Verslag van de vergadering van 23 april 2019 (2018/2019 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.56 uur
Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Eindelijk hervatten wij, na ruim een jaar, maar wel binnen de termijn van deze zittingsperiode van deze Kamer, de beraadslaging over het initiatiefwetsvoorstel zorgplicht kinderarbeid. In december 2017 hebben wij al uitgebreid gesproken tijdens de eerste termijn. Ik zal mijn inbreng van de eerste termijn dan ook zo min mogelijk herhalen en hoofdzakelijk ingaan op de beantwoording door de initiatiefneemster en de minister. Ik wil hen dan ook bedanken voor hun uitgebreide beantwoording.
Mevrouw Kuiken zet middels dit initiatiefvoorstel consumentenbescherming centraal, terwijl het werkelijke doel het uitbannen van kinderarbeid is. Ondanks dat wij leven in een periode van globalisering, is dit niet uit te bannen zolang landen waar kinderarbeid een onderdeel is van het dagelijks bestaan, zelf niet meewerken. Dan doel ik niet op het ondertekenen van allerlei verdragen. Het is makkelijk goede sier te maken met het aantal handtekeningen. Tussen zeggen en doen zit een groot verschil. Het gaat dus om de praktijk. Een voorbeeld: in India is er een verbod op kinderarbeid in diverse bedrijfstakken, bijvoorbeeld in de tapijtindustrie. Toch worden kinderen bij hun ouders weggelokt met het verhaal dat zij een opleiding krijgen tot tapijtknoper. Vervolgens worden de kinderen bewust honderden kilometers verderop twaalf tot zestien uur gedwongen om tapijten te knopen. Er zijn dus wel regels, maar ze worden niet gehandhaafd.
Ondertussen zijn ngo's en vakbonden hier al jarenlang van op de hoogte. Je kan je dan afvragen wat ze hebben toegevoegd. Wat hebben zij daadwerkelijk gedaan om de erbarmelijke omstandigheden waarin vele kinderen leven, te verbeteren? Dan doel ik dus op resultaten in de praktijk, niet op papier. Dat ngo's en vakbonden dit initiatiefvoorstel steunen, is volkomen logisch. Het geeft hun namelijk een politiek instrument om bedrijven die actief zijn in Nederland, naar willekeur aan de schandpaal te nagelen.
Voorzitter: Flierman
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Voorzitter. Ieder weldenkend mens is tegen kinderarbeid, maar zoals de minister al rationeel aangaf, is de vraag of dit wetsvoorstel kan bijdragen aan het effectief aanpakken van kinderarbeid. Ook de minister geeft aan dat het een mondiaal probleem is en in mondiale ketens voorkomt, hetgeen de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid ernstig belemmert. Het kan toch niet zo zijn dat deze ondoenlijke taak dan op het bordje van de bedrijven wordt geschoven?
Voorzitter. Ik rond af. Dit voorstel is enkel een papieren tijger en geeft ons de illusie dat we een betere wereld creëren. Het zal echter niets bijdragen aan het uitbannen van kinderarbeid. De enige die er garen bij spint, is het gesubsidieerde netwerk van onder andere ngo's en vakbonden die een instrument in handen wordt gegeven om de eigen politieke agenda uit te rollen. De echte oplossing ligt bij de betreffende landen waar kinderarbeid voorkomt. Zij zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het welzijn van de eigen onderdanen en dus ook voor het welzijn van hun kinderen. Daar ligt de sleutel voor het oplossen van het probleem van de kinderarbeid. Het zal duidelijk zijn dat de PVV tegen het wetsvoorstel zal stemmen.
De voorzitter:
Mevrouw Vlietstra wil u een vraag stellen.
Mevrouw Vlietstra i (PvdA):
Graag, voorzitter. Mevrouw Faber heeft het over het "aan de schandpaal nagelen van bedrijven". Daar zou ik een toelichting op willen krijgen, want bedrijven zijn gehouden om de OESO-richtlijnen na te leven en uit te voeren. Deze wet kan daar behulpzaam bij zijn. Ik zal daar in mijn inbreng straks op ingaan. Hoe denkt mevrouw Faber dat bedrijven, anders dan door deze wet, aan hun verplichtingen kunnen voldoen?
