten redelijk in de middelen. Er is ook wat "smeergeld" nodig, in de positieve zin geformuleerd, om zo'n herziening door te voeren. Is dit eigenlijk niet het juiste moment? Daar zou ik u graag eens over willen horen.

De heer Backer (D66):

Ik stap even over het woord "smeergeld" heen ...

De heer Ester (ChristenUnie):

Dat zou ik ook doen.

De heer Backer (D66):

.. maar mijn antwoord is ja. En hierover moeten we Kamerbreed, met meerdere partijen, meedenken, ook met partijen die nu deel uitmaken van de oppositie. Het zal namelijk heel fundamenteel zijn. U zegt dat ik er niet heel gedetailleerd op teruggekomen ben. Ik had in mijn tekst staan dat ik er misschien nog een motie over zou indienen, maar dat ga ik misschien toch niet doen. Maar ik wil een paar dingen noemen. Ik heb de verschuiving van de kosten op arbeid genoemd, die nu in relatieve zin heel hoog zijn. In dat rapport waar ik naar verwees, staat er bij grondstoffen en arbeid een percentage van 50% tegen 6% of 10%. Dat is wat er gebeurt. De verschillen in fiscale behandeling van nieuwe economische activiteiten — voor opdrachten, werk, ondernemerschap, zzp, payrollen — moeten zo worden gedaan, dat iedereen bijdraagt aan een houdbaar fiscaal en sociaal zekerheidsstelsel. Dat wringt nu. De commissie-Borstlap is er nu mee bezig en we hebben ook de Wet DBA gehad.

Dat zijn allemaal lapmiddelen geweest tot nu toe. Er zit een fiscale component in die discussie. Ik heb het gehad over de externaliteiten van grondstoffenonttrekking die je zou moeten internaliseren. Om heel eerlijk te zijn, denk ik dat de fiscale stimulering van schuldopbouw in dit stelsel nog aanwezig is. Om die reden zeg ik dat er bij zo'n breed onderwerp een breed gedragen visie moet komen. Dan heb je nog het punt van het vestigingsklimaat. Ik denk dat we niet met een race to the bottom moeten werken bij de vennootschapsbelasting, maar dat we Europees naar een gemeenschappelijke grondslag zouden moeten en naar een eenvoudigere systematiek van heffingen en toeslagen. En dan komt de vraag op of de Belastingdienst dat wel moet doen. Uiteindelijk moet er natuurlijk een rechtvaardige inkomensverhouding uit voortkomen. Dat zijn zo een paar bouwstenen.

De heer Ester (ChristenUnie):

Het is bijna een heel plan, als ik zo naar de heer Backer luister. Mijn complimenten daarvoor, en zo ken ik hem ook, maar het gaat mij om het moment waarop je dat doet. Mijn vraag was of dit niet het juiste moment is om dat te doen, omdat het ons economisch voor de wind gaat. Een hele simpele argumentatie, maar daar is het in het verleden misgegaan. Is dit niet het moment?

De heer Backer (D66):

Ik denk van wel, maar wij kennen ook de politieke actualiteit en de politieke context waarin we moeten opereren. Maar er kon ook een Klimaatwet ontstaan uit meerdere fracties, dus wie weet. Mijn antwoord is ja. Nu komt de vraag hoe. Daar heb ik geen spreektijd voor, denk ik.

De voorzitter:

Nee, dat klopt. Meneer Köhler.

De heer Köhler i (SP):

De heer Backer noemt als middel tegen een race to the bottom het harmoniseren van de grondslag van de winstbelasting op Europees niveau. Kan hij nader uitleggen of dat werkt als niet tegelijk de tarieven geharmoniseerd worden?

De voorzitter:

Graag een hele beknopte uitleg als ik naar de klok kijk.

De heer Backer (D66):

Ik ben zeer verrast en blij met de vraag van de heer Köhler. Het antwoord is ja, maar hij weet net zo goed als ik — hij is daar een voorstander van, geloof ik, en ik minder — dat de EU heel weinig competentie heeft op dit gebied. Je ziet dat de EU heel erg bezig is met antimisbruik maar veel minder met dit soort onderwerpen. Ik denk dat het uiteindelijk in een economische ruimte voor alle bedrijven en burgers van groot belang zou zijn om dat te harmoniseren. De heer Ester vroeg mij net of dit het juiste moment is. Op dit onderwerp zou ik het antwoord daarop schuldig moeten blijven.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Backer. Ik geef het woord aan de heer Ten Hoeve.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Dit is dan het eerste echt eigen en omvangrijke Belastingplan van dit kabinet. Alhoewel er in een aantal opzichten hele duidelijke keuzes gemaakt worden met betrekking tot de fiscaliteit, is toch ook heel veel nog niet echt duidelijk omdat de grote omslag met het klimaatplan nog moet komen. Maar wat nu voorligt, geeft wel een richting aan en wat mij betreft moet het dus weer volgens dezelfde criteria beoordeeld worden die ik telkens gebruikt heb om tot een oordeel te komen.

Ik kan dus herhalen wat ik alle vorige jaren in deze zittingsperiode bij de financiële beschouwingen en bij de belastingplannen als uitgangspunten heb genoemd. Vorig jaar zei ik dat zo:

"Mijn uitgangspunten voor een rechtvaardig, effectief en efficiënt systeem van belastingheffing zijn kort gezegd: zo simpel mogelijk, heffen naar draagkracht, bij voorkeur draagkracht in hoofdzaak benaderen per huishouden en niet individueel, extreem hoge inkomens tegengaan, de fiscaliteit niet gebruiken om politieke doelen te bereiken, wel om negatieve externe effecten in het maatschappelijk proces te corrigeren of te compenseren."

Daar leg ik dus de maatregelen maar weer naast. Het kabinet blijft — en dat was ook niet anders te verwachten — kiezen voor een inkomstenbelasting op individuele inkomens, maar het doet in ieder geval iets tegen het voortdurende achterblijven van huishoudens met een eenverdiener. Dat is winst ten opzichte van eerder.

De keuze voor een gematigde vlaktaks heb ik eerder verdedigd en zie ik met genoegen gerealiseerd, alhoewel ik constateer dat extreem hoge inkomens hierbij nog altijd volgens een redelijk gematigd tarief belast worden. Het ideaal van "zo simpel mogelijk" is hiermee overigens ook nog niet bereikt. Zo simpel mogelijk, ook voor de uitvoerende Belastingdienst, zou moeten betekenen dat in één simpel belastingsysteem niet alleen de heffing maar ook de waarborg voor een sociaal minimum geregeld zou moeten worden; een systeem met een belastingvrije voet die een bestaansminimum garandeert en die gelijkgetrokken is met een voor iedereen geldend basisinkomen.

Zo'n stelselherziening klinkt nog steeds heel idealistisch en onhaalbaar, maar het zou wel veel problemen oplossen. De noodzaak van allerhande toeslagen en van een aantal sociale regelingen zou vervallen, het zou veel controles overbodig maken en het zou ook de keuze voor belasting naar individu en niet naar huishouden minder ingrijpend maken. Het zou bovendien de erkenning vormen van het feit dat ook menselijke activiteit die in onze commerciële maatschappij niet betaald wordt, maatschappelijk wel waardevol mag heten. En ik ben het met de heer Ester eens dat het bijna de tijd zou kunnen zijn voor zo'n stelselherziening.

