Verslag van de vergadering van 19 februari 2021 (2020/2021 nr. 24)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.12 uur
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb mede gelet op het begin van deze vergadering mijn eigen verklaring voor de avondklok maar vast ingevuld, namelijk voor het geval ik vanavond toch pas na negenen weer naar huis kan. Ik heb bij vraag twee, de reden, het vakje aangekruist: iemand anders heeft dringend mijn hulp nodig. En als toelichting heb ik neergezet: de minister van Justitie en Veiligheid heeft verzocht om spoedoverleg over de avondklok. Ik neem aan dat dat voldoende grond is.
Voorzitter. Het is niet mijn gewoonte om aanwezig te zijn bij bijeenkomsten waarbij het te bespreken onderwerp bij voorbaat al wordt gekwalificeerd als "ten overvloede", en die kwalificatie is van de minister van Veiligheid en Justitie en van de minister-president. Wellicht wil de minister aan het begin van zijn beantwoording straks ingaan op de vraag of de minister en de minister-president nog steeds van mening zijn dat de Tweede en Eerste Kamer deze week bezig zijn met de behandeling van een wetsvoorstel dat ten overvloede is.
De reden dat wij vandaag wederom op een vrijdag en wederom in een reces in deze Kamer staan, is wederom een uitspraak van de voorzieningenrechter, waar het kabinet wederom door verrast is. Hetzelfde scenario als bij de verplichte PCR-testen, en weer lag de basis voor het oordeel van de voorzieningenrechter in het niet-gebruiken van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 voor het nemen van een tijdelijke maatregel ter bestrijding van COVID-19. De naam van de wet zegt het toch al, zou je zeggen. Daar waar de minister van Veiligheid en Justitie eerder een algemeen artikel gebruikte van de Wet publieke gezondheid voor de invoering van de verplichte PCR-test voor inkomende reizigers, werd nu de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag gebruikt als juridische grondslag voor de avondklok.
Bij de avondklok vroeg ook de Raad van State zich af wat de minister had bewogen om deze grondslag te kiezen. Terecht wees de Raad van State op de voortvarendheid waarmee de Staten-Generaal wetgeving tot stand hadden gebracht om de PCR-test wettelijk te regelen. Ook nu staan we hier weer in de Eerste Kamer om binnen vier dagen een wetsvoorstel te bespreken om de avondklok een juridische grondslag te geven die ook de toets van de rechter en van onze democratie kan doorstaan. De Raad van State verwees, zoals gezegd, hier ook naar in zijn advies over het voortduringswetsvoorstel van de avondklok op basis van de Wbbbg.
Wat mij dan — laat ik het maar gewoon zeggen zoals ik het voel — buitengewoon stoort en ergert, is de houding en toon van de minister, die het bestaat om in antwoord op de Raad van State het volgende te zeggen, citaat: "Spoedwetgevingstrajecten geven vanwege de haast waarmee deze afgerond moeten worden, niet de beste garanties voor een weloverwogen procesresultaat." Dus niet alleen staan wij vandaag hier een wetsvoorstel te behandelen dat in de ogen van de minister van Veiligheid en Justitie én in de ogen van de minister-president "ten overvloede" is. Het leidt, volgens de minister, ook nog eens niet tot een weloverwogen resultaat. Denkt de minister dan werkelijk dat het de keus van deze Kamer is om iedere keer als deze minister door een voorzieningenrechter terecht wordt gewezen, hier van reces terug te keren om het anders onvermijdbare juridische onheil af te wenden? Voorzitter. Op dit punt zouden bescheidenheid en minder overtuigd zijn van het eigen gelijk de minister sieren.
Dit brengt mij in lijn met de vraag van de Raad van State op de vraag waarom er niet meteen is gekozen voor de grondslag van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, de route waar in ieder geval geen juridische discussie over bestaat. Het kabinet heeft de eerdere vragen en aanbevelingen van de Raad van State niet op de juiste wijze geschat. De Raad van State is niet Snackbar Kneuterdijk, waar je naar believen iets uit de muur trekt en weggooit wat je niet lust. Het selectief omgaan met zwaarwegende adviezen van de Raad van State tast het vertrouwen in onze democratische bescherming van grondrechten aan en dat reken ik het kabinet zwaar aan.
Dat geldt ook voor het bewust niet-betrekken van de Eerste Kamer bij het beperken van grondrechten. Hoe vaak hebben we de regering al niet voorgehouden dat de aanpak van deze pandemie gebaat is bij voorspelbaarheid, dus ook juridische voorspelbaarheid? Tijdelijke maatregelen ter bestrijding van COVID-19 neem je met als grondslag de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Als er onvoorziene omstandigheden zijn die nog niet in de wet verwerkt waren of die politiek niet haalbaar waren, dan pas je dat aan, zoals we dat ook vandaag doen, na de PCR-test voor de tweede keer. Dat snappen burgers, dat snappen bedrijven, dat snapt de Raad van State en dat snappen ook voorzieningenrechters.
