Verslag van de vergadering van 12 mei 2020 (2019/2020 nr. 26)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.46 uur
De heer Schalk i (SGP):
Het spreekgestoelte ziet er weer keurig uit, voorzitter, na deze poetsbeurt.
Laat ik in vervolg op collega Doornhof ook twee opmerkingen maken. Natuurlijk ook de felicitaties voor collega Adriaansens met haar maidenspeech. Ik zie uit naar gedachtewisselingen op allerlei plekken. En ten aanzien van onze posities, die we hier misschien ook moeten markeren, zeg ik dat ik voorzitter ben van de raad van toezicht van het Wartburg College. Dat is een college van scholen in Rotterdam en Dordrecht. Ik zie nog niet direct het verband met vandaag, maar laat ik het voor de zekerheid maar genoemd hebben.
Voorzitter. Er was eigenlijk geen beter moment denkbaar om dit wetsvoorstel te behandelen: net een dag nadat de basisscholen en het speciaal onderwijs de deuren weer mochten openen nadat deze vele weken gesloten waren. We zien er natuurlijk naar uit dat ook het voortgezet onderwijs weer fysiek plaats kan vinden, uiteraard allemaal onder strikte voorwaarden. Ik wil eerst graag mijn diepe bewondering en respect uitspreken voor de wijze waarop heel veel scholen invulling hebben gegeven aan het onderwijs op afstand, en in het bijzonder voor de wijze waarop ouders en kinderen dit hebben opgepakt. Natuurlijk, we hebben ons ook zorgen gemaakt over kinderen die het moeilijk hadden, misschien wel door de thuissituatie, door gebrek aan begeleiding of simpelweg omdat hun veilige plek bij de juf, de meester, de leraar of de mentor wegviel. Hopelijk mag het onderwijs langzamerhand terug groeien, via het nieuwe normaal, naar een echt normaal.
Voorzitter. Het kan verkeren. Ruim 100 jaar nadat de vrijheid van onderwijs ontstond, komt er door het wetsvoorstel dat nu voorligt extra ruimte voor de stichting van nieuwe scholen. Dat betekent dat artikel 23 van de Grondwet een ruimere interpretatie krijgt dan vele jaren het geval was, maar het is eigenlijk wel de interpretatie die beter aansluit bij wat oorspronkelijk bedoeld was, dus complimenten daarvoor. De grote vraag is natuurlijk wel wat de reden daarvan is. Te vrezen valt dat onder andere de toenemende secularisatie hieraan ten grondslag ligt. Blijkbaar is er wel behoefte aan nieuwe scholen, maar niet meer onder de bekende vlag van religie of levensbeschouwing.
Toch lijkt het vooral een onderdeel in een groter geheel. Een paar jaar geleden is de wet over toekomstig onderwijsaanbod in werking getreden. De samenwerkingsschool is mogelijk gemaakt. Nu wordt naast godsdienst en levensbeschouwing gefocust op nabijheid, kwaliteit en onderwijsconcept. Klopt de conclusie dat deze wet onderdeel is van een stapeling van mogelijkheden om een breder onderwijsaanbod te bieden en, zo ja, hebben de eerder genoemde wetten hun functie gehad? Trouwens, ooit is de toezegging gedaan dat er naar deze Kamer zou worden teruggekoppeld hoeveel scholen nou eigenlijk gebruikgemaakt hebben van de mogelijkheid van de samenwerkingsschool. Kan de minister ons informeren hoe het daarmee staat?
Hoe dan ook, de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen biedt ruimere mogelijkheden. Uiteraard onder bepaalde voorwaarden, waar best vragen bij te stellen zijn. Zo spreekt het wetsvoorstel over de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs en de basiswaarden van de rechtsstaat. Uiteraard moet de overheid zich niet bemoeien met de inhoud van het onderwijs op dit terrein. Dat is immers voorbehouden aan de scholen, uiteraard, zoals ik zojuist zei, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Die bekende uitdrukking mag geen holle frase worden, maar de wet moet ook niet peuteren aan die verantwoordelijkheden.