Terug naar nu. De keuze voor de gematigde vlaktaks, die minder oplevert dan de ib tot nu toe, leidt tot minder belasting op inkomen en arbeid, maar wordt gecompenseerd door een verhoging van het lage tarief van de btw. Bij de Financiële Beschouwingen heb ik al aangegeven dat ik een doelstelling van een gemiddeld btw-tarief zou steunen. De beste manier om daartoe te komen zou wat mij betreft zijn het in eerste instantie beperken van het lage tarief tot alleen echte eerste levensbehoeften, zoals oorspronkelijk ook de bedoeling was. Daarvoor zou een nultarief kunnen gelden, wat goed zou aansluiten bij het idee van het basisinkomen en maximaal rekening zou houden met lage inkomens. Waar bij de tariefstijging van 6% naar 9% gevreesd wordt voor een negatief effect in de grensstreek, zou een tarief van 0% naast een tarief van bijvoorbeeld 16% de verhoudingen weleens positief kunnen beïnvloeden. Nog een voordeel: water zou onder het nultarief vallen, maar frisdrank als niet eerste levensbehoefte onder het 16%-tarief. Dat zou voor de volksgezondheid een uiterst waardevol neveneffect opleveren. Misschien wil de staatssecretaris daar nog eens over peinzen.

Er is nu de keuze gemaakt voor 9% voor een breed scala aan goederen en diensten. Dat is wel een stapje naar één tarief, maar dus nog niet echt ideaal, niet voor de grensstreek en ook niet voor de lage inkomens. Ik kom daar nog op terug. Het lijkt mij bezwaarlijk om vlees vanuit klimaatoverwegingen extra te belasten via de btw-tarieven, maar mogelijk is dat wel goed te bereiken via de slachttaks die in de Tweede Kamer blijkbaar aan de orde is geweest. Dat zou een mogelijkheid bieden om externe kosten van de veehouderij te verrekenen, maar dat moet dan wel ingepast worden in het totale landbouwbeleid ten aanzien van externaliteiten dat er nu nog niet of nauwelijks is. De staatssecretaris kan ook daar misschien nog op ingaan.

Voorzitter. De tariefmaatregel grondslagverminderende posten en de versnelling van de tariefmaatregel voor de hypotheekrente eigen woning lijken mij verantwoord en dat geldt ook voor de maatregelen met betrekking tot de 30%-regeling en de correctie van het box 2-tarief.

Voorzitter. Dan de fiscale vergroeningsmaatregelen. Die beperken zich tot betrekkelijk kleine ingrepen, dus in de toekomst zal daar ongetwijfeld nog heel wat op moeten volgen. Toch zitten er ook nu al maatregelen tussen, zoals de maatregelen die het energiegebruik duurder gaan maken, die de consumenten gevoelig gaan treffen, net als de verhoging van het lage btw-tarief. Er moet compensatie ontstaan uit verminderde ib-heffing en uit aanpassing van uitkeringen en toeslagen aan de inflatie.

Juist bij dit soort maatregelen is het noodzakelijk dat wij ons rekenschap geven van de onlustgevoelens die heel expliciet in Frankrijk, maar ook bij ons echt sterk leven. Het gevoel dat de hoge inkomens ontzien worden, dat bedrijven bijna geen belasting betalen, dat de banken geld verdienen nog steeds belangrijker vinden dan eerlijkheid, en dat diegenen die er het minst aan kunnen doen, het meest moeten bloeden om de Staat van geld te voorzien en de planeet te redden. Die gevoelens maken de te nemen maatregelen niet zinloos, integendeel, maar ze noodzaken wel tot het ook nemen van maatregelen die de andere kant op kunnen wijzen.

De invorderingsmaatregelen Panama Papers en de ATAD 1-wetgeving zijn van die maatregelen die de andere kant op wijzen. Ten aanzien van het effect op de woningcorporaties sluit ik mij verder aan bij de heer Köhler. Deze maatregelen zijn hoogst noodzakelijk om te bereiken wat de staatssecretaris zich eerder al eens ten doel stelde, namelijk Nederland zo snel mogelijk te verlossen van het imago van belastingparadijs. Dat de regering daarbij ook heel veel nadruk legt op het aspect van een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen lijkt mij nuttig. Het overgebruik van vreemd vermogen leidt tot onverantwoorde speculatie met bedrijven. Maar met ons slechte imago zijn we er dan nog niet. Als Shell geen belasting betaalt in Nederland en IKEA Nederland gebruikt om winst door te sluizen en als ze daarbij binnen de wettelijke mogelijkheden blijven, dan zijn die wettelijke mogelijkheden blijkbaar te ruim. Het is de vraag of de nieuwe regels daar een eind aan maken. Daar kan de staatssecretaris misschien mede naar aanleiding van de concrete vragen van collega Binnema ook wel even op ingaan.

In ieder geval is de maatregel waarbij de winst van het niet doorgaan van de afschaffing van de dividendbelasting gestopt wordt in extra verlaging van de vennootschapsbelasting weer een signaal de verkeerde kant uit. Het lijkt mij niet aantoonbaar dat ons vestigingsklimaat een extra boost nodig heeft, integendeel. Waarschijnlijk is niemand tegen het extra stimuleren van het mkb, waarvan het IMF vorige week constateerde dat het dreigt te stagneren, maar extra voordeel aan de grote bedrijven gunnen lijkt moeilijk te verkopen. Daar zie ik dus ernstige bezwaren: zakelijk, als niet nodig, maar ook maatschappelijk, als ongewenst. We geven bovendien ruimte weg die straks hard nodig zal blijken als de klimaatmaatregels of bijvoorbeeld de brexit echt geld gaan kosten.

Voorzitter. Ten slotte. De Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en nog even de toekomstige vliegbelasting. De keuze om onderhoudskosten van woonhuismonumenten niet langer fiscaal aftrekbaar maar subsidiabel te maken, lijkt mij verantwoord. Het betekent een vereenvoudiging van de belastingheffing — dat is belangrijk — en het betekent dat onderhoud, in ieder geval van de monumentale aspecten van woonhuismonumenten, voor een groter gedeelte vergoed wordt dan via de belastingaftrek. Naar aanleiding van eerder gestelde vragen hoor ik de staatssecretaris nog graag over de uitvoeringskosten voor de particuliere eigenaren. Dat in ditzelfde verband de Sim-subsidie van 50% naar 60% gaat, is van groot belang voor de monumentenstichtingen en andere organisaties, die vaak heel veel moeite hebben om de vereiste eigen middelen bij elkaar te krijgen. Dat wordt nu iets makkelijker.

Wat de vliegbelasting betreft: het is een klein begin, dat in geen verhouding staat tot de werkelijke kosten van het vliegen. En nu er in heel veel landen in West-Europa al een dergelijke belasting is, kan Nederland zich een nieuw experiment veroorloven, maar wordt het ook belangrijk toch te proberen tot een gecoördineerde Europese aanpak te komen. Dat kan via een gezamenlijke vliegbelasting, maar ook op andere manieren, bijvoorbeeld door eindelijk kerosine te belasten. In ieder geval moet de bedoeling zijn tot een evenwicht te komen tussen de op te leggen last en de door het vliegen veroorzaakte kosten. En "kosten" betekent hier bovenal het effect van de CO2-uitstoot. Als wij die Europees op een verantwoorde manier kunnen beprijzen, dan moet de luchtvaartsector daarin meelopen. Trouwens, ook met die CO2-beprijzing kan Nederland er, zolang Europa zover nog niet is, natuurlijk voor kiezen om voorop te gaan lopen in plaats van af te wachten. Maar uiteindelijk winnen beprijzing van externe kosten en fiscaliteit in het algemeen aan effectiviteit en eerlijkheid door Europese samenwerking, door het scheppen van een Europees gelijk speelveld.

