Verslag van de vergadering van 23 juni 2020 (2019/2020 nr. 33)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.22 uur
De heer Doornhof i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik denk dat het een prettige manier van debatteren is geweest, tot zover. Dat blijven we hopen. Het verleden biedt wat dat aangaat vertrouwen voor het vervolg van het debat. De heer Sjoerdsma is heel direct ingegaan op concrete vragen die gesteld zijn, en de staatssecretaris heeft een wezenlijke bedrage aan het debat geleverd. Daar dank ik ze voor.
Mijn eerste termijn was bedoeld om nog eens te benadrukken wat een groot verschil er bestaat tussen de situatie waarin de initiatiefnemers besloten hun initiatief te nemen en de stemming daarover in de Tweede Kamer, en de situatie waar we nu in zitten, nadat er wel degelijk een terugtrekkingsakkoord is gesloten. De vraag die ik daarover heb gesteld aan de heer Sjoerdsma was ook heel duidelijk. We zijn anders tegen het terugtrekkingsakkoord aan gaan kijken. Destijds vonden we dat voldoende, nu niet meer, met name als je kijkt naar de uitvoering van dat akkoord.
We hebben daarnaast gezien wat de staatssecretaris naar voren heeft gebracht. Zij is heel helder geweest. Ik moet misschien zeggen dat haar argumenten nog sterker waren dan in de Tweede Kamer. Dat had misschien niet zozeer met haar manier van uitleggen te maken, maar die verandering in tijd zorgde ervoor dat haar argumenten meer kracht hadden. Zij heeft daaraan het gevolg verbonden — de staatssecretaris moet me straks maar tegenspreken als het niet klopt — door te zeggen: onder mijn bewind zal ik, tenzij er een motie van de Kamer komt, deze wet niet in werking laten treden, ook al wordt hij aanvaard.
Dit brengt me tot drie conclusies. In de eerste plaats begint het oordeel van de Raad van State nu natuurlijk wat meer te klemmen, want de Raad van State had het al over evenredigheid. Met de onderbouwing die de staatssecretaris heeft gegeven, namelijk dat we dat terugtrekkingsakkoord hebben, is dat advies alleen maar in betekenis toegenomen. De tweede conclusie is — daar ben ik toch wat hard in — dat de wetgevingstechniek die destijds is gekozen, totaal achterhaald is. Toen kon je zeggen dat het onvoldoende gewaarborgd was, maar dat we met z'n allen weten dat we dan bedoelen: harde brexit, no-deal. Nu zitten we in een situatie waarin we een deal hebben, maar nog met uitvoeringsafspraken zitten. Daar past niet bij dat je de inwerkingtreding overlaat aan de staatssecretaris. Daar zit ook meteen mijn derde punt. Daar zit ook een politiek gevolg aan. Ik zeg het even hard: dit is de uitholling van het politieke primaat dat we hier in deze Kamer graag aan de overkant laten. Het gevolg is dat wij de integrale afweging moeten maken en alles daarbij moeten betrekken.
We hebben wel wat stilgestaan bij een noodverband. De staatssecretaris kwam naar voren met de motie. Ze zegt dat ze eigenlijk niet ziet dat de rechten van Nederlanders in het VK nu onvoldoende gewaarborgd worden, dus ze laat die wet ook niet in werking treden. Maar mocht de Tweede Kamer met een motie komen waarin staat dat ze dat wel vindt, dan zal ze gevolg geven aan die motie. Daar zijn twee belangrijke kanttekeningen bij.
Dan kom ik ook bij de vragen die ik rechtstreeks zou willen stellen aan de initiatiefnemers. Is dit nou toereikend? Ergens zou je kunnen zeggen dat het een oplossing zou kunnen zijn als de Tweede Kamer de opvatting heeft dat de staatssecretaris te stellig is in haar mening dat het allemaal wel goed zit in het VK. Het politieke primaat is zo belangrijk in de Tweede Kamer. Daarom kan het ook wel als noodverband gelden. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat er straks een andere staatssecretaris komt, die daar anders tegen aankijkt. Die heeft natuurlijk op grond van deze wettekst de mogelijkheid om zelfstandig te besluiten deze wet in werking te laten treden. Daar zit dus wel een belangrijk praktisch politiek gevolg aan het noodverbandje dat we bespreken.
Daarnaast heb ik een staatsrechtelijke vraag. Misschien ligt dat in het verlengde van wat ik net naar voren bracht. Hoe borg je dat de volksvertegenwoordiging, in het bijzonder de Tweede Kamer, eraan te pas komt als een staatssecretaris zelfstandig op basis van deze wettekst zou besluiten de wet in werking te laten treden? Ik stel maar een heel concrete vraag. Moeten we niet werken met een verandering van de wettekst? Ik begrijp dat dat heel veel tijd en extra behandeling vergt. Of zouden we ook kunnen volstaan met een toezegging van de staatssecretaris dat zij eerst een voornemen komt voorhangen om de wet in werking te laten treden?
Voorzitter. De antwoorden op deze vragen zullen behoorlijk maatgevend zijn voor het oordeel dat mijn fractie over de wet geeft. Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Doornhof. Dan is het woord aan de heer Van Hattem namens de fractie van de PVV.