De fractie van de SGP constateert dat de regering met de kwaliteitstoets niet beoogt om in te grijpen in de inhoud van het onderwijs, maar om ervoor zorg te dragen dat bezien wordt of concrete leerdoelen, de uitwerking daarvan en de verantwoording hierover geborgd zijn, in dezelfde zin als de kerndoelen dekkend moeten zijn. Klopt deze constatering? Wordt in het toekomstig wetsvoorstel inzake burgerschapsonderwijs nog explicieter ingegaan op de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zo vraag ik de minister.
Er wordt in de stukken rond het wetsvoorstel dat nu voorligt, aangegeven dat voorkomen moet worden dat nieuwe scholen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat schenden. In de memorie van toelichting wordt een rijtje opgesomd: menselijke waardigheid als overkoepelend uitgangspunt, vervolgens vrijheid, gelijkwaardigheid, solidariteit, tolerantie en verantwoordelijkheid. Waar zijn, of worden, deze basiswaarden verankerd? Hoe kan bij een vroege kwaliteitstoets bezien worden of deze basiswaarden geschonden zouden worden, ja dan nee? Papier is immers geduldig.
Het valt op dat daarnaast nog eens zes elementen van kwaliteit ingevuld worden, waarna ook nog eens verschillende amendementen in de Tweede Kamer extra elementen hebben doen toevoegen. Daar komt nog eens bij dat de gemeente waar de school gesticht wordt, vragen mag stellen over de deugdelijkheidseisen, die niet direct de bevoegdheid van die gemeente zijn, zoals inrichting van de onderwijstijd, afstemming van het onderwijs op het niveau van de leerlingen, het burgerschapsonderwijs en de inhoud van het onderwijs. Hoe wordt nu geborgd dat de gemeente zich houdt aan haar bevoegdheden op die genoemde onderwerpen?
Voorzitter. Voor wat betreft de belangstellingsmeting voor een nieuw op te richten school is het uitgangspunt de ouderverklaring. Voor uitzonderingen geldt dat een marktonderzoek volstaat. Over dat marktonderzoek in uitzonderlijke situaties zegt de regering in de memorie van antwoord dat deze methode ook wordt toegestaan bij een beroep op de grondwettelijke garantiefunctie voor een openbare school. Bij een reguliere aanvraag dient echter gewerkt te worden met ouderverklaringen. Is het marktonderzoek daarmee een middel geworden om bij een mislukte aanvraag een tweede optie voor de aanvraag te creëren en, zo ja, is dat dan wel het juiste middel?
Ook blijft de mogelijkheid dat commerciële partijen de ruimte voor nieuwe scholen gaan innemen door marktonderzoek, gekoppeld aan ouderverklaringen, een punt van zorg voor mijn fractie. Uiteindelijk zijn ouderverklaringen immers boterzacht, want ouders verplichten zich niet met hun ouderverklaring. Hoe voorkom je dat uiteindelijk de school start zonder dat er voldoende toekomstperspectief bestaat voor wat betreft het aantal leerlingen? Daarbij wordt gekeken naar ouders met kinderen tussen de 2 jaar en de 4 jaar, omdat ouders van kinderen van die leeftijd meer bezig zouden zijn met vragen rond de schoolkeuze. Op zich is die redenering te begrijpen, maar als ouders meer kinderen hebben, ook in de leeftijd onder 2 jaar, zijn dat toch juist ook relevante gegevens? Zou het niet nuttig zijn om dat op de een of andere manier mee te laten wegen? Het is immers reëel om te veronderstellen dat kinderen uit hetzelfde gezin naar dezelfde school zullen gaan.
Voorzitter, resumerend. Het begrip "richting" in de zin van "erkende richting" blijft voluit staan in de wetgeving, waarbij enkel in de stichtingsvereiste nieuwe mogelijkheden worden geopend om tegemoet te komen aan wensen van ouders, zoals op basis van onderwijskundige en opvoedkundige elementen. Dat betekent dat de voorliggende wet nieuwe mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan wensen van ouders, zoals op basis van die onderwijskundige en opvoedkundige elementen. Op zich is dat dus geen beperking, maar een ruimere toepassing van artikel 23 van de Grondwet, waarvan akte.
Voorzitter. Ik zie uit naar de reactie van de regering op de nog gestelde vragen. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan de heer Pijlman namens de fractie van D66.