Voorzitter. Ik wacht graag de reactie van de staatssecretaris af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ten Hoeve. Ik geef het woord aan de heer Van Rij.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rij i (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Vandaag bespreken wij maar liefst negen fiscale wetsvoorstellen. Zonder dat het kabinet-Rutte III groteske woorden gebruikt, mag gesproken worden van een majeure verandering van ons belastingstelsel, voor zowel de directe als de indirecte belastingen. Met instemming constateert de CDA-fractie dat het inkomstenbelastingstelsel zich richting twee tarieven beweegt. De lijn zoals in het regeerakkoord afgesproken, een verbreding van grondslagen voor inkomen en winst, het verlagen van de tarieven en het ontmoedigen van het te veel lenen voor eigen huis of onderneming, ondersteunt de CDA-fractie. Daar hoort ook een redelijke verhoging van het verlaagde tarief van de btw bij, alsmede een gematigde vergroening van het belastingstelsel, teneinde burgers bewuster te laten omgaan met consumptie en energie. Deze veranderingen leiden tot een eerlijkere en betere verdeling van de lasten. Arbeid loont weer, ondernemen wordt gestimuleerd en vervuilende consumptie wordt beprijsd. Het verder terugdringen van het fiscaal instrumentalisme vanuit een oogpunt van vereenvoudiging en een betere uitvoering zijn goede nevendoelstellingen. Nu moeten wij in dat laatste niet doorslaan en ook steeds de rechtspositie van de burger als belastingplichtige goed voor ogen houden.

Ten slotte zou ik voor deze inleiding ook in het bijzonder aandacht willen vragen voor de enorme invloed die de OESO, de G20, en de EU, de laatste zowel in wetgevende als rechtsprekende zin, op ons nationale belastingrecht hebben. Ik zal mijn bijdrage aan het plenaire debat concentreren op drie kernpunten:

belastingen worden betaald zolang burgers begrijpen waarom;

het belastingstelsel is nooit af;

Nederland mag internationaal trots zijn op het te voeren fiscale beleid.

Mevrouw de voorzitter. Uit onderzoek blijkt dat het met de belastingmoraal in Nederland goed zit. Dat is echter geen vanzelfsprekendheid. Het raakt de kern van de relatie tussen overheid en burger. De burger heeft het monopolie om belasting te heffen aan de overheid — lees: aan de politici — toevertrouwd. Dat is een mandaat. Met dat mandaat moet prudent worden omgegaan. Belastingheffing is geen doel op zich. Belastingen zijn middelen om de uitgaven te kunnen financieren en de welvaart eerlijk en rechtvaardig te verdelen. Als delen van de bevolking zich stelselmatig overbelast voelen, dan is een opstand, zo niet een revolutie denkbaar. De geschiedenis laat dat keer op keer zien. Recent in Frankrijk nog, met de opstand tegen de verhoging van de accijnzen op diesel. Het is, kortom, een heel fragiel evenwicht.

De economie verandert razendsnel, onder meer door digitalisering en robotisering. Ons belastingstelsel is daar niet op ingespeeld. De grondslag tot heffen, in de vennootschapsbelasting bijvoorbeeld, gaat nog steeds uit van een economie die aard- en nagelvast is — denk aan fabrieken en schoorstenen — en niet virtueel. Het begrip "platform" kende de wetgever niet in het midden van de twintigste eeuw, toen de winstbelasting werd ingevoerd. Een deel van de onvrede zit hem dan ook hier. Burgers hebben in Nederland het netto beschikbaar reëel inkomen over de periode 2002-2017 met slechts gemiddeld 2% zien toenemen, terwijl de economie die periode met 15% groeide. Wij hebben de regering schriftelijk gevraagd of de cijfers in de Macro Economische Verkenning, op pagina 35, niet een diepere analyse behoeven. Uitsluitend de constatering dat de belastingen, de premies, zijn gestegen en dat het achterblijven van de brutoloonontwikkeling en in mindere mate de stijging van de zorgpremies debet zijn aan die zeer gematigde groei van het beschikbaar inkomen, stelde ons wat teleur. Daarom vragen wij de staatssecretaris nu nogmaals of hij daar in dit debat wat fundamenteler op wil reflecteren. Hoe komt het toch dat over zo'n langere periode de ontwikkeling van het netto beschikbaar inkomen per hoofd van de bevolking sterk is achtergebleven? Kan hij daarbij vooruitblikken op wat verschillende sprekers in dit debat al naar voren hebben gebracht, bijvoorbeeld dat de energietransitie met een lastenverhogend element gepaard zal gaan? Met andere woorden — dat is ook mijn vraag aan de staatssecretaris — als we de komende vijftien jaar weer een stijging van slechts 2% van het netto beschikbaar inkomen zien omdat veel van de koek naar de lasten gaat, dan kunnen we ons wel ongeveer de voortdurende onvrede bij de burgers voorstellen, zeker als we zien dat de winsten van technogiganten over dezelfde periode met het meervoudige zijn gestegen en dat de gemiddelde belastingdruk bij dit soort bedrijven ver onder ons huidige tarief van 25% ligt.

Dat is heel moeilijk uit te leggen. Dat is eigenlijk niet uit te leggen. Nederland kan die onevenwichtige situatie niet eenzijdig aanpakken. Daarom steunt de CDA-fractie de lijn van het kabinet om het onderwerp digital tax voor de langere termijn mondiaal, dus multilateraal, te regelen. Tegelijkertijd is de EU ook actief op dit vlak. Zie de twee ontwerprichtlijnen die door de Europese Commissie op 21 maart jongstleden zijn gepresenteerd: één voor de lange termijn en één voor de korte termijn, de zogenaamde digitaledienstenbelasting. Vorige week is op de Ecofin-vergadering echter besloten om het onderwerp door te schuiven naar het Roemeens voorzitterschap in de eerste helft van 2019. Er is een akkoord tussen Duitsland en Frankrijk over het onderwerp, zo hebben wij mogen vernemen. Is de staatssecretaris content met deze ontwikkeling? Hoe schat hij het in? Denkt hij dat er in de eerste helft van 2019 een politiek akkoord komt over de digitaledienstenbelasting?

Dat wordt dan wel een belasting over de omzet en niet over de winst. Dat wordt een tijdelijke belasting, met een horizonbepaling. Eigenlijk is dat jammer, want als het over de problematiek van de digitale economie gaat, dan gaat het juist om de winsttoerekening. In die zin begrijpen wij de gedachte in Brussel om in de voorstellen voor de CCCTB een nieuwe definitie van het begrip vaste inrichting te verwerken. Alleen, hoe verhoudt dat zich tot de ontwikkelingen in OESO-verband? Zou u ons daarover weer eens even willen bijlichten? Want u zit aan die tafels in Brussel. U was daar vorige week bij.

Mevrouw de voorzitter. Onze fractievoorzitter, Elco Brinkman ...

De voorzitter:

Die is ziek.

