Plenair Van Rooijen bij behandeling Pakket Belastingplan 2020



Verslag van de vergadering van 9 december 2019 (2019/2020 nr. 11)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.49 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Voorzitter. Onze inkomstenbelasting is ziek en onze Belastingdienst is ontspoord. De teloorgang van de Belastingdienst. Hoe heeft de ooit beste Belastingdienst ter wereld zo diep kunnen zakken? Hoe heeft het zover kunnen komen?

Er moest een rapport van de commissie-Borstlap en -Joustra uit 2017 aan te pas komen om de politieke boel over de Belastingdienst eens goed wakker te schudden. En daar was een dramatische aanleiding voor nodig: de vertrekregeling voor bijna 5.000 ambtenaren van de Belastingdienst, waarvan Wiebes moest erkennen dat hij er niet van op de hoogte was. Dat rapport geeft een beeld van de chaos: ingeslepen informaliteit, informele besluitvorming zonder afstemming met de minister en de staatssecretaris, met de top van de Belastingdienst en met de ambtelijke top van het ministerie. De investeringsagenda is in beslotenheid ontwikkeld. Staatssecretaris Wiebes schreef toen aan de Kamer: ik heb de hardnekkigheid van de Belastingdienst onderschat. Dat was mede de oorzaak van de vertrekregeling.

Het probleem zit nog dieper. Alle kabinetten van na de invoering van het boxenstelsel in 2001 hebben het belastingstelsel als een politiek speeltje behandeld — ja, mishandeld — en de Belastingdienst als kop-van-jut gebruikt. De wettenkerstboom werd steeds voller gehangen en is eraan bezweken. Er is een spoor van vernieling aangericht. En de staatssecretarissen hebben dat aftakelingsproces niet kunnen keren. Er werden na 2001 staatssecretarissen aangewezen die onvoldoende kaas hadden gegeten van de Belastingdienst en zijn taken, bevoegdheden, beperkingen en vooral zijn cultuur. Die is dominant, zelfbewust, eigenzinnig. Maar ook trots: wij van Financiën, wij van de Belastingdienst; ik heb er deel van uitgemaakt.

De invoering van het toeslagenstelsel met uitvoering door de Belastingdienst kwam erbij als een dief in de nacht. Er was niet goed nagedacht over de kwetsbaarheden van deze dienst, gegeven de kwetsbaarheden van het toeslagenstelsel zelf. Wat zich dan wreekt, is dat de post van staatssecretaris van Financiën bij formaties niet de prioriteit krijgt die hij moet hebben. De post is zwaarder dan een aantal ministersposten. Soms zitten er twee ministers op één ministerie met in totaal drie bewindslieden. Raar maar waar, in een toch heel klein kabinet. Men denkt: zolang het geld met bakken binnenkomt, is er niets aan de hand. En als in de crisis tekorten dreigen zoals destijds, draaien we de kraan van lastenverzwaringen gewoon wijd open: kassa, 30 miljard!

De benoeming van staatssecretarissen was vroeger anders, voorzitter. Kijk naar de keur van namen van prominente staatssecretarissen van Financiën vanaf 1960 tot 2001: bijna allemaal hadden ze een fiscale achtergrond en vaak waren ze afkomstig uit de Belastingdienst. Het waren fiscale deskundigen die het politieke handwerk al kenden of snel leerden. Ze waren in staat met argumenten en gezag in het kabinet te zeggen "niet doen". De nieuwkomers vanaf 2001 hadden vrijwel geen van allen een fiscale achtergrond en ze hadden zeker geen ervaring met de Belastingdienst. Sommigen werden later ook nog gepromoveerd tot minister; ik zal daar verder niets aan toevoegen.

Het eerste wat moest gebeuren, en gelukkig is gebeurd, was weer iemand aan het roer benoemen met fiscale kennis van zaken en met de benodigde expertise, iemand die het reilen en zeilen van de Belastingdienst goed kent en de weg weet in het fiscale wetgevingsgebouw, dat steeds meer op een doolhof lijkt. Deze staatssecretaris, de opvolger van Wiebes, heeft de ambities van Wiebes fors naar beneden bijgesteld: de modernisering van de dienst is een zaak van de lange adem.

