Verslag van de vergadering van 15 juni 2020 (2019/2020 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 20.01 uur
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter. Wat is dat toch bij die wetsvoorstellen — zoals de afgelopen jaren wel vaker gebeurd is — dat de naam blijkbaar daadkracht en stoerheid moet uitstralen? Straffen en beschermen: vooral straffen vooropstellen. Maar we spreken hier toch met de minister voor Rechtsbescherming? Beschermen wat beschermd moet worden, moet wat de SP betreft vooropstaan als doel en straffen kan daarbij een middel zijn om dat doel te bereiken. Wij vragen ons oprecht af: vanwaar toch steeds dat geveinsde stoer doen door ook in dit wetsvoorstel in naam het straffen weer voorop te stellen? Deelt de minister de mening van de SP-fractie dat beschermen het doel is en dat straffen daar een middel bij kan zijn?
Voorzitter. Recidive bestrijden is slachtoffers voorkomen. Dit adagium van de SP zal de minister bekend in de oren klinken: beschermen doet voorkomen. En misschien was dat ook wel een betere naam geweest voor dit wetsvoorstel: beschermen en voorkomen. Daar gaat het immers om. En wat naadloos aansluit bij het wetsvoorstel beschermen en voorkomen — zo noem ik het maar even voor mezelf — is het streven van de minister om vanaf dag één met gedetineerden aan re-integratie te gaan werken. Goed dat de minister van deze langgekoesterde en uitgesproken wens van de SP nu werk zegt te gaan maken. Ik denk dat de aangenomen moties en amendementen in de Tweede Kamer het wetsvoorstel aanzienlijk hebben kunnen verbeteren.
Over het punt van de moties wil ik nog wel opmerken dat de minister wat zuinig overkomt met de wijze van uitvoering van de aangenomen moties, getuige zijn brief van 18 december 2019 over de uitvoering van de aangenomen moties, terwijl die uitvoering juist zo cruciaal is. Laat ik er twee moties uitlichten en om een nadere toelichting vragen. Als eerste de motie van SP en GroenLinks, Van Nispen/Van den Berge, onder nr. 21. In die motie wordt gevraagd om jaarlijks te rapporteren over de voortgang inzake de genomen maatregelen ter verbetering van de re-integratie van gedetineerden en om daarbij — heel belangrijk — ook het draagvlak onder het personeel te betrekken.
Het antwoord van de minister is, ik citeer: "Aan dit verzoek voldoe ik door hierover te rapporteren in de jaarlijkse, voor de zomer te verzenden voortgangsrapportages over mijn visie op gevangenisstraffen en dit onderwerp mee te nemen in de onderzoekprogrammering van het WODC." Dat doet mij een beetje aan mijn bestuurderstijd denken.
Maar, zo zeg ik tegen de minister: in de motie wordt om feitelijke informatie uit de praktijk gevraagd en niet om de visie van de minister daarop. Dat kan een misverstand zijn, maar mijn vraag is toch of de minister de gevraagde informatie ook gaat leveren en dan ook op een duidelijke wijze, dus als een apart punt, duidelijk terug te vinden en voldoende feitelijk. Kan de minister toezeggen dat dit zo zal gaan gebeuren? Mijn volgende vraag is waar deze motie dan een plaats vindt in het onderzoeksprogramma van het WODC. Alleen de evaluatie na vijf jaar afwachten is wat ons betreft geen optie. Als er eerder ingegrepen moet worden, moet dat eerder kunnen.
Dan als tweede de motie van SP en CDA, de motie-Van Nispen/Van Toorenburg, onder nr. 23. In die motie wordt de regering opgeroepen erop toe te zien dat aan alle gedetineerden arbeid wordt aangeboden en dat arbeid in beginsel een wezenlijk deel uitmaakt van het dagprogramma, gelet op de voorgenomen wijziging van het recht op arbeid.
In reactie op de aangenomen motie zegt de minister dat in ieder p.i.-complex werk voorhanden is. Dat vind ik belangrijk, maar dan vraag ik een nadere duiding. Begrijp ik het goed dat de minister schrijft: in ieder p.i.-complex is werk voorhanden, zodat iedere gedetineerde ook arbeid kan verrichten? Dit behoudens op medische gronden of gedetineerden in arrestantenregime, zoals de minister zelf aangeeft. Dat gedetineerden moeten werken om weer een arbeidsritme te krijgen staat voor de SP buiten kijf. Zo gaat dat in de gewone wereld buiten ook, dus het is zaak dat dit goed geregeld is. Daarom graag een duidelijk antwoord van de minister op dit punt: op ieder p.i.-complex kan arbeid worden verricht.
Voorzitter. Dan kom ik bij een kort lijstje complimenten. Complimenten aan de minister voor de grondslag voor het delen van gegevens over de basisvoorwaarden huisvesting, inkomen en zorg; onmisbaar om iemand weer volledig deel te kunnen laten uitmaken van de samenleving. Ook de uitwisseling van gegevens in de keten tussen de penitentiaire inrichting, de gemeente en de reclassering ten behoeve van het opstellen van het detentie- en re-integratieplan is goed.