De heer Van Rij (CDA):

Die is ziek; daar heeft u gelijk in. Wij wensen hem van harte beterschap. Hij heeft bij de Algemene Politieke Beschouwingen al aangegeven dat wij in een welvarend land leven, een land dat echter nooit af is, een land waarin instituties belangrijk zijn. Vanuit deze Kamer wil de CDA-fractie duidelijk aangeven dat een goed functionerende Belastingdienst cruciaal is voor de belastingmoraal. In die zin doet onze fractie niet mee aan het veel beoefende gezelschapsspel van het "bashen van de Belastingdienst". De Belastingdienst functioneert in de regel goed, anders halen wij per jaar geen 305 miljard euro aan belastingen en premies op, die nodig zijn voor de financiering van de overheidsuitgaven en de volksverzekeringen. Zijn er dan helemaal geen problemen? Natuurlijk wel. De Belastingdienst heeft een aantal forse problemen, met name op het gebied van de ICT. Dat vraagt veel inzet en veel capaciteit, niet alleen ambtelijk maar ook politiek. Het CDA kijkt dan ook uit naar het overleg met de staatssecretaris op 29 januari aanstaande over het functioneren van de Belastingdienst. Misschien kan de staatssecretaris, vooruitlopend daarop, al zijn top drie prioriteiten voor de Belastingdienst aangeven. Wij vinden het niet in de trias politica passen als het parlement dagelijks op de stoel van de Belastingdienst wil gaan zitten. Uiteraard moet het parlement controleren, maar enige terughoudendheid, zeker vanuit de Eerste Kamer, is daar op zijn plaats. De eerste verantwoordelijkheid ligt bij de staatssecretaris van Financiën, en die krijgt van ons het vertrouwen om de problemen bij de Belastingdienst op te lossen. Wij beseffen dat dat niet van de ene op de andere dag gebeurd zal zijn.

De CDA-fractie is ervan overtuigd dat het kabinet niet alleen de juiste lijn te pakken heeft bij de uitvoering van de fiscale paragrafen van het regeerakkoord, maar ook het juiste tempo. Je zou kunnen zeggen dat met dit pakket van negen wetsvoorstellen het kabinet voor deze periode — althans, zo lijkt het — fiscaal voor ten minste 75% is uitgeregeerd. De wetgever in Brussel zit echter niet stil. Het Planningsoverzicht maatregelen aanpak belastingontwijking en -ontduiking laat zien dat er voor 2019 en 2020 nog ten minste tien wetgevende voorstellen in de pijplijn zitten, die voornamelijk vanuit de Europese Commissie zijn geïnitieerd.

Mevrouw de voorzitter. Met betrekking tot het voorliggende pakket ontkomt de CDA-fractie er helaas niet aan om ook een kritische noot te kraken ten aanzien van het wetsvoorstel fiscale maatregel rijksmonumenten. Dat betreft de voorgenomen omzetting van de fiscale aftrek voor particuliere eigenaren van rijksmonumenten in een subsidieregeling.

Het spijt me, minister, dat die kritische noot zich nou net in uw portefeuille afspeelt. Maar wij vervullen onze rol hier. Wij hebben deze maatregel namelijk getoetst op de typische criteria waarop de Eerste Kamer wetgeving beoordeelt. De eerste vraag die wij ons stellen, is wat het echte probleem is, om vervolgens te bezien of de aangedragen oplossing ook de juiste oplossing is. Daarna wegen wij de criteria van rechtmatigheid, waarbij hier met name de rechtszekerheid belangrijk is. Ten slotte zijn bij dit wetsvoorstel, zoals bij ieder wetsvoorstel, ook de uitvoering en de handhaving van belang.

Laat ik maar heel duidelijk zijn: dit wetsvoorstel kent niet alleen een bochtig parcours qua parlementaire geschiedenis. Het is tenslotte al in 2016 ingediend, met een ander oogmerk. Het is, om het positief te formuleren, maar goed dat we het hier in de Eerste Kamer nog een keer over hebben. Wij hebben in twee rondes verschillende schriftelijke vragen gesteld. Wij stellen die vragen, zoals u weet, niet om naar de bekende weg te vragen. Wij doen dat omdat wij ons werk hier serieus willen nemen als medewetgever. Wij geven de minister en de staatssecretaris uiteraard de kans om in dit debat nog een keer objectief en goed uit te leggen waarom een subsidieregeling voor particuliere eigenaren van rijksmonumenten beter uitpakt dan de huidige fiscale aftrek, en dan niet alleen vanuit de argumentatie van de overheid. U mag het echt nog wel een keer zeggen, maar die argumentatie is wel geland. Het gaat ons er vooral om het te zien vanuit het oogpunt van de burger, de eigenaar van het rijksmonument. Wordt die er beter van? En hoe zit het met de rechtszekerheid? De heer Bruijn heeft daar in zijn bijdrage namens de VVD-fractie al op een andere wijze naar gevraagd. Ik sluit mij graag aan bij de vragen rondom de rechtszekerheid en heel specifiek op het punt van de subsidieaanvraag en de subsidieverkrijging versus de huidige situatie dat je een fiscale aftrek krijgt als je je aan de regels houdt. Maar goed, dat geldt natuurlijk ook voor de subsidieverlening.

Daarnaast hebben wij nog wat andere vragen. Wij doen niet mee met mensen die een beetje de indruk wekken dat eigenaren van rijksmonumenten een gedeelte vormen van zeer vermogend Nederland. Ongetwijfeld zullen er zeer vermogende mensen zijn die ook een rijksmonument hebben. Maar er zijn ook hele normale Nederlanders die een rijksmonument hebben, die daar gewetensvol onderhoud aan willen verrichten, die niet honderdduizenden euro's of miljoenen euro's op de bank hebben staan en die in 2018 opdracht hebben gegeven voor onderhoud, in de veronderstelling dat zij een fiscale aftrek zouden hebben. Als een deel van die werkzaamheden niet wordt uitgevoerd in 2018 maar in 2019, dan zou voor hen op 1 januari in één keer het doek vallen. Dan zouden zij niet meer voor de fiscale aftrek in aanmerking komen maar voor de subsidieverlening. Dat creëert veel onzekerheid.

Wij kregen onder meer een brief daarover van een familie die in Zuid-Limburg een boerenhoeve uit 1633 bewoont. Die gaf overigens ook aan hoe belangrijk het is dat de fiscale aftrekregeling zoals we die thans kennen in combinatie met de leenfaciliteit bij het Nationaal Restauratiefonds mogelijk is. Dat kan straks niet meer. Niet iedereen kan dat betalen. Niet iedereen kan naar de bank en daarvoor een lening krijgen. Sommige mensen kunnen dat wel, maar anderen niet. Dat creëert onzekerheid. Het heeft met goed overgangsrecht te maken. Ik wil heel graag dat de minister en de staatssecretaris daar nog eens een keer goed op ingaan. Wij beseffen heel goed dat je, als je straks een subsidie krijgt van 38% van de subsidiabele kosten en je 100% hebt geleend, die 38% subsidie meteen gebruikt voor een aflossing van de schuld. Dan heb je ook weer een wat gezondere financieringsverhouding.

Mevrouw de voorzitter. Kortom, de CDA-fractie wil eigenlijk op vier punten duidelijkheid. Eén. meer rechtszekerheid voor de eigenaren ten aanzien van de subsidieaanvraag en subsidieverlening, zodat er een gelijke positie is zoals die thans is. Twee. Beter overgangsrecht; ik heb daar net een voorbeeld van gegeven. Drie. De instandhouding van de combinatie subsidie en lening uit het Nationaal Restauratie Fonds. Vier. Ik heb dit bij interruptie al naar voren gebracht toen de heer Bruijn het woord voerde: het respecteren van de fiscale transparantie van met name de landgoed-bv's, of als het om afgezonderd particulier vermogen gaat.

