Verslag van de vergadering van 26 mei 2020 (2019/2020 nr. 28)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.10 uur
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter. Dank u wel. Ook ik wil natuurlijk beginnen met het uitspreken van felicitaties aan mevrouw Pouw-Verweij. Ik neem aan dat de heer Van Pareren die zal overbrengen.
Voorzitter. Ik wil mijn bijdrage starten met een raadsel uit het boek De gave van Asjer Lev, van Chaim Potok. Ik lees een paar regels voor. Voor degenen die het boek per ongeluk ook bij zich hebben: in deze editie is het pagina 268.
"Ik denk dat ik je een raadseltje zal vertellen", zegt de rebbe. "Er is me er net een te binnen geschoten en ik denk dat ik wel even tijd heb. Zou jij graag een raadseltje willen horen?" "Ja", zegt Avroemel gretig. "Een oude Jood liep eens over een weg naar een stad, toen de weg plotseling splitste en twee verschillende richtingen op ging. Langs de kant van de weg stond een kleine jongen en de oude Jood vroeg hem welke weg hij moest nemen. Het jongetje zei: 'Deze weg is heel kort, maar ook heel lang. De andere weg is heel lang, maar ook heel kort.' En toen liep het jongetje hard weg en liet de oude Jood helemaal alleen achter. Wat denk je dat het jongetje bedoelde en welke weg zou de oude Jood moeten nemen naar de stad?" Er valt een korte stilte.
Voorzitter. In mijn termijn hoef ik niet veel woorden te besteden aan het dilemma dat voorligt: een uitspraak van de Hoge Raad waarin de zware term "discriminerend onderscheid" valt, heeft als gevolg dat de regering niet anders kan, dan zoeken naar een oplossing, oftewel een wetswijziging. De zogenoemde discriminatie is alleen maar op te lossen door de discriminatie te elimineren. Dat kan op twee manieren. De eerste route is de route die de Centrale Raad van Beroep kiest. Deze raad heeft geoordeeld dat de uitzondering die geldt voor bloedverwanten in de tweede graad ook dient te worden toegepast in de situatie van andere ongehuwd samenwonenden die een gezamenlijke huishouding voeren. Mag ik dat de lange weg noemen, of zo u wilt: linksaf?
De Hoge Raad geeft aan dat het genoemde onderscheid ook opgelost kan worden door juist die uitzondering voor de bloedverwanten in de tweede graad te schrappen. Dat is de korte weg, laten we zeggen: rechtsaf. Vervolgens maakt de Hoge Raad geen keus, maar legt hij wel uit waarom de keuze van de Centrale Raad van Beroep niet past bij de Participatiewet: omdat deze keuze zich niet duidelijk laat afleiden uit het stelsel van die wetten, de daarin geregelde gevallen en de daaraan ten grondslag liggende beginselen of de wetsgeschiedenis. Vervolgens laat de Hoge Raad, gelet op de geboden terughoudendheid van de rechter, de keuze tussen de genoemde alternatieven om de discriminerende uitzonderingen op te heffen in de gegeven staatsrechtelijke verhouding in beginsel aan de wetgever. Daar zit de regering, in de persoon van de staatssecretaris. Moet ze kiezen voor de lange weg, die kort is? Of kiest ze de korte weg, die lang is?
Voorzitter. Het is aan ons om de staatssecretaris op weg te helpen. Mijn fractie legt daarbij een paar zaken voor die van cruciaal belang zijn voor de weging. Allereerst de intermenselijke kant. Naar de mening van mijn fractie is het niet raadzaam om in geval van zorg voor naasten de positie van bloedverwanten in de tweede graad gelijk te stellen met allerlei vriendschapsverbanden. Bij elke ernstige gebeurtenis in een gemeenschap kijken we als vanzelf eerst naar onze echtgenoten, onze kinderen en onze naaste familie en daarna naar vrienden en kennissen. Dat doen we niet omdat die laatsten minder waard zijn, maar omdat de bloedband blijkbaar iets van ons vraagt. Je laat je broer niet verkommeren, maar bij de verre naasten maak je soms keuzes. Dat is ook wel een Bijbelse weg. Zeker, wij worden geroepen om onze naasten lief te hebben als onszelf. Maar daar hoort als eerste natuurlijk onze familie bij. Bij de eerste ruzie in de Bijbel wordt de vraag gesteld: ben ik mijns broeders hoeder? Het antwoord is: ja. En om u meer te noemen — ik wil vandaag natuurlijk niet alleen uit een boek citeren, maar ook uit de Bijbel — staat er een nadrukkelijke aanwijzing in 1 Timotheüs 5: doch zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten, niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend.
Voorzitter. In dit licht, vanuit de natuur en vanuit de Bijbelse leer, past het niet om hen die moreel gebonden zijn aan hun eigen directe familie af te rekenen. Dat lijkt de kortste weg, maar hij is lang, omdat daardoor de calculerende burger zich zou kunnen afwenden van zijn eerste roeping om broer of zus te ondersteunen en bij te staan. Zeker, dat geldt ook voor andere verhoudingen, bijvoorbeeld vrienden of kennissen die voor elkaar in de bres springen, maar dat is niet helemaal gelijk te stellen. Daardoor blijft het dilemma vandaag staan: wat is nu de weg die gekozen moet worden?