Dat geldt ook voor het uitwisselen van gegevens over een veroordeelde tussen de directeur van een inrichting, de minister, de gemeente, de reclassering, het OM en de politie, als het risico bestaat dat de veroordeelde opnieuw een ernstig gewelds- of zedendelict zal plegen. Als er een reëel risico bestaat, zijn de partijen zelfs verplicht om gegevens uit te wisselen, maar daarbij is het naar onze mening wel noodzakelijk om preventief te bezien of de praktijk zich ook daarnaar gaat richten en of we niet aan de hand van te betreuren incidenten weer moeten vaststellen dat het niet goed wordt nagekomen. Wat ons betreft is dat dus een kwestie van de put dempen voordat het kalf is verdronken en niet pas daarna. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat deze verplichting ook bij de hele keten bekend is, maar vooral ook dat deze zal worden nagekomen? Graag een reactie van de minister op dat punt.
Voorzitter. De mogelijkheid van de verhuisplicht als extra bijzondere voorwaarde voor voorwaardelijke invrijheidsstelling zal door veel slachtoffers en nabestaanden verwelkomd worden. Dat is ook goed zo. Ook het openhouden van de zeer beperkt beveiligde afdelingen is de goede keuze. Recidivecijfers van inrichtingen met een beperkt dan wel zeer beperkt beveiligingsniveau laten zien dat zij resultaten boeken. De SP is ook tevreden over de nota van wijziging, waardoor een gedetineerde na eerdere afwijzing toch zicht blijft houden op voorwaardelijke invrijheidsstelling en waardoor er met die stevige stok achter de deur, die we zo belangrijk vinden, dus toch gewerkt kan worden aan een zo geleidelijk mogelijke terugkeer in de samenleving met een aanpak die erop gericht is om recidive te bestrijden. Dat zeg ik nogmaals.
Voorzitter. De medewerkers in de gevangenissen als hoeksteen van de plannen van de minister; dat zou heel mooi zijn, maar dan moet dat geen papieren oplossing zijn. Dan moet er ook oprecht naar die medewerkers geluisterd worden. Medewerkers staan immers nu al onder grote tijdsdruk. En wat komt er dan terecht van die motiverende bejegening die de minister voor ogen staat? Hoe gaat de minister zorgen voor voldoende mensen, die in de praktijk ook voldoende tijd hebben? Deelt de minister de mening van de SP dat scholing daarbij een essentieel onderdeel is van het goed voorbereid zijn op de taak van die medewerkers? Zo ja, wil de minister hier dan nogmaals heel nadrukkelijk en duidelijk uitspreken dat daar ook in de roosters in de p.i.'s voldoende rekening mee moet worden gehouden en dat dit niet een ondergeschoven kindje is? Dat is cruciaal. Als we dat niet doen, spannen we het paard achter de wagen. De praktijk moet kloppen en niet alleen het verhaal op papier. Graag op dat punt een duidelijke uitspraak van de minister.
Voorzitter. Hoe gaat de minister in bredere zin zijn voornemens en de beloften die hij met dit wetsvoorstel doet, waarmaken? Hoe gaat hij dit alles structureel borgen? Is dit structureel geregeld? Dat geldt ook voor de belangrijke rol van de reclassering. Je neemt immers geen mensen aan op basis van incidenteel geld; dat hebben we inmiddels in de coronacrisis wel geleerd. Mevrouw Bikker vroeg daar namens de ChristenUnie en de SGP ook al naar. Ik kom daar straks nog even op terug.
Dit geldt ook voor de gemeenten: krijgt dit bij de gemeenten wel de aandacht, ook in financiële zin, die nodig is om dit wetsvoorstel in de praktijk te laten werken? Gemeenten geven nu als gevolg van de coronacrisis bij alle maatregelen die ze moeten nemen, al aan dat zij boven hun financiële mogelijkheden werken; die signalen bereiken ons iedere dag weer. Met alle respect, daar helpen ook de nu verdeelde paar honderd miljoen niet bij. En dan komt dit er nog bij. Hoe gaat de minister dit borgen? Ziet hij dit ook als een bedreiging voor het slagen van zijn voornemens bij dit wetsvoorstel? Hoe is dit bij het Openbaar Ministerie geregeld? Meer taken, meer geld? Of zelf oplossen met andere maatregelen? Graag een reactie. Kortom, hoe zorgt de minister ervoor dat wat achter de bureaus in Den Haag is bedacht en in de Kamers is besloten, ook werkelijkheid wordt?
Voorzitter. Over de voors en tegens van de voorwaardelijke invrijheidstelling is door de collega's al veel gezegd en gevraagd, ook buitengewoon kritisch. Zo spraken collega's Veldhoen en Recourt met name over de voorzienbare risico's dat het in de praktijk weleens onveiliger zou kunnen worden. Dat is waar alle partners ook op wijzen.
De SP ziet de voorwaardelijke invrijheidstelling nadrukkelijk als een onderdeel van de straf, en niet als een gunst of privilege aan de gedetineerde om onder voorwaarden in vrijheid gesteld te kunnen worden. De voorwaardelijke invrijheidstelling dient de veiligheid van ons allemaal. Maar experimenteren met zo'n cruciaal onderdeel van ons strafrecht, en daarbij de waarschuwingen van ketenpartners in de wind slaan, maakt dat de SP op dit moment grote twijfels heeft over dit deel van de wet in de praktijk. Bij het andere deel heb ik al mijn zorgen over de uitvoering geuit. Het is daarmee dat wij ons als SP-fractie grote zorgen maken over de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel als geheel.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan de heer Dittrich namens de fractie van D66.