De heer Bruijn i (VVD):

Ik heb een vraag ter verduidelijking aan de heer Van Rij. Ik heb in mijn inbreng inderdaad die rechtszekerheid aan de orde gesteld, maar ik heb daarbij niet gevraagd om eenzelfde mate van rechtszekerheid als we nu hebben. Ik wil daarover een vraag stellen aan de heer Van Rij. Het is toch in de huidige regeling ook zo dat je pas zekerheid hebt op het moment dat je weet of de Belastingdienst de door jou opgegeven aftrekpost ook accepteert? Dat is ook ruim een jaar nadat je de investering hebt moeten doen, even los van die leenmogelijkheid. In mijn inbreng namens mijn fractie heb ik het wel wenselijk geacht dat er meer rechtszekerheid komt en dat je eventueel van tevoren een subsidie kunt aanvragen, maar ik heb dat niet gegoten in het vat dat de rechtszekerheid nu anders zou zijn dan in de nieuwe regeling, als de subsidie pas achteraf aangevraagd kan worden. Het zou dus wel winst zijn, maar het doet niet af aan de wet als dat niet zou kunnen.

De heer Van Rij (CDA):

Dank voor deze vraag. Formeel-juridisch heb je in de huidige situatie pas zekerheid op het moment dat je aanslag is opgelegd. Maar goed, ik hoor natuurlijk ook graag wat de staatssecretaris daar straks over zegt. Zo is het altijd; dat geldt voor iedere aftrekpost. Dat is bij de hypotheekrenteaftrek net zo. Echter, de afgelopen decennia heeft zich een praktijk ontwikkeld waarbij er uitstekende taxateurs van de Belastingdienst vooraf in overleg zijn gegaan met de eigenaren van rijksmonumenten, toen het bureau monumentenzorg nog goed geëquipeerd was en daar echt uitstekende mensen werkten. Dan werd zo'n onderhoudsplan voorgelegd aan de betreffende ambtenaren. Dan werd dat minutieus doorgenomen. Als er een verwarming bij zat of wat dan ook, dan werd die eruit geschrapt. Dan wist de belastingplichtige precies: als ik me nu hier aan houd, is er een aan meer dan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat de aftrek wordt geaccepteerd als het zo doe en mijn aangifte zo indien. Dus materieel zekerheid vooraf.

De heer Bruijn (VVD):

Iets is zeker of het is niet zeker, maar goed.

De heer Van Rij (CDA):

Dat is flauw, want zo werkte dat gewoon.

De heer Bruijn (VVD):

Eens, dus als we in de nieuwe regeling zouden kunnen afspreken met de regering dat ook daar de mogelijkheid zou ontstaan om vooraf in ieder geval een principeuitspraak te krijgen, bijvoorbeeld rechtstreeks van de RCE, zouden we al heel wat winst geboekt hebben. Daar zouden we dan samen in kunnen optrekken, om te kijken of we dat kunnen regelen.

De heer Van Rij (CDA):

We hebben de spanning denk ik dermate hoog opgevoerd dat we straks eerst maar eens gaan luisteren naar wat de bewindslieden daarover te zeggen hebben.

De heer Ester i (ChristenUnie):

Het is goed om de passie te mogen zien van de heer Van Rij als het gaat om rijksmonumenten. ik vraag mij af of hij die passie nog wat meer zou kunnen oprekken. Hij heeft vier hele kritische punten. Ik hoop niet dat dit leidt tot afstel van deze regeling, omdat in die regeling — we hadden het er straks al even over — ook een heel belangrijke regeling zit: de Sim-regeling. Die is met name van belang voor onze kerken, voor parochies en voor onze synagogen, die daarmee wat verlichting krijgen omdat hun eigen bijdrage met 10% omlaaggaat. Wij hebben daar een brief over gekregen. Ik weet dat kerken voor het CDA ook heel belangrijk zijn, het religieuze erfgoed. Mag ik hem ook eens over dat punt horen?

De heer Van Rij (CDA):

Uiteraard, voorzitter. Die brief hebben wij ook ontvangen. Maar laat ik daar dan toch wel heel duidelijk in zijn. Wat mij niet aanstond in die brief was de onterechte koppeling die wordt gelegd, alsof de CDA-fractie hier voor een uitstel, laat staan een afstel van het wetsontwerp pleit. Ik ben in gemeen overleg met de regering hierover. Ik heb wat vragen gesteld. Ik oefen mijn werk hier uit als lid van de Eerste Kamer. Dat is één. Twee. Een verdere oneigenlijke koppeling die gelegd is, is de volgende. We praten hier over de fiscale aftrek voor particuliere eigenaren van rijksmonumenten. Wij praten met dit wetsvoorstel helemaal niet over kerken, parochies of andere instellingen. Over die pot, dat geld heeft de minister gezegd — en dat heeft zij denk ik heel goed uitgelegd in haar wetsvoorstel: ik ga 200 miljoen reserveren over vier jaar, 50 miljoen per jaar voor die particuliere eigenaren van rijksmonumenten. Strikt genomen, met de wijzigingen die wij nu in het Belastingplan hebben, gaan die er zelfs op vooruit, want zij krijgen 38% subsidiabele kosten. Straks is er alleen nog een aftrek tegen de eerste schijf mogelijk. Dan is het 33% en zakt het naar 29%.

Nu op het punt van de kerken. Die gaan straks uit de Sim-pot, die van 50% naar 60% gaat, zo heb ik begrepen. Prima, daar zijn wij natuurlijk ook voor. Daar zijn wij gewoon voor. Dat is het antwoord op uw vraag. Alleen, ik heb bewust gevraagd: het mag toch niet zo zijn dat van de huidige particuliere eigenaren van rijksmonumenten, degenen die nu als geheel allemaal recht hebben op de aftrek, straks een deel geen recht heeft op die subsidie? Dat zijn die fiscaal transparantie lichamen, omdat die straks moeten meedingen met de kerken en met de anderen uit die andere pot. Dat lijkt mij een vraag. Ik wacht het antwoord af en ik ben het met de ChristenUnie eens: wij zijn altijd voor de kerken.

De heer Ester (ChristenUnie):

Heel goed, het is goed om dat te onderstrepen. Het is ook goed om de passie van het CDA van de heer Van Rij op dit punt te mogen aanhoren. Wij houden u daar heel graag aan.

De heer Van Rij (CDA):

Goed, mevrouw de voorzitter, ik vervolg mijn betoog. Ik zie dat ik nog ...

De voorzitter:

U hebt nog negen minuten en dertien seconden.

De heer Van Rij (CDA):

Dat gaan we keurig netjes binnen die tijd afronden. Dat beloof ik u.

Met belangstelling heeft de CDA-fractie kennisgenomen van de verdere mededelingen van de staatssecretaris van Financiën over de vereenvoudiging van het belastingstelsel. Hij heeft gelijk wanneer hij stelt dat de rapporten van de commissie-Van Weeghel en Van Dijkhuijzen opgefrist moeten worden. Ten aanzien van de fiscale behandeling van de eigen woning heeft hij vorig jaar een toezegging aan de Eerste Kamer gedaan om met een notitie te komen in 2019. Als CDA-fractie hadden wij daar voor gepleit en het is ons een genoegen dat de staatssecretaris dat voortvarend oppakt. Binnen het huidige fiscale stelsel is er een aantal onderwerpen die voortdurend de aandacht blijven vragen. De heer Backer wees ook al op, uitgebreider dan ik nu ga doen, in zijn wat mij betreft voor dat deel zeker uitstekende betoog. Ik noem de inzet van de inkomensafhankelijke regelingen, inclusief de effectiviteit en de verzilveringsproblematiek. Het volgende grote onderwerp is natuurlijk belastingheffing op grondstoffen en alles wat met de energietransitie te maken heeft.

