Verslag van de vergadering van 3 maart 2020 (2019/2020 nr. 22)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.28 uur
Mevrouw Moonen i (D66):
Voorzitter. Voor ons ligt vandaag al de maar liefst derde aanvullende wet passend bij de Omgevingswet. Na bodem en geluid gaan we het vandaag over de Aanvullingswet grondeigendom hebben. De geschiedenis laat inderdaad zien dat dit een heel belangrijk onderwerp is. De heer Meijer gaf al aan dat daar eerder kabinetten over zijn gevallen. Denk aan het kabinet-Den Uyl in 1977, dat viel over de onteigening. Als voormalig beëdigd rentmeester ben ik zelf ook ervaren in hoe gevoelig grondeigendom kan liggen. Ook in de thuissituatie maak ik dat mee. Ik kom zelf van een agrarisch bedrijf. Mijn ouders zijn zo verstandig om iedere keer dat mijn broer grond koopt of pacht, het hele gezin bij elkaar te roepen, dus ook al mijn broers en zussen, zodat alle grondoverdracht in volle transparantie gebeurt. Volgens mijn ouders hou je zo de familie bij elkaar, want grond kan ook gepaard gaan met heel veel emotie.
Vanuit die inspiratiebron heb ik ook naar dit wetsvoorstel gekeken. Ik heb opgemerkt dat er veel amendementen zijn geweest. Die zijn niet altijd goed voor de overzichtelijkheid van de wetgeving, maar ik denk dat die amendementen in dit geval het wetsvoorstel wel hebben verbeterd. Voor D66 is het belangrijk dat de overheid geen taken op zich neemt die mensen zelf op zich kunnen nemen. Bezien vanuit dat uitgangspunt stond D66 positief tegenover zelfrealisatie als een uitzondering op het voorkeursrecht. Echter, door de manier waarop zelfrealisatie in artikel 9.11 van het initiële wetsvoorstel was opgenomen, kon niet worden uitgesloten dat partijen onder het mom van zelfrealisatie de gemeentelijke ontwikkelstrategie juist zouden gaan belemmeren. Het is bekend dat wij in Nederland juist enorme opgaves hebben. Denk aan de woningbouwopgave en de infrastructuuropgave. Vertragingen zijn dus ongewenst. Gemeenten moeten dus de ruimte kunnen hebben om initiatieven te nemen en gebiedsontwikkeling tot stand te brengen. Om die reden is mijn fractie content dat in de Tweede Kamer het amendement-Smeulders op stuk nr. 11 is aangenomen.
Namens mijn fractie wil ik de minister vandaag een aantal vragen stellen met betrekking tot de volgende drie onderwerpen: ten eerste het onderzoek naar de verplichte stedelijke herverkaveling, ten tweede de rechtszekerheid bij kostenverhaal en ten derde de informatiepositie van gemeenten. Ten eerste de verplichte stedelijke herverkaveling. De fractieleden van D66 zijn verheugd dat de regering een onderzoek heeft ingesteld naar de voor- en nadelen van verplichte stedelijke herverkaveling. In antwoord op mijn vraag hierover aan de minister geeft de regering aan dat ze eerst de resultaten van dat onderzoek afwacht, maar hier heb ik toch de volgende vragen over, minister. Acht de minister het mogelijk dat de regering, wanneer zij positieve onderzoeksresultaten heeft ten aanzien van de introductie van verplichte stedelijke herverkaveling, dit instrument daadwerkelijk mogelijk gaat maken? Kortom, in hoeverre is er sprake van een open houding van de zijde van de regering ten aanzien van verplichte stedelijke herverkaveling?
Voorzitter. Ik kom bij mijn tweede onderwerp, rechtszekerheid bij kostenverhaal. Dat betreft met name de decentrale rekensystematiek bij kostenverhaal. De Raad van State heeft zich kritisch uitgelaten over de decentrale rekensystematiek bij kostenverhaal. De Raad van State is vooral kritisch over het gegeven dat de rekenregels niet alleen in een omgevingsplan worden opgenomen, maar ook als voorschriften aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Omdat de bestuursrechter regels in algemeen verbindende voorschriften anders toetst dan voorschriften bij een beschikking, kan dit binnen een en dezelfde gemeente leiden tot een verschillende juridische status voor overeenkomstige regels voor kostenverhaal. Hoe kijkt de minister aan tegen de effecten van verschillende juridische statussen voor overeenkomstige regels op de rechtszekerheid binnen een en dezelfde gemeente?