In mijn periode als lid van de Tweede Kamer heb ik intensief met de staatssecretaris en soms ook met de minister van Financiën gedebatteerd over het fiscale beleid en over de staat van de Belastingdienst. Ik heb een aantal moties ingediend die uiting gaven aan mijn grote bezorgdheid en die van mijn fractie. Geen enkele werd aangenomen of kreeg oordeel Kamer. Ik moet nu helaas constateren dat we op een dood punt zijn aangekomen. Eigenlijk moet er zo veel als mogelijk een standstill komen in de wetgeving om de Belastingdienst in staat te stellen de zaken op orde te brengen: een adempauze om op adem te komen. En die tijd moet gebruikt worden om in het nieuwe regeerakkoord van 2021 te komen tot een fundamentele hervorming van het belastingstelsel en een modernisering van de Belastingdienst; ook een belangrijke zaak bij de formatie. We moeten nu de tijd nemen om de bouwstenen voor de hervorming aan te dragen en daarvoor tijdig een groot draagvlak te scheppen, zo mogelijk met brede consensus. Niets is politieker dan een belastinghervorming. Kan de staatsecretaris hierop in deze Kamer uitvoerig ingaan?

Voorzitter. Ik heb een klein deel van het emotionele debat in de Tweede Kamer vorige week over de kinderopvangtoeslag vanuit de Tweede Kamerzaal meegemaakt en de emoties van betrokkenen, de slachtoffers op de tribune, gezien en gevoeld. Het was aangrijpend, het was schrijnend om te horen en te zien. De uitvoeringsproblemen bij de kinderopvangtoeslag zijn de druppel. Maar die problemen zijn uitdrukking van een veel dieperliggend probleem: de invoering van het toeslagenstelsel, uit te voeren door de Belastingdienst. Oud-staatssecretaris Wijn voerde het toeslagenstelsel in en verkondigde met trots dat de Belastingdienst ging zorgen voor inkomen. Ik heb destijds Wijn dringend geadviseerd en gewaarschuwd: doe dit de Belastingdienst niet aan, en als dat toeslagenstelsel er toch moet komen, richt dan een aparte uitvoeringsdienst in. Ik noemde dat Dienst nummer 2.

De ambtenaren van de Belastingdienst zijn opgeleid tot deskundigen voor het uitvoeren van de belastingwetgeving: heffen, controleren en innen. Dat is ook hun mentaliteit en cultuur. Zij hebben grote moeite om geld uit te keren, om geld te betalen aan burgers op basis van voorlopige inkomensgegevens, en dan ook nog meer en meer ongecontroleerd. Het is geen uitvoeringsorganisatie maar een ontvanger, een incasseerder, al mag het zeker geen incassobureau worden.

De heer Schalk i (SGP):

Het begin van het betoog van de heer Van Rooijen leek een beetje op een soort functioneringsgesprek met alle voorgaande staatssecretarissen. De heer Van Rooijen zegt nogal wat over datgene wat er allemaal fout gaat bij de Belastingdienst enzovoort. Daar zullen we allemaal wel iets over zeggen. Maar is hij het met mij eens dat we ook een beetje de hand in eigen boezem moeten steken? Staatssecretarissen en ministers kunnen wel wetten voorleggen, maar parlementen nemen die aan.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik ben blij met deze opmerking van de collega. Het is waar dat niet alleen kabinetten, bewindslieden, ministers van Financiën en staatssecretarissen van Financiën verantwoordelijkheid hebben. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer hebben daar als medewetgever ook een grote verantwoordelijkheid in. De vorige spreker heeft dat zojuist ook nog duidelijk benadrukt. Ik denk dat we onszelf dat zeker moeten aanrekenen. Vandaar mijn betoog om richting de volgende kabinetsperiode heel goed te kijken wat we nog wel en niet kunnen met wetgeving en om daarbij de uitvoeringstoets heel zwaar te laten wegen. Wat niet kan, of wat niet snel mogelijk is, moeten we ook uitstellen.

De heer Schalk (SGP):

Fijn dat de heer Van Rooijen het met me eens is dat we niet alleen moeten wijzen. Ik heb vroeger geleerd: als je naar iemand wijst, staan er drie vingers naar jezelf. Ik denk dat we dat gewoon moeten meenemen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ja.