Wij zouden als CDA-fractie, om hier toch ook nog een andere invalshoek in te brengen, willen wijzen op het rapport van de Algemene Rekenkamer van twee jaar geleden. Het is een beetje onderbelicht gebleven. Dat rapport heet Zicht op belastingverlichtende regelingen. Het geeft een uitstekend overzicht van alle belastingfaciliteiten en belastinginstrumenten. Dan zie je dat met alle belastingfaciliteiten en alle belastinginstrumenten in totaal 100 miljard euro is gemoeid, althans, op basis van de cijfers van de Miljoenennota 2017. Dat is dus geen grondslagverbreding, waar we het eerder over hadden, maar een grondslagversmalling. 100 miljard: we halen aan belastingen en premies in totaal per jaar 300 miljard op. Van 60 belastingfaciliteiten en 22 belastinginstrumenten waren niet eens de cijfers te achterhalen! Van 18 belastingfaciliteiten en van 11 belastingregelingen zijn schattingen door de Algemene Rekenkamer gemaakt.

Met andere woorden: wij hebben, ongetwijfeld met goede politieke bedoelingen, in de loop der jaren heel wat faciliteiten en instrumenten in de wet opgenomen, maar als de staatssecretaris dan toch een opdracht gaat formuleren voor de "commissie Opfris", zou het zeer goed zijn dat hij dat rapport van de Algemene Rekenkamer meeneemt.

De heer Backer i (D66):

Ik probeer het het "opfrissen" een beetje te duiden. U noemt het aantal regelingen. Mijn eigen interventie op dit punt was hoeveel er eigenlijk nog gaat veranderen: de veranderende economie, hoe moet het digitaal, enzovoorts. Is "opfrissen" niet eigenlijk toch een verkleinwoord voor "structureel herzien"?

De heer Van Rij (CDA):

Ja, maar u weet dat in de ironie vaak de kracht zit. Dat moet de heer Backer aanspreken.

De heer Backer (D66):

Dat spreekt mij zeer aan.

De heer Van Rij (CDA):

Mijn vraag aan de staatssecretaris — dat is een prachtig bruggetje na deze interruptie, overigens — is wat de opdracht is aan de commissie, hoe de commissie wordt samengesteld en op welke termijn de commissie moet leveren.

Het kabinet neemt veel maatregelen om belastingontwijking en -ontduiking tegen te gaan en daarnaast wil het Nederland aantrekkelijk houden voor het reële bedrijfsleven. Die lijn heeft de staatssecretaris op 23 februari jongstleden duidelijk uiteengezet. De CDA-fractie steunt die koers, het zogenaamde en-enbeleid. De staatssecretaris heeft de suggestie van de CDA-fractie overgenomen om op basis van externe bronnen een zogenaamde nulmeting te verrichten. Het beleid om belastingontwijking en -ontduiking via Nederland tegen te gaan, moet niet alleen met wetgevende maatregelen worden bestreden, maar zal ook periodiek getoetst moeten worden op resultaat. Het debat is te lang overheerst door beelden, terwijl meer objectiviteit op basis van cijfers meer balans zal brengen bij de beoordeling of het beleid succesvol is of bijgestuurd moet worden.

In die zin is de CDA-fractie uitermate content met de grote voortvarendheid waarmee de staatssecretaris op 6 november jongstleden de Eerste Kamer heeft geïnformeerd over het internationaal fiscaal verdragsbeleid. Met hulp van SEO Economisch Onderzoek en met verwijzing naar de OESO heeft hij een nulmeting laten verrichten. Hij heeft ook aangegeven dat dat niet makkelijk is. Hij heeft aangetoond dat de OESO bezig is met een nieuwe database, de corporate tax statistics dataset, zulks op basis van de individuele country-by-country landenrapporten met informatie over de winst die een bepaald bedrijf realiseert in een bepaald land in relatie tot de belasting die dat bedrijf in dat land betaalt. De OESO verwacht de resultaten in 2020 te meten.

Een tweede belangrijke waarneming is dat er ongeveer 15.000 bijzondere financiële instellingen in Nederland zijn. De fiscaal relevante financiële stroom bestaat uit dividend, rente en royalty's. Er komt 196 miljard in en er gaat 199 miljard uit. Ongeveer 22 miljard gaat naar laagbelaste landen — dat zijn in de definitie van toen landen met een tarief van 7% of minder en misschien nu 9% of minder, gezien in het amendement in de Tweede Kamer — en circa 19 miljard bestaat uit royalty's. Daarvan kunnen wij ons heel goed voorstellen dat we zeggen: die stroom willen wij niet meer. Want dan wordt Nederland gebruikt, dan wordt gewoon ons goede verdragennetwerk gebruikt, voor geld dat ergens vandaan komt en dat belandt in een belastingparadijs. De eenzijdige invoering van een conditionele bronbelasting op dividend, rente en royalty's zou hier een eind aan moeten maken, zoals de staatssecretaris terecht stelt. Dan zou het wel ontzettend jammer zijn dat als dat straks wel lukt in Nederland, diezelfde stroom met even groot gemak — ik ga geen namen noemen — via andere EU-lidstaten gaat. Dan hebben we eigenlijk niet zo veel bereikt. Althans, vanuit de EU gezien. Om die reden hebben wij de vraag hoe ver het nu staat met de ontwerprichtijn voor bronbelasting op rente en royalty's in de EU.

Zou de staatssecretaris wellicht willen overwegen om het goede Nederlandse initiatief van een nulmeting ook in Brussel te bepleiten? Waarom zou — laten we nou eens een groot land noemen en niet meteen met Malta en Luxemburg beginnen — Duitsland niet zo'n nulmeting kunnen doen? We willen niet laten zien dat we het beste jongetje in de klas zijn, maar we laten wel zien dat we naar een objectivering en een kwantificering van dat debat willen. We zijn erg benieuwd of hij daar iets voor voelt of niet.

De CDA-fractie maakt zich er ten aanzien van deze enorme wetgeving vanuit de EU en die uitwisseling van informatie, waar Nederland zich zeer terecht constructief en proactief aan meewerkt, wel zorgen over of de belastingdiensten in alle EU-lidstaten, om daar maar eens mee te beginnen, dat wel aankunnen. Je kan wel wetgeving hebben en je kan wel een rapportageverplichting hebben, maar als je niet de ambtenaren hebt en niet de systemen hebt om het te kunnen verwerken dan hebben over vijf jaar of over een paar jaar weer net zulke grote problemen als we eerst hadden.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Tijdens de kabinetsformatie zijn ambitieuze afspraken gemaakt over de fiscale agenda, zoals die hun weerslag hebben gekregen in het regeerakkoord. De CDA-fractie is content met de grote voortvarendheid waarmee de regering hier levert. Wij zien dan ook met belangstelling uit naar de antwoorden op de door ons gestelde vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rij. Komt u nog even terug, want mevrouw Sent heeft nog een vraag.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Ik wil de heer Van Rij nog graag vragen wat zijn visie is op de consequenties van de Europese maatregelen voor de belastingdruk voor woningcorporaties. We hebben daar eerder over gesproken, toen ik achter het spreekgestoelte stond. Toen heeft de heer Van Rij gesuggereerd dat, mochten er ongewenste effecten optreden, de verhuurderheffing een optie is. Zou hij dat nog kunnen bevestigen?