Door af te wijken van geplaveide juridische paden neem je het risico dat je vastloopt in het mulle zand, en zo geschiedde ten tweede male. Dat is juridische hoogmoed en dat wordt op deze wijze een patroon. Ik vraag me dan ook af of er op het ministerie en in het kabinet wel voldoende tegenmacht is. Het bij herhaling persisteren van de minister in het eigen gelijk heeft, van een afstand beschouwd, alle kenmerken van wat in de psychologie een confirmation bias heet: het alleen maar zoeken en accepteren van argumenten die het eigen gelijk bevestigen. Heeft dan werkelijk helemaal niemand de minister gewezen op de risico's van het kiezen van de Wbbbg, vraag ik de minister. En waarom kiest de minister er al op voorhand voor om de Staten-Generaal op afstand te zetten via staatsnoodrecht?
Voorzitter. Er is, als deze wet vandaag wordt aangenomen in deze Kamer, geen grond meer om het staatsnoodrecht, waarbij het kabinet besluiten kan nemen buiten de Staten-Generaal om, nog langer van kracht te laten zijn. Deelt de minister deze uitleg? Kan de minister in vervolg daarop toezeggen dat de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 in de toekomst als regel de grondslag zal vormen voor eventuele nieuwe tijdelijke maatregelen om COVID-19 te bestrijden waarbij grondrechten worden ingeperkt? Op die manier kunnen we namelijk de controlerende taak van de Staten-Generaal borgen.
Voorzitter. Dat is namelijk een tweede patroon dat langzamerhand duidelijk zichtbaar wordt: het op afstand plaatsen van de Staten-Generaal. Eén keer is opmerkelijk, twee keer is bedenkelijk, bij de derde keer wordt het verdacht. Al bij de eerste consultatieversie van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 is duidelijk geworden dat de manier van opereren van het kabinet steeds leidt tot minder en niet tot meer betrokkenheid van de Staten-Generaal. Minder democratie in plaats van meer democratie in tijden van crisis. Dat was ook de reden dat de Tweede Kamer bij de behandeling van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 voor zichzelf in de wet het vetorecht op afzonderlijke maatregelen amendeerde. Overigens gebeurde dit een debat waarin vooraf de kaarten politiek al waren geschud. "Een verbetering van het wetsvoorstel" noemde de minister van VWS dit in de Tweede Kamer en ook hier. Hoe anders gaat het kabinet om met de Eerste Kamer. Toen de Eerste Kamer in meerderheid bij motie uitsprak dat over verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, een wet die de grondslag is voor het verregaand inperken van de grondrechten, bepalende zeggenschap aan de Staten-Generaal toebehoort, gaf en geeft het kabinet al meer dan drie maanden niet thuis. We spreken daar volgende week verder over, maar het is tekenend voor het patroon van handelen van het kabinet richting de Eerste Kamer.
Voorzitter. Het baseren van de avondklok op de Wbbbg leidde er feitelijk toe dat de Staten-Generaal op afstand werden gezet. Dat is kwalijk omdat je, zoals gezegd, in tijden van crisis meer en niet minder democratie nodig hebt. Het aan de activering van de avondklok voorafgaande debat met de Tweede Kamer was om verschuldigd en politiek draagvlak op te halen, maar dan wel alleen bij het deel van de Staten-Generaal waar het kabinet zaken mee wenst te doen. Wat dat blootlegt, is een zorgwekkende blinde vlek voor de positie van de Eerste Kamer als medehoeder van de grondrechten in onze rechtsstaat. Dat toonde ook het debat gisteren in die Kamer over deze wet aan. De minister-president demonstreerde dat helder door te zeggen: wij met z'n allen, 150 Kamerleden en 23 kabinetsleden, zijn bezig om een crisis te bestrijden. En: volgens mij moet ik morgen ook nog ergens naar toe. Daarop volgde de minister van Justitie en Veiligheid, die van zichzelf zegt: als kind ben ik een ketel met rechtsstatelijkheid gevallen. Ik kan slechts concluderen dat hij, nadat hij in die ketel was gevallen, vervolgens wel heel goed afgespoeld moet zijn, als ik kijk naar het gemak waarmee hij gisteren in de Tweede Kamer een motie van de heer Van Otterloo van 50PLUS ontraadde. Op die motie, om ook de Eerste Kamer zeggenschap te geven bij belangrijke zaken als deze wet over een avondklok, ging de minister niet eens inhoudelijk in. Hij dacht er niet eens inhoudelijk over na. Hij zei namelijk: daar hebben we het al over gehad bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, dus dat gaan we niet nog een keer doen; die motie ontraad ik dus. Maar we hebben het er bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 niet over gehad dat er een avondklok zou zijn die 17 miljoen mensen in hun grondrechten beperkte. Dat stond er niet in toen we die wet vorig jaar behandelden. Dat is er later in gekomen. Daar stond ook niet in dat er een verplichte PCR-test zou komen voor inreizenden. Dat staat er allemaal niet in. Het niet inhoudelijk ingaan op zo'n motie getuigt dus van een blinde vlek op het punt van de positie van de Eerste Kamer bij het inperken van grondrechten.
