De minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Nooren (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS), Kluit (GroenLinks), Bezaan (PVV) en Verkerk (ChristenUnie), toe dat in het Invoeringsbesluit Omgevingswet een motiveringsplicht wordt opgenomen waardoor decentrale overheden moeten aangeven in hoeverre is voldaan aan het lokaal vastgestelde en gepubliceerde participatiebeleid.
Nummer | T02860 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 28 januari 2020 |
Deadline | 1 januari 2021 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Milieu en Wonen |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
Kamerleden | Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS) mr. I.A. Bezaan (PVV) drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA) Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA) Prof.dr. M.J. Verkerk (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | lagere regelgeving |
Onderwerpen | invoeringsbesluiten Invoeringswet Omgevingswet motiveringsplicht Omgevingswet participatie |
Kamerstukken | Invoeringswet Omgevingswet (34.986) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 17, item 3, blz. 10-39
Mevrouw Nooren (PvdA):
(…)
Wat goede participatie is, welke spelregels gelden, et cetera, is niet ingevuld in de afgelopen jaren — helaas — ondanks aandringen van mijn fractie in en na het debat over de Omgevingswet. Wij vinden dat dat wel moet. De PvdA-fractie is ervan overtuigd dat het niet vanzelf goed komt als participatie betekent dat er ruimte geven wordt zonder kaders, zoals nu wordt voorgesteld. Ook de Nationale Ombudsman roept de overheden met klem op om het burgerperspectief bij de inrichting van de Omgevingswet centraal te stellen en burgers te helpen om mee te kunnen doen in de Omgevingswet. Wij verwachten een initiërende, faciliterende, normerende en controlerende rol van het Rijk, een regering die monitort of participatie die zo werkt dat mensen zich gehoord voelen bij ontwikkelingen in hun omgeving en er zeker van kunnen zijn dat voorkomen wordt dat ze, als ze even niet opletten, te laat zijn om invloed op ruimtelijke plannen of concrete initiatieven te hebben.
Belanghebbenden hoeven het niet altijd eens te zijn met wat er gebeurt. Draagvlak c.q. begrip voor initiatieven ontstaat wel als inwoners en andere belanghebbenden tijdig actief mee kunnen denken en mee kunnen doen. De regering geeft in de beantwoording aan dat het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau in voorbereiding is. Ze vindt het geen probleem dat deze wet niet voor de invoering van de Omgevingswet van kracht wordt. De PvdA vindt dat wel. Ons voorstel is om in het invoeringsbesluit een verplichting op te nemen dat gemeenten, provincies en waterschappen in samenspraak met hun volksvertegenwoordigers voor 2021 zaken over de participatie vastleggen, bijvoorbeeld in een participatieverordening. Is de minister bereid dit toe te zeggen? Zo nee, waarom niet en wat wil de regering dan wel doen om participatie goed te borgen?
(…)
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
(…)
In theorie moet participatie voor iedereen openstaan en laagdrempelig zijn. Lang niet iedere initiatiefnemer zal zich bij uitstek gaan richten op de moeilijk bereikbare doelgroepen. In de praktijk zal veelal voor de gemakkelijke weg worden gekozen. Onze fractie maakt zich zorgen over hoe inzichtelijk het is of aan de kwaliteit van participatie is voldaan, en of ieder bestuursorgaan dat ook daadwerkelijk kan en zal gaan toetsen. Graag de visie van de minister hierop.
(…)
Mevrouw Kluit (GroenLinks):
(…)
Dan het derde voorbeeld. In de Omgevingswet is participatie grofweg op ongeveer twee manieren verdeeld. Overheden moeten bij de vaststelling in hun ruimtelijke plannen een participatieparagraaf opnemen en initiatiefnemers moeten aangeven wat zij hebben gedaan aan participatie. Als je dan naar de nadere uitwerking in wet- en regelgeving kijkt, is de juridische invulling van participatie eigenlijk boterzacht. In de beantwoording van de vragen geeft de minister zelf aan dat rechters moeten toetsen op bestaande rechtsprincipes. Dat roept bij ons de vraag op wat de wijze waarop participatie is opgenomen in de Omgevingswet nu eigenlijk juridisch gezien toevoegt voor de positie van burgers.