De regering kiest via dit wetsvoorstel voor de korte weg. Maar naar het oordeel van mijn fractie is dat een onjuiste en lange weg. Als blijkt dat deze korte weg afgesneden wordt door deze Eerste Kamer, bijvoorbeeld omdat het wetsvoorstel niet aanvaard wordt, dan blijft de lange weg over, zoals deze is gewezen door de Centrale Raad van Beroep, namelijk om alle anderen ook mee te nemen in de uitzondering die nu geldt voor de bloedverwanten in de tweede graad. Dat is een wat langere weg, want dat betekent een novelle en misschien nog een paar andere aanpassingen in de wetgeving, bijvoorbeeld in de Participatiewet zelf. Die weg is lang, maar toch kort, omdat deze weg tot resultaat leidt.
Chaim Potok schrijft nog een paar regels, nadat hij de vraag heeft gesteld welke weg de oude jood zou moeten nemen. "Er valt een korte stilte. Ik zei het zojuist al. 'De lange weg die kort is,' zegt Avroemel. Er volgt weer een stilte. De rebbe en mijn vader kijken allebei naar Avroemel. 'Vertel eens waarom,' vraagt de rebbe. 'Omdat de korte weg die lang is, hem naar de rivier of een berg kan leiden, en de man die misschien niet kan oversteken, zelfs al is de weg kort. Maar de lange weg brengt hem naar de stad, zelfs al is die lang. Mijn papa heeft me eens verteld dat een lange weg die zeker is, beter is dan een korte weg die dat niet is.'"
Voorzitter. In mijn bijdrage heb ik eigenlijk maar één vraag aan de staatssecretaris: welke weg kiest zij?
Dank u wel.
De heer Essers i (CDA):
Ik zou collega Schalk toch willen vragen om zijn gelijkenis door te trekken. Stel nu, je hebt twee broers. De ene broer heeft geluk gehad in het leven; hij had een hoog inkomen en heeft een groot vermogen opgebouwd. De andere broer heeft geen hoog inkomen en geen groot vermogen, maar wel een zorgbehoefte. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, moet die rijke broer dan zeggen: dan hoef ik niet meer mijn broeders hoeder te zijn, want dat gaat betekenen dat zijn bijstandsuitkering achteruitgaat? Dat heeft toch niks te maken met de relatie tussen die twee broers?
De heer Schalk (SGP):
Ik zit natuurlijk meteen andersom te denken. Ik dacht: hij zal wel zeggen dat de arme broer voor de rijke broer gaat zorgen. Want dan ligt het natuurlijk weer helemaal anders.
De heer Essers (CDA):
Die rijke broer hoeft niet verzorgd te worden. De arme broer is zorgbehoeftig.
De heer Schalk (SGP):
In uw verhaal.
De heer Essers (CDA):
Ja, in mijn verhaal. Het is dus maar net welk perspectief je kiest. Als er sprake is van een gezamenlijke huishouding en als er voldoende vermogen, voldoende inkomen, is, dan is het toch een uitgangspunt van de bijstandswet om daar rekening mee te houden? Dat maakt de zorg toch ook betaalbaar? Als we het omdraaien en zeggen dat het ook moet gaan gelden voor andere ongehuwd samenwonenden, maken we die zorg een heel stuk duurder.
De heer Schalk (SGP):
Zeker. In het bijzondere geval wat nu voorgelegd wordt, van de rijke en de arme broer, zou het kunnen zijn dat je zegt: Wat betekent het voor het welzijn en het gevoelen van de jongere broer, die helemaal afhankelijk wordt van zijn rijke broer? Ik denk overigens dat die rijke broer er niet eens over nadenkt.
De voorzitter:
De heer Essers, derde.
De heer Essers (CDA):
Daarom vind ik de motie-Peters/Van Dijk, die in de Tweede Kamer is aangenomen, ook zo sympathiek. Want die wil mensen in bescherming nemen die dat echt nodig hebben, omdat ze gewoon onvoldoende inkomen hebben en dus naar een zorginstelling moeten gaan. Dan ben je veel gerichter bezig dan zonder meer te zeggen "wij kijken helemaal niet meer naar het vermogen van samenwonenden en zorgbehoefte". Die motie maakt het mogelijk om proportioneel op te treden.
De heer Schalk (SGP):
Zeker, maar die motie maakt ook duidelijk dat er allerlei posities denkbaar zijn. In het voorbeeld dat de heer Essers noemt, snap ik dat we meteen met z'n allen zullen vragen of het nog wel nodig is dat er bijgesprongen wordt. Maar dat zijn uitzonderlijke situaties. In de gewone, normale omgeving gaat het erover dat ik mijn uitgangspunt niet heb gekozen bij het vermogen van mensen, maar bij de intermenselijke relatie en bij de morele plicht die ik voel — voor mij is die ook in lijn met de Bijbel — om voor je naaste familie te zorgen. De overheid biedt nu een vangnet voor degene die zorgbehoevend is. Omdat er nu iemand is die een goed of misschien een iets beter inkomen heeft, wordt die persoon die meer morele verplichting heeft dan het geval is tussen twee vrienden of vriendinnen, naar mijn bescheiden mening, eigenlijk ineens — "gepakt" zou ik haast zeggen, maar dat is een zwaar woord — in z'n vermogen aangetast en degene die een uitkering had, krijgt die niet meer. Omdat er een andere relatie ligt tussen broer en zus, broer en broer of zus en zus, weegt mijn fractie dit op een andere manier dan een relatie tussen vriend, vriendin enzovoorts. Dit is een weging die je ook anders zou kunnen duiden, zeker als je situaties gaat creëren of bedenken waarbij het geld geen rol hoeft te spelen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan mevrouw Stienen.