De heer Van Rij (CDA):

Volgens mij ging het iets anders, dus daarom ben ik heel blij met deze vraag. Volgens mij vroeg ik aan u of dat wel gaat lukken, zo'n uitzondering bepleiten in Brussel op die renteaftrek voor alleen woningbouwcorporaties en of dat niet enorme strijd met het Europees recht gaat opleveren. Dat wat de eerste vraag. Ik ben dus een beetje bang — ook gelezen hebbend wat de staatssecretaris er al eerder over heeft geschreven — dat dat pleidooi het niet gaat redden in Brussel. Toen heb ik vervolgens gevraagd, om een verduidelijking van uw kant te krijgen, wat u dan bedoelt met de andere verzachtende maatregelen en of u dan bijvoorbeeld aan de verhuurderheffing denkt, wetend dat het kabinet daar natuurlijk al iets doet. Toen zei u heel duidelijk: ja, daar denk ik aan en dan denk ik met name in de combinatie met verduurzaming. U heeft mij dus toen een heel duidelijk antwoord gegeven.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ja. Ik zou dan ook graag duidelijk antwoord van de heer Van Rij willen op deze vraag.

De heer Van Rij (CDA):

Ik wacht heel graag de antwoorden van de regering op dit punt af. Het is wel zo dat mijn voorganger hier in deze Kamer, en straks hopelijk ook weer mijn opvolger, mordicus tegen de invoering van de verhuurderheffing was. Nou, dat lijkt mij toch een heel mooi antwoord op dit moment.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rij. Ik geef het woord aan mevrouw Van Leeuwen.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van Leeuwen i (PvdD):

Voorzitter. De verkiezingsbeloften van vandaag zijn de belastingen van morgen, zei Martin Luther King ooit. Vandaag is het zover dat we dergelijke belastingen bespreken, en niet alleen op basis van verkiezingsbeloften. We weten dat de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting op geen enkele verkiezingsbelofte gebaseerd was, maar wel op een regeerakkoord dat bestaat uit geven en nemen. Veel kiezers hebben de indruk dat de nadruk vooral op nemen ligt en accepteren dat niet langer als een gegeven.

Wie de opmars van de gele hesjes ziet, herkent daarin mogelijk een heel ander "en marche" dan Emmanuel Macron voor ogen stond toen hij zichzelf tot koning van de Franse republiek kroonde. Er is een breed levende onvrede, die doet denken aan L'Ancien Régime et la Révolution dat Alexis de Tocqueville schreef in 1856 over de oorzaken van de Franse revolutie. Het ancien regime kan niet heel lang standhouden wanneer de wal het schip gaat keren als gevolg van een klimaatverandering die alle perken te buiten gaat. De begroting koerst op een opwarming van de aarde van 3°C en hoewel we dat al jaren zien aankomen en we de catastrofale gevolgen konden voorspellen, is het kabinet niet bij machte zodanig bij te sturen dat het in elk geval niet aan ons gelegen zal hebben. Er zijn radicale maatregelen nodig om klimaatverandering in te dammen en opstand onder de burgers te voorkomen.

Politici als Sybrand Buma van het CDA hebben de indruk dat mensen in opstand komen door gevoelde klimaatonrechtvaardigheid, maar het onbehagen zit veel dieper. Mensen voelen zich onvoldoende beschermd tegen een onzekere toekomst die zijn schaduwen vooruit werpt. Ten onrechte wordt aangenomen dat een adequaat klimaatbeleid onbetaalbaar zou zijn en door de gewone man en vrouw moet worden betaald. Het tegendeel zou het geval kunnen zijn.

Ik kom vandaag in mijn bijdrage niet met onhaalbare en onbetaalbare voorstellen, maar met een Plan B dat klimaatschade kan inperken. Burgers snakken naar maatregelen die uitzicht bieden op een beter leven voor komende generaties, en niet naar lapmiddelen en onbegrijpelijke maatregelen.

Voorzitter. Vlees, vis en zuivel zijn voor veel Nederlanders niet uit het menu weg te denken. Toch zal er iets moeten gebeuren. Juist bij een onverminderde consumptie van dierlijke eiwitten is het onmogelijk om de gestelde klimaatdoelen van Parijs voor 2030 te behalen. Als we het huidige eetpatroon voortzetten, hebben we straks drie aardbollen nodig om de bevolking van slechts één aardbol te kunnen voeden, en je hoeft er niet voor doorgeleerd te hebben om te snappen dat die optie geen reële is.

Collega Prast, partijgenoot van de staatssecretaris, heeft vanuit haar achtergrond als gedragseconoom voorgesteld om de sociale norm te veranderen. Waar vlees nu de sociale norm vormt in heel veel maaltijden, ook die door de overheid verstrekt worden, zou via een simpele ingreep de sociale norm kunnen worden omgedraaid. Waar nu doorgegeven moet worden dat gasten een plantaardige maaltijd willen, in afwijking van de sociale norm, zou bij het standaard verstrekken van plantaardige diners ook op het ministerie van de staatssecretaris enorm veel klimaatvoordeel behaald kunnen worden, zonder dat de keuzevrijheid wordt aangetast. Wie vlees of vis wil als aanvulling op de plantaardige maaltijd hoeft alleen even een berichtje te sturen in het kader van: Carnivoor? Geef het door! De basismaaltijd is dan voortaan dier-, natuur- en klimaatvriendelijk, geschikt voor iedereen en niemand hoeft iets te missen. Eén telefoontje is voldoende om vlees, vis of zuivel toegevoegd te krijgen.

Minister van Engelshoven, vandaag ook hier aanwezig en ook partijgenoot van de staatssecretaris, heeft al toegezegd deze omkering van de sociale norm in te zullen voeren op het ministerie van OCW. Minister Kaag overweegt hetzelfde te doen. Het college van burgemeester en wethouders in Utrecht heeft besloten hetzelfde doen, De Erasmus School of Economics, de Universiteit Groningen en de Universiteit Utrecht doen mee. Mijn simpele vraag aan de staatssecretaris is of hij bereid is op zijn ministerie het "Carnivoor? geef het door!" serieus te onderzoeken als mogelijkheid en als voorbeeldfunctie. Graag een reactie!

Een duurzamere samenleving, en dus een beter klimaat, heeft energiebesparende maatregelen nodig zoals het stimuleren van zonnepanelen, elektrische auto's en vaker de fiets pakken. Het stimuleren van elektrische auto's verhoudt zich niet tot de youngtimerregeling, waarbij zakelijke rijders voor een auto van vijftien jaar of ouder slechts 35% van de dagwaarde van de auto aan fiscale bijtelling betalen. Je kunt dus spotgoedkoop in een dikke vervuilende oude diesel rijden, die een zeer lage dagwaarde heeft. We hebben in Nederland ook een regeling voor elektrische youngtimers van vijftien jaar of ouder, waarvoor je slechts 17% van de dagwaarde hoeft bij te tellen. Alleen, er zijn helemaal geen fatsoenlijke elektrische auto's van vijftien jaar of ouder, dus deze regeling is volledig onwerkbaar. De praktijk leert dat zakelijke rijders na vijf jaar leasen van een elektrische auto de auto van de hand doen, waarna die auto's in veel gevallen geëxporteerd worden omdat het niet aantrekkelijk is om die zakelijk te blijven rijden tegen een bijtelling van 22% van de nieuwwaarde.