Dan kom ik op mijn derde punt, de informatiepositie van gemeenten. Mijn fractie heeft zorgen over de informatiepositie van gemeenten. Met betrekking tot onteigening schrijft de Adviescommissie Omgevingswet in haar advies: "Voor het scheppen van vertrouwen van het handelen van de overheid en het voorkomen van een onnodige gang naar de bestuursrechter, is het te overwegen een landelijke faciliteit in te richten die de gemeente op verzoek kan adviseren." En ten aanzien van het kostenverhaal merkt de Raad van State op dat "... gemeentebesturen, wanneer zij zelf de rekensystematiek voor kostenverhaal moeten vaststellen, voor een wel erg grote opgave worden gesteld, waarvan het de vraag is of zij deze kunnen waarmaken." Beide citaten, dus zowel die van de Adviescommissie Omgevingswet als die van de Raad van State, gaan uit van een mogelijk serieus gebrek aan expertise bij gemeenten, en daarover gaat mijn volgende vraag aan de minister. Ik verzoek de minister in te gaan op de noodzaak en de concrete mogelijkheden om gemeenten te ondersteunen met betrekking tot de taken en verantwoordelijkheden die de regering nu rondom onteigening en kostenverhaal gaat neerleggen bij gemeenten.
Tot slot, voorzitter, vindt D66 de kwaliteit van de fysieke leefomgeving belangrijk. D66 heeft om die reden samen met een aantal andere partijen in de Tweede Kamer middels het amendement-Ronnes op stuk nr. 34 de artikelen 13.23 en 13.24 toegevoegd aan het wetsvoorstel dat nu voorligt. Deze toevoeging maakt het immers mogelijk dat gezagen publiekrechtelijk bijdragen kunnen afdwingen ten behoeve van verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Voor D66 is dit een belangrijk instrument, onder meer omdat het een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de stikstofproblematiek en aan de verbetering van landschap, natuur en water, zonder daarbij afbreuk te doen aan de balans tussen beschermen en benutten. We sluiten ons aan bij de vragen die de ChristenUnie heeft gesteld over bijdragen voor milieubelastende activiteiten en lozingsactiviteiten. Zijn ook daarbij de publiekrechtelijke bijdragen af te dwingen? De D66-fractie vraagt aan de minister wanneer dit aparte wijzigingsbesluit, dat wordt voorgehangen, daadwerkelijk gereed is. Kan de minister toezeggen dat de Omgevingswet pas in kan gaan wanneer het wijzigingsbesluit door beide Kamers is aanvaard? Deze toezegging is voor ons belangrijk.
De heer Van Dijk i (SGP):
Ik wil graag nog even terugkomen op de opmerking van mevrouw Moonen over het amendement van de heer Ronnes. Het belang waar mevrouw Moonen op doelt, snap ik, maar het amendement heeft een wel heel erg open einde. Ik heb dat punt zojuist ook in mijn bijdrage aangeraakt. Er kan wel heel veel onder gestopt worden in dat verhaal. Hoe zit het dan met de rechtszekerheid van marktpartijen? Zijn die toch niet gediend met een scherpere inkadering dan het amendement nu voorhoudt?
Mevrouw Moonen (D66):
Ik denk dat dit zelfs voor private partijen een heel interessant amendement kan zijn. Als je namelijk kijkt naar de geest van het amendement-Ronnes, dan zie je dat hij er juist ook op doelt dat wanneer een private partij een initiatief heeft, bijvoorbeeld een woningbouwinitiatief, of een project wil ontwikkelen en niet in staat is om zelf voor de nodige compensatie te zorgen, die partij de mogelijkheid krijgt om dat via die publiekrechtelijke bijdrage als het ware af te kopen. Dus je zou ook kunnen zeggen dat een private partij er eigenlijk een mogelijkheid bij heeft om middels een financiële vergoeding, waar de gemeente dan om verzoekt, daadwerkelijk compenserende maatregelen te nemen. Je kunt het dus ook positief uitleggen. Een ontwikkelaar krijgt er door dit amendement juist een mogelijkheid bij om toch door te kunnen gaan met de realisatie van zijn project.
Voorzitter, ik ben hiermee aan het eind van mijn betoog gekomen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Moonen. Dan is het woord aan de heer Rietkerk.