De heer Essers i (CDA):

De heer Van Rooijen is een bescheiden man. Dat siert hem. Hij zegt niet expliciet dat hij zelf ook staatssecretaris van Financiën is geweest, en wel in de tijd van het kabinet-Den Uyl. Hij heeft daar ervaring opgedaan met de Wet op de Investeringsrekening. Dat was de eerste ongelofelijk instrumentele regeling voor belastingen en werd gebruikt voor werkelijk alles, van kleinschaligheidstoeslag tot groteprojectentoeslag. Het bijzondere van die Wet op de Investeringsrekening was dat je een negatieve aanslag kon krijgen. Als je te weinig belasting betaalde, kon de fiscus het verschil met de premie alsnog uitkeren. Toen werd de Belastingdienst ook een uitkerende instantie. We hebben daar heel slechte ervaringen mee opgedaan. U kunt dus ook uit eigen historie vertellen hoe voorzichtig je moet zijn met een Belastingdienst die gaat uitkeren in plaats van innen.

De voorzitter:

Had u ook nog een korte, verduidelijkende vraag?

De heer Essers (CDA):

Kan de heer Van Rooijen dat bevestigen?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Het is een mooi voorbeeld dat de collega hier aanhaalt. Ik moet er overigens bij zeggen dat de WIR nog werd voorafgegaan door de SIR, de Selectieve Investeringsregeling, van het kabinet voor het kabinet-Den Uyl. Die regeling ging over het op een heel andere manier sturen van investeringen, echt bureaucratisch en ambtelijk, terwijl die van het kabinet-Den Uyl bedoeld was om de effectieve belastingdruk op het bedrijfsleven substantieel te verlagen. Om het nog even in de herinnering te roepen: het tarief van de vennootschapsbelasting was toen 48%. 48%. Na de eerste oliecrisis was er, met de dreigende werkloosheid en de optredende werkloosheid, alle reden om een grote belastingverlaging voor het bedrijfsleven door te voeren. De WIR was een systeem van subsidiëring via de vennootschapsbelasting, van 4 miljard gulden per jaar. Dat kwam neer op 40 punten vennootschapsbelastingverlaging, als je de vennootschapsbelasting op de gasbaten buiten beschouwing liet. Dat betekende dus dat een links kabinet hier een rechts besluit nam. Rechtse kabinetten nemen vaak, zoals dit kabinet, linkse besluiten. Dat zogenaamd linkse kabinet nam het besluit om de effectieve vennootschapsbelasting voor het bedrijfsleven met 40 procentpunten te verlagen. Het ging nog verder.

De voorzitter:

Ik begrijp van de vragensteller dat hij inmiddels voldoende antwoord heeft gekregen op zijn vraag, zo heb ik van de heer Essers gezien. Dus misschien wilt u uw betoog vervolgen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ja, maar ik moet toch antwoord geven op de vraag, althans een bevestiging geven.

De voorzitter:

Rond u het even af.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Inderdaad, voor veel bedrijven die geen vennootschapsbelasting betaalden, betekende de WIR een restitutie. Daar zijn we het over eens.

Voorzitter. Ik wilde zeggen dat mijn vrees uitgekomen is over de grote ravage die het toeslagenstelsel heeft aangericht.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

