Verslag van de vergadering van 11 februari 2020 (2019/2020 nr. 20)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.54 uur
De heer Verkerk i (ChristenUnie):
Voorzitter. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben bij de behandeling van de Invoeringswet Omgevingswet hun waardering uitgesproken voor de grote inspanning die geleverd wordt door het ministerie, de provincies, de waterschappen en de gemeenten om tot een helder, toegankelijk en eenvoudiger stelsel te komen, waarin vertrouwen en ruimte voor initiatief fundamentele uitgangspunten zijn. Zij willen deze waardering graag opnieuw uitspreken, zowel met betrekking tot het stelsel in het algemeen als tot de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid in het bijzonder. Deze waardering spreken we ook uit voor alle ambtenaren die zich inzetten en ingezet hebben om tot een goed stelsel te komen.
De fractie van de ChristenUnie stemt in met de drie pijlers onder het geluidsbeleid: het tegengaan van onbeheerste groei, het reduceren van hoge geluidsbelastingen en het bevorderen van brongeluid.
In het voorlopig verslag van de vaste commissie heeft de fractie van de ChristenUnie gevraagd of de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid leiden tot betere kwaliteit van en meer samenhang in de wetgeving met betrekking tot het geluid. Het antwoord van de minister — ik verwijs naar de memorie van antwoord, op pagina 39 — is onzes inziens overtuigend. Terecht wijst de minister erop dat de kwaliteit van wetgeving en regels niet alleen bepaald wordt door de ordening van wetten en regels maar ook door het instrumentenpakket en de gebruikte terminologie.
Ik zou hier ook graag een verband willen leggen met het ILT-rapport dat gisteren opdook in verband met een publicatie in de NRC. Dit rapport raakt de uitvoeringspraktijk van lagere overheden. Er worden twee oorzaken voor de feitelijke gebreken genoemd. Als eerste dat de regelgeving als ingewikkeld wordt ervaren. En als tweede dat er verschillende belangen en rolopvattingen zijn.
Dit brengt de fractie tot de volgende vragen. Hoe beoordeelt de minister de complexiteit van de aanvullende wet geluid in het licht van het ILT-rapport? Kan de minister toezeggen om bij de evaluatie van de aanvullende wet geluid ook te onderzoeken hoe de complexiteit van de wet door ambtenaren wordt ervaren?
En als tweede: hoe beoordeelt de minister de verschillende belangen en rolopvattingen met betrekking tot geluid? Wordt deze oorzaak voldoende ondervangen door het programma Anders werken? En op welke manier gebeurt dat dan?
Voorzitter. Andere collega's hebben er ook al op gewezen dat in de memorie van antwoord en in de nota naar aanleiding van het verslag veel aandacht is besteed aan de geluidsproductieplafonds van regionale industrieterreinen. In de oude wet heeft de provincie de bevoegdheid om de besluitvorming naar zich toe te trekken. In de nieuwe wet kan dat alleen op verzoek van de gemeenteraad.
De regering heeft in de memorie van antwoord, op pagina's 23 en 40, aangegeven dat dit voor haar geen zwaar punt is en dat zij bereid is om in overleg met IPO en VNG tot een alternatieve bevoegdheidsregeling te komen. Onze vraag is dan ook: wat is de stand van zaken van het overleg met IPO en VNG? Ook sluit ik me aan bij de vraag van collega Rietkerk: waarom is op dit punt gekozen voor een beleidsrijke omzetting?
Ik vraag dit ook, omdat er in mijn eigen thuisprovincie Limburg, zorgen zijn op dit punt. Onder andere gaat het om het gigantische industrieterrein Chemelot, dat maar liefst 800 hectaren beslaat.
Voorzitter. Ik kom tot een ander punt. Naar verwachting zal de elektrificatie van het verkeer snel toenemen. De algemene verwachting is dat dit zal leiden tot een verlaging van de geluidsproductie van het wegverkeer. Onze fractie heeft daar drie vragen over. De eerste vraag is: deelt de minister deze algemene verwachting? De tweede vraag is: op welk moment zal dit daadwerkelijk leiden tot een verlaging van de geluidsproductie? Als derde vraag, en die is uiteindelijk de belangrijkste: is de minister van plan om deze verlaging van de geluidsproductie gepaard te laten gaan met een verlaging van de normen voor geluidsproductie? Dit vragen wij met name gezien het belang voor de volksgezondheid, waar collega Moonen uitgebreid op in is gegaan.
Voorzitter. De Raad van State geeft in zijn advies aan dat het niet duidelijk is in hoeverre het wetsvoorstel voldoet aan het uitgangspunt van gelijkwaardige bescherming. Uit alle stukken blijkt dat de minister van mening is dat dit wel het geval is. In het debat over de Invoeringswet Omgevingswet heeft de minister toegezegd om tot een onafhankelijke evaluatie van de Omgevingswet te komen. Kan de minister toezeggen dat dit ook geldt voor de aanvullende wet geluid? Kan zij ook toezeggen dat in deze evaluatie expliciet aandacht wordt gegeven aan de invloed van deze wet op de bescherming van de burger, en daarmee ook op de balans tussen benutten en beschermen?
Voorzitter. Ik kom tot een laatste, klein punt. In de nota naar aanleiding van het verslag lezen we op pagina 2 dat er met de koepels overeenstemming is bereikt met betrekking tot de laatste uitvoeringstechnische punten voor het aanvullingsspoor geluid. De afspraken zouden op 4 februari bevestigd worden. Onze vraag is dan ook: wat is de stand van zaken?
Onze fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Verkerk. Dan is het woord aan de heer Crone.