(…)
Mevrouw Bezaan (PVV):
(…)
Tijdens de expertmeeting in 2019 werd duidelijk dat de deskundigen de participatie te vrijblijvend vinden. Participatie geeft de indruk dat men mag meebeslissen, maar dat is dus niet zo. Nee, belanghebbenden worden geraadpleegd, niet meer en niet minder. Om de participatie meer inhoud te geven, dient deze volgens de PVV-fractie te voldoen aan een aantal randvoorwaarden, vastgelegd in een normenkader. Zonder normenkader is er wat ons betreft minder rechtszekerheid voor de burger. Kan de minister toezeggen dat een normenkader inzake de hiervoor aangehaalde participatie in het omgevingsrechtstelsel wordt opgenomen? Zo niet, dan zou ik graag van haar vernemen waarom dat niet mogelijk of niet gewenst is.
Handelingen I 2019-2020, nr. 18, item 3, blz. 16-17
De heer Verkerk (ChristenUnie):
(…)
De fractie van de ChristenUnie is blij dat in de Omgevingswet een belangrijke rol is weggelegd voor participatie en dat dat wordt vastgelegd in een aparte wet. Participatie leidt tot het leggen en versterken van verbindingen. Ik zal hier kort over zijn. Ik verwijs verder naar de bijdrage van collega Nooren van de PvdA. Onze fractie wil nogmaals een link leggen met het rapport van de commissie-Remkes. In dit rapport lezen we dat de maatschappelijke democratie de brede basis vormt van de parlementaire democratie. Nu: die maatschappelijke democratie krijgt concreet vorm in de Omgevingswet. Daarmee stijgt het belang van een goede praktijk van participatie ook uit boven het belang van de Omgevingswet zelf.
De zorg van de ChristenUnie ligt in de kwetsbaarheid. We noemen twee punten.
Als eerste het betrekken van alle relevante burgers. Voorkomen moet worden dat hardnekkige verschillen in de samenleving vertaald worden naar hardnekkige verschillen in participatie.
Het tweede punt is de kwaliteit van het participatieve proces. Het gaat om een proces waarin burgers daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen.
Kan de minister toezeggen — ik verwijs daarbij nogmaals naar de bijdrage van Nooren — dat zolang de wet over participatie er nog niet is, om in het Invoeringsbesluit de verplichting van gemeenten, provincies en waterschappen vast te leggen, om een participatieverordening te hebben?
Handelingen I 2019-2020, nr. 18, item 6, blz. 23
Minister Van Veldhoven-van der Meer:
(…)
Een aantal Kamerleden — dat was eigenlijk breed — heeft gevraagd waarom er geen minimumvereisten voor participatie worden vastgelegd. Ik snap best de aantrekkelijkheid van dat idee, want je wilt ook graag dat de participatie op een goede manier wordt vormgegeven. Daarom heb ik die vraag in mijn gesprek met de Integrale Adviescommissie Omgevingswet nog eens expliciet gesteld: zouden we dat moeten doen, ja of nee? De commissie zei nee. Dat was een heel helder advies. Ze zeiden dat participatie maatwerk is en dat locatie, aard en omvang elke keer anders zijn. Of er een garagebedrijf bij komt op een industrieterrein in een grote stad of aan de rand van een dorp in een stiltegebied maakt nogal wat uit. Je kunt dus niet zeggen dat je voor een garagebedrijf per definitie een bepaalde participatie moet doen. Bovendien ontstaan er steeds nieuwe innovatieve digitale mogelijkheden. Als je te veel naar lijstjes gaat, kun je ook tot een afvinklijstje komen waarmee je uiteindelijk niet meer het gevoel krijgt of de kwaliteit van die participatie echt goed is geweest.
Aan de andere kant snap ik uw zorg echt. Met name de Partij van de Arbeid was daar helder over. Zij zei dat je niet wilt dat een gemeente op het moment dat het eerste grote programmaproject voorbijkomt moet gaan nadenken over hoe ze de participatie eens gaat inrichten of dat ze er achteraf achter komt dat er niet goed over was nagedacht. Ik vind het eigenlijk heel logisch om aan die bevoegde gezagen te vragen om daar van tevoren over na te denken en beleid vast te leggen over hoe zij in hun gemeente bij de vraagstukken die daar spelen willen omgaan met participatie. Ik kom zo meteen nog even terug op de vraag of daar wettelijk iets over kan worden vastgelegd.