De WIR is een heel interessant voorbeeld van een punt waar ik al in diverse speeches over dit soort onderwerpen op heb gewezen, namelijk de reflexivity, dus dat mensen anticiperen op beleid. De WIR is een ontzettend goed voorbeeld en daarom was ik blij dat de heer Essers dat aan de orde stelde. Die WIR werkte eigenlijk alleen in het laatste weekend toen het kabinet-Lubbers die ging afschaffen en iedereen naar de notaris rende en nog snel investeringen ging plegen. Toen werden er, geloof ik, in een weekend voor miljarden aan activa aangeschaft en transacties gedaan. Is de heer Van Rooijen het met mij eens dat we veel meer rekening moeten houden met gedragseffecten en anticiperende gedragseffecten van belastingbetalers op het beleid?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik zal daar kort op antwoorden. Ik wil hier nu wel in het openbaar zeggen dat ik destijds minister Ruding, eigenlijk als schrijver van dat wetsontwerp — dat is op Financiën gemaakt en niet op Economische Zaken — regelmatig heb gezegd: zet de rem op de hoogte van de WIR, ga die 40% geleidelijk aan verminderen om te zorgen dat die niet de effecten gaat hebben die uiteindelijk moeten leiden tot een plotse afschaffing. Dat is het antwoord op uw vraag.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik zei dat mijn vrees uitkwam over de ellende, de ravage die het toeslagenstelsel zou gaan uitrichten. Na de Bulgarenfraude, die tot het aftreden leidde van Weekers, werd op verzoek van de Tweede Kamer overgegaan tot een streng controlebeleid. Ook ik moet vaststellen dat onzorgvuldige controle bij de kinderopvangtoeslag tot uitwassen heeft geleid. Zorgelijk is overigens dat de omvang van het aantal slachtoffers van die hardere, te harde aanpak nog lang niet bekend is. Ik noem naast het toeslagenstelsel een reeks beslissingen die tot de huidige fiscale impasse heeft geleid en die veelal door politieke besluiten is gedragen.

De volgende hoofdlijnen springen er voor de fractie van 50PLUS uit.

In de eerste plaats: de nevendoelen van de belastingheffing nemen een steeds grotere plaats in bij de belastingwetgeving. Ik noem inkomensbeleid, arbeidsmarktbeleid en milieubeleid. Daar komt nu het klimaatbeleid bij, dat vooralsnog een monster kan worden voor de Belastingdienst. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij de uitvoering van dat beleid wil uitbesteden naar een andere dienst wegens "tijdens de verbouwing gesloten", zou ik dus maar zeggen. Het water staat aan de lippen van de Belastingdienst. Graag een reactie van de staatssecretaris op dat verwijzen naar een ander loket.

Inkomensbeleid heeft tot grote nivellering geleid. Koopkrachtplaatjes leiden per jaar tot bijsturing van losse onderdelen van de inkomstenbelasting en de toeslagen. Arbeidsmarktbeleid heeft tot grote verschillen in effectieve druk geleid tussen een- en tweepersoonshuishoudens, tussen een- en tweeverdieners, tussen werkenden en niet meer werkenden en tussen werknemers en zelfstandigen. In hoeverre is er sprake van ongelijke behandeling, van discriminatie en ook van leeftijdsdiscriminatie? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Dan het tweede punt. Een uitvloeisel is de onuitroeibare politiek van kabinetten van elke kleur om steeds meer inkomensafhankelijke regelingen in te voeren die in hun stapeling en samenval leiden tot gevolgen die ongewenst, onvermijdelijk en onoplosbaar zijn. De huur- en zorgtoeslag met hun eigen inkomensgrenzendynamiek maken de samenloop met de inkomstenbelasting nog gecompliceerder. Een onontwarbare kluwen. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Het derde punt is het volgende. Het enorme aantal van 1,1 miljoen zzp'ers roept de vraag op in welke mate de zeer royale fiscale regeling voor zelfstandigen medeoorzaak is van die groei. Zorgelijk is dat na de afschaffing van de VAR — deze VAR — en het feitelijk buiten werking stellen van de Wet DBA als opvolger van de VAR er in feite een controleloos tijdperk is ingetreden, dat nog lang kan voortduren; een soort Stadhouderloos Tijdperk. Graag een reactie van de staatssecretaris. Hoe ziet hij een oplossing?

De teloorgang van de Belastingdienst had allang chefsache moeten zijn voor de minister-president. Hij moet nú optreden. Drie kabinetten-Rutte hebben die teloorgang van de Belastingdienst laten gebeuren. De premier stond erbij en keek ernaar. Ik heb de premier bijna nooit kunnen betrappen op zorgelijke verklaringen over de staat van de Belastingdienst. Ik herhaal hier mijn verzoek aan de premier en de minister van Financiën, via de staatssecretaris, om op korte termijn een tweede staatssecretaris van Financiën te benoemen; dus een verzoek om twee staatssecretarissen, van wie er een uitsluitend verantwoordelijk is voor de Belastingdienst. Ik stel voorop, zoals ik ook aan de overkant heb gezegd, dat het geen enkele kritiek is op deze staatssecretaris; integendeel, ik zie het als een steun in de rug bij zijn immense taak en verantwoordelijkheid. Ik zeg tegen hem: de Belastingdienst is een te zware belasting voor één staatssecretaris. Partijpolitiek hoeft dat geen probleem te zijn, want hij mag van onze fractie ook van D66 komen of partijloos zijn. Het gaat om de expertise. Graag een goed onderbouwde reactie van de staatssecretaris; anders overweeg ik een motie in de tweede termijn. Op 6 juni 2019 heb ik voor de tweede keer een motie ingediend.

