Plenair Sini bij voortzetting behandeling Meerderheid van stemmen



Verslag van de vergadering van 2 april 2019 (2018/2019 nr. 24)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.06 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Sini i (PvdA):

Voorzitter. Graag heten wij de initiatiefnemer en de minister in onze Kamer welkom. Wij spreken wederom onze bewondering uit voor de inzet en de vasthoudendheid van de heer Van der Staaij over een reeks van jaren om een zo effectief mogelijke betrokkenheid van het parlement en de samenleving bij besluitvorming betreffende de Europese Unie te verwezenlijken. Zijn voorstel beoogt een verandering van de Grondwet, strekkende tot invoering van het vereiste van een tweederdemeerderheid van de Staten-Generaal voor de goedkeuring van verdragen inzake de Europese Unie. Wijziging van de Grondwet is een lang traject. Het voorliggende voorstel daartoe dateert echter al uit 2006. Het begint trekken te vertonen van een gebed zonder end, al denken wij niet dat de indiener dat gewild heeft.

Vandaag zetten we de behandeling van het voorstel voort nadat twee jaar geleden deze Kamer heeft besloten het voorstel aan te houden. Er is lang en vaak over gedebatteerd, in dit huis en in de Tweede Kamer. En inmiddels hebben twee staatscommissies zich erover gebogen. Eerst keek de Staatscommissie Grondwet op verzoek van de Tweede Kamer ernaar. Zij was kritisch. En met de motie-Duthler c.s. besloot deze Kamer de hulp van de staatscommissie parlementair stelsel in te roepen en de verdere behandeling van het onderhavige voorstel aan te houden, totdat deze commissie haar onderzoek had afgerond.

In het langverwachte advies wordt op de pagina's 334 tot 338 en met name in de eerste aanbeveling op pagina 337 geconcludeerd dat de Tweede Kamer meer gebruik kan maken van bestaande instrumenten om invloed uit te oefenen op de EU-besluitvorming, zoals het parlementair behandelvoorbehoud, de subsidiariteitstoets, en de gelekaartprocedure. In de derde aanbeveling wordt invoering van een Europawet geadviseerd, waarin bestaande en aanvullende afspraken en werkwijzen over informatie aan en betrokkenheid van de Kamers wettelijk worden verankerd. In de vierde aanbeveling wordt interparlementaire en horizontale samenwerking met andere nationale parlementen geadviseerd. Kan de indiener aangeven hoe hij tegen deze aanbevelingen aankijkt? Mijn fractie vraagt ook de minister op dezelfde vraag in te gaan.

Mijn fractie kan zich geheel vinden in voornoemde aanbevelingen. Wat betreft de eerste aanbeveling merkt mijn fractie op dat in het advies aangegeven had kunnen worden dat de Eerste Kamer ook een gele kaart kan trekken en zelfs een rode kaart. Maar wellicht hoort deze opmerking thuis bij de bespreking van het gehele rapport en de kabinetsreactie daarop.

In de zevende aanbeveling wordt in lijn met de staatscommissie-Thomassen een ruimere uitleg bepleit van artikel 91, lid 3 van de Grondwet, in die zin dat niet alleen de inhoud van een concrete grondwetsbepaling relevant is, maar ook de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten en de strekking ervan. De commissie-Remkes verwijst naar de commissie-Thomassen, die de mogelijkheden heeft uitgewerkt om vast te stellen of een verdrag afwijkt van de Grondwet aan de hand van formele dan wel materiële criteria. In dat verband oordeelde de commissie-Thomassen dat het voorstel-Van der Staaij enerzijds te ruim en anderzijds te beperkt is.

Het is te ruim omdat het ook verdragen omvat die voldoen aan het criterium, bijvoorbeeld oprichtingsverdragen of herzieningen daarvan, maar die inhoudelijk geen verscherpte aandacht behoeven. Het is te beperkt omdat bijvoorbeeld de associatieakkoorden, zoals het recente associatieverdrag EU-Oekraïne, handelsverdragen, zoals het Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag TTIP, en overeenkomsten als het Stabiliteitspact of de Europese bankenunie buiten het bereik van het voorstel vallen.

Eerder had de Raad van State in zijn advies dat ook geconstateerd. En tijdens het debat in deze Kamer twee jaar geleden ontraadde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken het voorliggende voorstel.

De heer Köhler i (SP):

Ik zou aan de heer Sini willen vragen of naar zijn mening zaken als het handelsverdrag in wording met de Verenigde Staten wel zou kunnen vallen onder een ruimere interpretatie van artikel 91, lid 3, van de Grondwet.

De heer Sini (PvdA):

Ik zou zover niet willen gaan en dat komt nog verderop in mijn bijdrage aan de orde. Aan de voorkant hebben beide Kamers al veel mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de besluitvorming als het gaat om dit soort verdragen.

Al met al adviseert de commissie, evenals de commissie-Thomassen, om te komen tot een ruimere uitleg van artikel 91, derde lid, Grondwet in die zin dat niet alleen de inhoud van een concrete grondwetsbepaling relevant is.