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
De PVV-fractie vindt het uitgangspunt van de wet onjuist. Zoals ik al zei: iedereen is tegen kinderarbeid, maar we gaan het op deze manier niet redden, want in feite is het wetsvoorstel een papieren tijger. Zoals u zelf ook al zegt, zijn landen gehouden aan de OESO-richtlijnen, maar ook die worden al niet gehandhaafd. Ook dat werkt niet. En dan gaan we dus een tweede papieren tijger neerzetten om het wel te handhaven. Het probleem ligt bij de landen zelf. Daar zijn de regeringen. Die regeringen moeten eerst eens beginnen met hun eigen onderdanen een fatsoenlijk leven gunnen. Dat gebeurt niet. Ik gaf net ook al het voorbeeld van India. Daar zijn regels, maar die worden niet gehandhaafd. Moeten wij dat probleem dan maar op het bordje schuiven van bedrijven die in Nederland actief zijn, terwijl organisaties zoals de OESO dit in feite al niet kunnen bewerkstelligen? Daar worden de regels al niet van gehandhaafd. Dit gaat gewoon niet werken. We gaan alleen maar extra administratieve handelingen in het leven roepen die niet te handhaven zijn. Het is een ondoenlijke taak om je hele productieketen na te kijken, want misschien zit er wel ergens, in welk instrument dan ook — misschien in een koelkast of waar dan ook — een klein schroefje dat bijvoorbeeld uit Bangladesh afkomstig is. Dat weten we niet. Het is onuitvoerbaar.
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Dat is een heel uitvoerig antwoord, maar het is geen antwoord op mijn vraag. Op basis van de OESO-richtlijnen zijn overheden en bedrijven gehouden om die richtlijnen uit te voeren in hun werkzaamheden. Mevrouw Faber formuleert wat anderen moeten doen, met name de landen waar kinderarbeid aan de orde is. Maar mevrouw Faber geeft geen antwoord op mijn vraag hoe bedrijven in haar ogen dan invulling zouden moeten geven aan hun verantwoordelijkheid op dit punt.
De voorzitter:
Via de voorzitter graag, mevrouw Faber.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
O, sorry. Pardon, voorzitter, ik zal het via de voorzitter doen. Ik kijk natuurlijk naar de collega; het ging dus per ongeluk vanzelf.
U geeft zelf aan dat er al OESO-richtlijnen zijn; er zijn dus al richtlijnen waarnaar gehandeld moet worden. Dat gebeurt al niet; dat is punt één. Het heeft dus geen zin om daar een tweede papieren tijger naast te zetten. Dan zegt u: dan moeten die bedrijven er eens over gaan nadenken dat zij geen kinderarbeid in hun keten moeten hebben of dat ze in ieder geval niet betrokken zijn bij kinderarbeid. Dat is wat u in feite vraagt, maar dat is een ondoenlijke opgave, want in feite is het symptoombestrijding. Het is symptoombestrijding om het bij de bedrijven neer te leggen, terwijl de regeringen in die landen, bijvoorbeeld India, niet hun eigen regels handhaven. Het is gewoon ondoenlijk. Je moet beginnen bij de bron. Je moet beginnen waar de kinderarbeid plaatsvindt; dat is in die landen. Daar moet je de handhaving op zetten en daar moeten gewoon maatregelen genomen worden. Als dat niet gebeurt, dan zitten wij hier helemaal aan het einde van de keten. Je loopt overal achteraan. Het is gewoon ondoenlijk. Het is niet werkbaar. Als je een wet wil aannemen, dan zal die ook handhaafbaar moeten zijn. Ik begrijp natuurlijk wel dat de collega van de PvdA hier met de allerbeste bedoelingen staat. Ik wil haar dat compliment natuurlijk wel geven, maar het gaat niet werken.
De voorzitter:
Mevrouw Vlietstra nog, tot slot, kort.
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Ja, tot slot, heel kort. Ik begrijp uit het verhaal van mevrouw Faber dat ze kinderarbeid verderfelijk vindt — daar steun ik haar in — maar dat ze geen verantwoordelijkheid weggelegd ziet voor Nederlandse bedrijven om een bijdrage te leveren aan de oplossing hiervan, omdat ze niet gelooft dat dat gaat werken.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Hier wil ik nog wel eventjes op reageren. Ik vind het een beetje flauw om de verantwoordelijkheid te verleggen van de oorsprong, van de bron, naar het einde van de keten. Dat vind ik niet netjes.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Faber. Het woord is aan de heer Overbeek.