Ook voor de hervorming van de inkomstenbelasting moeten nu stappen worden gezet. Er kan niet worden volstaan met louter een interdepartementale werkgroep of Financiënwerkgroep. Meest logisch is een kleine staatscommissie die uiterlijk in het najaar volgend jaar rapport uitbrengt. Het rapport van de commissie-Van Dijkhuizen is een voorbeeld hoe het niet moet. Graag een reactie van de staatssecretaris. Is het geen tijd, zo vraag ik, voor een parlementair onderzoek of zelfs een enquête naar de Belastingdienst? Die vraag stel ik aan deze Kamer zelf.

Voorzitter. De Tweede Kamer heeft zich hier eerder als lam dan als leeuw gedragen, om met oud-Kamervoorzitter Vondeling te spreken. Gelukkig is er nu, na de breed ondersteunde motie-Heerma, een onderzoek naar grote uitvoeringsdiensten zoals onder andere de Belastingdienst en het UWV. Een motie over een parlementaire enquête over het kinderopvangtoeslagdebacle haalde het vorige week niet. Parlementaire enquêtes hebben de naam en faam erop uit te zijn koppen te laten rollen. Vaak worden dan zaken politiek afgeruild: jij weg, dan ook jij weg. Of: allebei niet weg. Dat is geen goede aanpak. Wellicht is daarom de minder politieke Eerste Kamer soms beter geschikt om een enquête, een mini-enquête of een onderzoek te houden.

Ik heb in de Tweede Kamer in februari 2019 een motie ingediend samen met Kamerlid Leijten van de SP voor een parlementair onderzoek naar de Belastingdienst. Ik heb die niet in stemming gebracht, omdat ik nog wilde afwachten of er een kentering zou komen. Minister Hoekstra kende mijn opvatting. Hij was het met mij eens dat er in ieder geval wel direct een extern onderzoek moest komen naar de ICT-top van de Belastingdienst. Dat onderzoek door Ernst & Young zou eind dit jaar gereed zijn. Kan de staatssecretaris aangeven of dat onderzoek inmiddels gereed is? Wil hij dat rapport ook terstond aan deze Kamer toezenden zodra het gereed is?

Inmiddels, een jaar later, is duidelijk dat de situatie bij de Belastingdienst onhoudbaar is. Een enquête of onderzoek zou toekomstgericht moeten zijn en geen bijltjesdag mogen worden. Wegsturen van voorgangers van zittende bewindslieden lost ook niets op. Onderzoek door Donner en onderzoek door de Auditdienst Rijk zijn prima, maar de Belastingdienst moet chefsache zijn voor het parlement, is het niet de Tweede Kamer, dan misschien toch wel de Eerste Kamer. De Belastingdienst moet overigens ook chefsache zijn van minister Hoekstra van Financiën, die immers staatsrechtelijk verantwoordelijk is voor de staatsecretaris.

Voorzitter, ik ga over naar het wetsontwerp Belastingplan 2020. Voor dit kabinet is regeren naar voren halen en vooruitschuiven. Dit kabinet haalt lastenverlichtingen naar voren en schuift lastenverzwaringen door naar het volgende kabinet. Het kabinet haalt 1,7 miljard geplande lastenverlichting naar voren uit 2021 en er komt structureel 3 miljard aan extra middelen bij om de lasten van huishoudens te verlichten, vooral voor werkenden. Van die lastenverlichting is 1,5 miljard afkomstig uit een verschuiving van lasten van burgers naar het bedrijfsleven.