Is de staatssecretaris bereid te onderzoeken om de leeftijd waarop 100% elektrische auto's in aanmerking komen voor de youngtimerregeling te verlagen tot vijf jaar, zodat ondernemers gestimuleerd worden de auto's te blijven rijden in plaats van ze te exporteren naar landen als Duitsland en Hongarije, waar kopers overheidssubsidie krijgen bij de aanschaf van een tweedehands elektrische auto?

Het kabinet wil weliswaar de aanschaf van elektrische auto's stimuleren met een subsidie van €6.000 in 2021, maar dat is na deze kabinetsperiode en zo heel veel tijd hebben we niet bij het oplossen van het klimaatprobleem. Daarom mijn simpele, maar doeltreffende oplossing voor de elektrische youngtimer die, anders dan Emile Ratelband, zijn leeftijd wel zou moeten kunnen verlagen met een simpele pennenstreek als de staatssecretaris dat wil. Graag een reactie. Ik overweeg een motie op dit punt.

Voorzitter. Naast de veelbesproken energietransitie, die te moeizaam op gang komt, zijn meer maatregelen nodig om de klimaatdoelstellingen van Parijs te behalen. De eiwittransitie kan en mag niet meer ontbreken op de agenda. Ook de Gezondheidsraad, de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, het Planbureau voor de Leefomgeving en de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur hebben de afgelopen paar jaar dit geluid steeds dringender laten horen.

Het meest recente advies, namelijk het advies van april 2018 getiteld Duurzaam en Gezond, van de Rli, is hierin heel duidelijk. Ik citeer: "De klimaatopgave leidt op lange termijn onvermijdelijk tot minder productieruimte voor de veehouderij en tot verandering van ons menu." En over de verandering van ons menu doet de Rli een belangrijke aanbeveling: "Stel als doel dat het aandeel dierlijke eiwitten in het eetpatroon in 2030 is gedaald naar 40% van de totale eiwitconsumptie. Een duurzaam en gezond eetpatroon houdt in dat er meer plantaardige en minder dierlijke eiwitten worden gegeten."

Voor de productie en verwerking van ons voedsel zijn natuurlijke hulpbronnen nodig. Landbouwgrond, water en mineralen, maar ook koolstof, fosfaat en stikstof zijn belangrijke grondstoffen voor de eiwitten die de consument tot zich neemt. Maar de natuurlijke hulpbronnen op onze kleine, drukbevolkte planeet raken in rap tempo op. De grootste verliezen worden geleden bij het omzetten van plantaardige eiwitten naar dierlijke eiwitten. Er is zeven kilo plantaardige eiwitten nodig om een koe één kilo te laten groeien. Dat is minstens zo inefficiënt als de inmiddels verboden gloeilamp.

Bovendien valt 24% van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen toe te schrijven aan de voedselproductie. Dit staat in het rapport Food systems and natural resources van het Planbureau voor de Leefomgeving. Het efficiënter en duurzamer gebruiken van natuurlijke hulpbronnen zou dit percentage kunnen verminderen, alsook een verbetering kunnen realiseren op het gebied van biodiversiteit, bodemdegradatie en verdroging, zo stelt het PBL. De uitputting van hulpbronnen zal echter gestaag doorgaan als we in dezelfde mate dierlijke eiwitten blijven consumeren als in de afgelopen decennia.

Voorzitter. Er zijn talloze mogelijkheden om daar verandering in te brengen, ik noemde er al een bij het begin van mijn betoog. Nederland is op dit moment het land met de meeste landbouwdieren per hectare. Maar dat kunnen we veranderen. We kunnen laten zien dat het anders kan in plaats van doorgaan met business as usual. Door minder dierlijke producten te eten draag je bij aan een eerlijker wereldvoedselverdeling en kun je honger ergens anders op de wereld verhelpen. Het land dat nu wordt gebruikt voor het telen van veevoer kan ingezet worden voor het verbouwen van gewassen die direct door de mens geconsumeerd kunnen worden. We kunnen als Nederland koploper worden in de eiwittransitie. Hoe mooi zou dat zijn?

Een ongezond eetpatroon is de oorzaak van veel ziekten. Een groot deel van de diabetespatiënten kan van de medicatie af geholpen worden door een verminderde consumptie van dierlijke en verhoogde consumptie van plantaardige eiwitten. Inzetten op gezonder leven en gelijktijdig groente en fruit duurder maken, dat rijmt echter niet. Dat is een totaal verkeerd signaal naar de samenleving. Nederlanders eten al jaren minder groente en fruit dan is aanbevolen. Uit onderzoek van Eurostat, het statistische bureau van de Europese Gemeenschap, blijkt dat Nederlanders zelfs het minste groente en fruit eten van heel Europa. Circa 30% van de Nederlanders eet dagelijks één tot vier porties groenten en fruit. Het Europese gemiddelde is zo'n 50 %. En de consumptie van vlees en zuivel is in Nederland, u raadt het al, het hoogste van Europa. Laten we consumenten helpen te begrijpen wat de waarde is van een meer plantaardig menu. Voor hun gezondheid, die van hun kinderen en de planeet.

De overheid moet daarin het goede voorbeeld geven. Het kabinet erkent in het preventieakkoord dat mensen ziek worden van verkeerd eten. Het zorgt voor oplopende ziektekosten, maar groente en fruit, dé symbolen als het gaat om gezond voedsel, worden duurder gemaakt. Ongelooflijk. De btw op groente en fruit zou juist moeten worden afgeschaft. Daarom het verzoek aan de regering om deze maatregel terug te draaien en de inkomsten die de overheid daarmee misloopt te compenseren via de invoering van een slachttaks.

Voorzitter. Mijn partijgenoot Lammert van Raan heeft die suggestie gedaan in de Tweede Kamer. En misschien is het goed hier in herinnering te roepen wat de staatssecretaris daar kort geleden van gezegd heeft. "Ik wil het volgende aan de heer Van Raan meegeven. We hebben eerder een discussie gehad over de "vleestaks", zoals we die toen noemden. We wilden destijds het vlees als zodanig belasten, en dat is ongelofelijk lastig in de uitvoering. We hebben daar ook een keer technisch overleg over gehad. Ik waardeer het echt dat er nu in ieder geval gezocht wordt naar een andere manier. Er wordt gezegd: oké, we weten dat vlees echt vervuilend werkt, dat het een van de meest vervuilende ingrediënten van ons voedselpatroon is, kun je dat dan niet op een andere manier doen? Een slachttaks is inderdaad een andere manier, waarbij je naar het begin van de keten kijkt. Ik denk dat het iets te vroeg is om daar alle antwoorden op te geven. Als die vraag nóg een keer komt en we daar iets meer van weten, zullen we uiteindelijk meer moeten weten over het technische gedeelte. Het is niet zo dat ik het nu vol omarm, maar dit is een stuk begaanbaarder qua verkenning dan de eerdere ideeën die we daarover gehoord hebben."

Voorzitter. Welnu, op uitnodiging van de staatssecretaris stel ik de vraag bij dezen nog een keer. We hebben geen tijd te verliezen. Ik hoor graag de laatste stand van zaken rond dit urgente thema!

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Leeuwen. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken, in afwachting van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.