Voorzitter. Bij een dergelijke lezing is het initiatiefvoorstel-Van der Staaij overbodig.

Wat mijn fractie nogal heeft verrast, is dat de commissie-Remkes zonder onderbouwing plotsklaps aangeeft dat wanneer haar voornoemde advies niet wordt overgenomen, zij dan adviseert het voorstel-Van der Staaij toch maar tot uitgangspunt te nemen. De laatste zin komt onzes inziens zonder argumentatie als een duveltje uit een doosje.

De heer Van Hattem i (PVV):

De Partij van de Arbeid concludeert eigenlijk dat het punt van de commissie-Remkes dat het initiatiefvoorstel gevolgd moet worden als artikel 91, lid 3, niet wordt uitgebreid, als een duveltje uit een doosje komt. Tegelijkertijd zegt u dat u er ook geen gronden voor ziet om aan artikel 91, lid 3, verdere uitleg te geven. Dus wat wil de Partij van de Arbeid nu wel doen op dit vlak?

De heer Sini (PvdA):

Eerst wil ik antwoord op mijn vraag hebben. Vervolgens ga ik met mijn fractie een besluit nemen. Ik had overigens graag gezien dat deze behandeling was uitgesteld totdat wij de kabinetsreactie op het rapport hadden. Zoals ik al eerder heb gezegd, mis ik de onderbouwing van die laatste zin in het advies.

De heer Van Hattem (PVV):

De Partij van de Arbeid heeft op dit moment dus geen opvatting over het al dan niet een ruimere uitleg geven aan artikel 91, lid 3. Voor het verslag zeg ik er dit bij. In mijn eerste termijn had ik het over artikel 93, maar dat moet uiteraard artikel 91 zijn. Dat was een verspreking. Dat voor de Handelingen. Maar u heeft dus geen opvattingen over artikel 91, lid 3. Wat is dan voor u nog noodzakelijk om u daar wel een mening over te kunnen vormen? U geeft zelf al aan dat deze discussie al heel erg lang loopt. Hoeveel meer duidelijkheid hebt u nog nodig en kunt u nog krijgen? Zoals u zelf zegt, is dit een langlopende zaak. Wat is er nog meer nodig voor de PvdA om duidelijkheid te kunnen krijgen? Geef nou eens keer zelf duidelijkheid over waar jullie staan.

De heer Sini (PvdA):

Wat mijn fractie betreft houden we ons aan de huidige Grondwetsbepaling artikel 91, lid 3. Die dekt de lading als het gaat om wat de heer Van der Staaij wil. Als je dat tot standaard verheft en bij ieder verdrag dat artikel toepast, denken wij dat het voldoende moet zijn. Wij vinden het voorstel dus overbodig, maar met de komst van het rapport achten wij het toch goed om de indiener en de minister daarover te horen.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Nu kan ik de denkrichting van de PvdA eigenlijk helemaal niet meer volgen. Want u zegt dat we dit artikel moeten toepassen, maar dit artikel bestaat al. Tegelijkertijd geeft u ook geen beweging richting een verdere uitbreiding van het artikel. U zegt dus eigenlijk: we gaan gewoon helemaal niets doen. Dat is mijn conclusie. Dan zouden we toch het oordeel van de staatscommissie-Remkes moeten volgen en zouden we dit initiatiefvoorstel wel moeten omarmen, want u wilt hier op dit vlak geen beweging laten zien. Dat is de conclusie die ik hieruit trek.

De heer Sini (PvdA):

Nee, voor ons had dit voorstel niet gehoeven. Wij denken namelijk dat het bestaande artikel voldoende is en wij denken vooral dat aan de voorkant enorme mogelijkheden liggen voor beide Kamers om invloed uit te oefenen op de EU-besluitvorming.

Voorzitter. Onze principiële, praktische en wetssystematische bezwaren tegen het voorstel, zoals door mijn voorganger Schrijver eerder zijn verwoord, blijven overeind. Mijn fractie heeft in dat debat aangegeven dat het voorstel-Van der Staaij duidelijk zowel te breed als te beperkt is. Wij riepen in herinnering dat voor verdragen die afwijken van onze Grondwet reeds de hoge drempel van een tweederdemeerderheid geldt krachtens artikel 91, lid 3 van de Grondwet. Hoe kijkt de indiener aan tegen het nu herbevestigd advies van een ruimere uitleg van artikel 91, derde lid van de Grondwet? Ik vraag ook de minister of zij vooruitlopend op de kabinetsreactie op het rapport haar mening kan geven. Zijn de indiener en de minister het met mijn fractie eens dat voornoemde ruimere uitleg te verkiezen valt boven het volgen van het pad van het initiatiefvoorstel? Is de initiatiefnemer, nu hij kennis heeft genomen van het commissieadvies, het met mijn fractie eens dat zijn voorstel kan leiden tot een "experiment" dat de Europese Unie soms zelfs vleugellam kan maken?

Wij kijken met belangstelling uit naar de reactie van zowel de initiatiefnemer als van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Sini. Ik geef het woord aan mevrouw Bikker.