Het uitstel van lastenverzwaringen blijkt uit de recente middellangetermijnraming van het Centraal Planbureau. Ik citeer: "De beleidsmatige lasten stijgen met 5,8 miljard, waarvan 4,5 miljard ten laste komt van gezinnen, vooral door stijgende zorgpremies en de hogere loon- en inkomstenbelasting, zoals via een verdere beperking van de hypotheekrenteaftrek." Graag een onderbouwing door de staatssecretaris van deze twee beleidskeuzes van het heen en weer schuiven.

Ik ga terug naar het jaar 2020. De arbeidskorting wordt verhoogd met €420. De ouderenkorting wordt met geen cent verhoogd. In drie jaar tijd gaat de arbeidskorting met bijna €1.000 omhoog en dat kost maar liefst 2,1 miljard. De ouderenkorting wordt beleidsmatig in die jaren niet verhoogd. Dit jaar is er een fooi van zegge en schrijve €26.

Dat brengt mij op de ontwikkeling van de collectieve lasten: in de negen jaren Rutte zijn de collectieve lasten gestegen van 34% naar 39%. Dat is de belangrijkste reden voor de geringe koopkrachtverbetering voor iedereen, maar vooral ook voor de niet-meer-werkenden. Die waren al zwaar getroffen door de lastenverzwaringen na de crisis en dan krijgen zij, als extra klap, ook nog veel minder belastingverlaging onder Rutte II en III. In het Belastingplan was dat 5 miljard in 2016 en nu gebeurt het weer in dit grote miljardenplan onder het motto: we verlagen de belasting op arbeid. Maar dat gebeurt ook onder het motto, al staat het er niet: en we verlagen de belasting voor ouderen niet.

Ik kan dat simpel aantonen. Voor werkenden is het totaal van de algemene heffingskorting en arbeidskorting tussen 2010 en 2020 met ruim €3.100 gestegen tot ruim €6.500. Voor ouderen is de algemene heffingskorting en de ouderenkorting samen met slechts €1.300 gestegen tot bijna €3.000. Ouderen krijgen in de periode 2010-2020 dus bijna €2.000 minder belastingverlaging dan werkenden. Op dit moment hebben ouderen €3.100 minder heffingskortingen dan de kortingen van de werkenden: €3.400 voor de ouderen tegenover €6.500 voor de werkenden. Dat is het resultaat van twintig jaren pure fiscale leeftijdsdiscriminatie. Dat heeft volgens mijn fractie niets met belastingheffing naar draagkracht te maken. Uit de antwoorden op onze vragen blijkt dat de arbeidskorting in 2022 bijna 23 miljard kost en dat daarvoor de tarieven van alle schijven met 5,65% verlaagd zouden kunnen worden voor jong en oud. Daarmee had ook de marginale druk fors verlaagd kunnen worden, evenals de afbouw van de arbeidskorting.

Het Nibud heeft vorig jaar een beeld gegeven van de koopkrachtontwikkeling over de periode 2010-2019. Daaruit blijkt dat de lonen met 11% zijn gestegen, de AOW met 15% en de pensioenen met 0%, omdat die al tien jaar niet worden verhoogd. Zojuist las ik in een dagblad dat de armoede onder 55-plussers en overigens ook bij 70-plussers volgens het CBS sterk is toegenomen. Van de mensen tussen 55 en 65 jaar is 10% arm, blijkt nu. Met die 10% blijkt helaas het gelijk van 50PLUS.

Voorzitter, tot slot. Ik kan kort zijn over de voor spaarders onrechtvaardige belastingheffing in box 3. Het blijkt een black box voor de Tweede en de Eerste Kamer. Voor veel fracties en ook voor de 50PLUS-fractie blijft het trekken aan een dood paard. Wacht u maar tot 2022.

De voorzitter:

Uw spreektijd is op. Wilt u afronden?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ja, dat kondigde ik aan, als u hebt geluisterd. Met de CDA-fractie betreuren wij het dat het nu niet mogelijk is om een tijdelijke extra vrijstelling voor spaarders te realiseren. Graag een reactie van de staatssecretaris. Ik wacht de gedachtewisseling met de staatssecretaris morgen met meer dan gewone belangstelling af.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rooijen. Dan is het woord aan de heer Crone namens de Partij van de Arbeid.