(…)
Maar dan even terug naar de beleidsregels participatie. Momenteel is het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau in consultatie. Dat regelt dat de huidige inspraakverordeningen in de Gemeentewet, Provinciewet en Waterschapswet worden verbreed. Dat is meteen antwoord op een vraag. Het is dus breder dan de participatieverordening. Maar het is wel zo dat dit wetsvoorstel, dat momenteel in consultatie is, vermoedelijk later in werking zal treden dan de Omgevingswet. Ik kan mij heel goed voorstellen dat, gezien de belangrijke rol van participatie in deze Omgevingswet, uw Kamer graag zou willen dat we dat in deze Omgevingswet al nadrukkelijker vastleggen. We hebben een beetje gepuzzeld hoe dat zou kunnen. Ik zou graag toezeggen om, vooruitlopend op de wet, in het invoeringsbesluit een vergelijkbare plicht op te nemen. Dat krijgt dan de vorm van een motiveringsplicht, waarmee moet worden aangegeven in hoeverre aan het lokale, vastgestelde en gepubliceerde participatiebeleid is voldaan.
Daarmee hebben we een manier gevonden om de bevoegde gezagen te verplichten om lokaal beleid vast te stellen en te publiceren en vervolgens bij besluiten te motiveren hoe daarmee rekening is gehouden. Daarmee dwingt het tot keuzes en het maken van beleidsregels. Daarmee gaan we niet vanuit Den Haag vastleggen hoe iedereen het moet doen, maar leggen we wel vast dat iedereen moet nadenken over hoe zij het in hun situatie willen doen, van tevoren, voordat we aan de slag gaan met de complexe plannen en trajecten. Er ontstaat zo een tweetrapsraket: nu in de Omgevingswet gekoppeld en straks breed in de organieke wetten.
Handelingen I 2019-2020, nr. 20, item 12, blz. 2-15
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Dank u wel, voorzitter. We hebben twee dagen intensief gedebatteerd over dit wetsvoorstel. Vervolgens hebben we een brief van de minister ontvangen, slechts één dag voorafgaande aan de stemming, met daarin een opsomming van de door haar gedane toezeggingen. Om deze te kunnen toetsen aan de Handelingen van het debat, heeft 50PLUS vorige week om uitstel van stemming gevraagd in het belang van een zorgvuldige behandeling. Mijn fractie hecht veel waarde aan de volgende specifieke toezeggingen: de garantie dat volledige werking, alsmede de toegankelijkheid voor eenieder van het DSO gereed zijn vóór inwerkingtreding; het starten van een landelijke voorlichtingscampagne, zodat de burger op de hoogte is van de komst en de inhoud van de Omgevingswet; dat gemeenten die daaraan behoefte hebben, ook na inwerkingtreding van de wet minimaal één jaar voldoende ondersteuning krijgen van de regioteams, op kosten van het Rijk; en het opnemen van een motiveringsplicht, waarmee de overheden moeten aangeven in hoeverre aan participatiebeleid is voldaan.
(…)
Minister Van Veldhoven-van der Meer:
(…)
Mevrouw Baay noemde een aantal toezeggingen die voor haar van belang waren bij de Omgevingswet. Zij vroeg mij de volgende toezeggingen te bevestigen: zorgen voor toegankelijkheid van het DSO voor iedereen, een landelijke voorlichtingscampagne, na de inwerkingtreding minimaal één jaar voldoende ondersteuning met regioteams op kosten van de rijksoverheid en een wettelijke motiveringsplicht ten aanzien van de mate waarin participatiebeleid is toegepast. Ik ga dat allemaal doen.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 11
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 3
-
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 18, item 6
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 18, item 3
-
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 17, item 3
-
22 juni 2021
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
4 mei 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 september 2020
nieuwe deadline: 1 januari 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
7 september 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-verslag van een schriftelijk overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen op 29 september 2020
EK 35.300 VII / 35.300 IV, F
-
-
14 april 2020
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
14 april 2020
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Milieu en Wonen -
28 januari 2020
toezegging gedaan