Voorzitter, dan een heel ander punt. Waarom werd de Voortduringswet pas op 26 januari voor advies naar de Raad van State gestuurd? Dat is vier dagen na het besluit van het kabinet op 22 januari om onverwijld de avondklok te activeren op basis van de Wbbbg. Hoe kan het dan dat het vier dagen duurt voordat die wet naar de Raad van State gaat voor advies, anders dan die waar wij vandaag over spreken: dinsdag besloten, 's avonds een handtekening en hup, meteen naar de Raad van State? Waarom is dat niet gebeurd met die Voortduringswet van de Wbbbg? En hoe kan het dan dat de minister gisteren in de Tweede Kamer zei, toen er gevraagd werd waarom het anderhalve week duurde, dat hij ook liever had gehad dat de wet na vier dagen al in de Kamer had gelegen? Nee, die lag vier dagen op het ministerie van JenV en niet in de Kamer. Dat was nou net het probleem.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Ik kan me heel erg vinden in het betoog van de heer Janssen, maar ik heb een vraag aan hem. Zoals u weet, is nu ook het hoger beroep gaande bij het hof in Den Haag namens de Staat over de avondklok. Ik hoor net dat de landsadvocaat zojuist gezegd heeft: het is een dijkdoorbraak, het land overstroomt, we moeten nu snel op basis van deze wet handelen. Hoe ziet de heer Janssen dat? Want de rechter heeft toch in zijn eerste oordeel juist gezegd dat er geen sprake is van een dijkdoorbraak? Nu wordt er blijkbaar vanuit de Staat toch een dergelijk noodgeval weer te berde gebracht. Hoe ziet de heer Janssen dat?
De heer Janssen (SP):
De inbreng van de Staat bij dat hoger beroep is niet aan mij voorgelegd van tevoren, maar ieder kiest zijn eigen woorden. Ik ben het er ook niet mee eens. Ik verwijs naar de antwoorden die de minister heeft gegeven op 9 december op vragen van collega-Kamerleden van GroenLinks in de Tweede Kamer van 6 november. Daar werd gevraagd: wat gaat u doen als er een avondklok komt? Toen zei de minister in antwoord op vraag 1: er is dit moment geen sprake van een avondklok, maar als die komt, dan gaat die gebaseerd worden op de Wbbbg. We spreken 9 december. Als je je zo lang voor kunt bereiden en je weet dan al dat je kiest voor de Wbbbg — ik kom daar zo nog op terug — dan moet je niet daarna een OMT-advies aangrijpen en zeggen: dat hadden we niet eerder kunnen weten, dus nu moeten we wat. Je had voorbereid kunnen zijn, het had allemaal klaar kunnen liggen en het had keurig gekund via de Twm.
De voorzitter:
U komt er nog op terug. De heer Otten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Dank voor dit antwoord. Ik ben het hiermee eens. Ik begrijp ook helemaal niet waarom de Staat dit nu weer aanvoert, want het is niet aan de orde. Dank voor dit antwoord.
De heer Janssen (SP):
Ik ga even door op het treuzelen bij de Voortduringswet met het sturen naar de Raad van State. De minister heeft zelf veroorzaakt dat het meer dan anderhalve week geduurd heeft. De Raad van State heeft er ook een paar dagen over gedaan. Hij vergat daarbij te noemen dat het ministerie er ook vier dagen over heeft gedaan voordat het überhaupt naar de Raad van State ging. Daardoor was een behandeling in de week meteen volgend op de inwerkingtreding niet meer mogelijk, omdat het natuurlijk pas dinsdag naar de Raad van de State ging. Aan het eind van de week, toen de Kamer uitvergaderd was, kwam het weer terug. Vandaar dat het allemaal op 2 februari is gekomen in plaats van een week eerder. Dan had de Kamer er nog in dezelfde week, op donderdag, over kunnen spreken en wij de dinsdag erna. Mijn vraag is dan ook hoe dit heeft kunnen gebeuren. In de tijd dat de minister voor vertraging zorgde met het doorsturen, hadden we ook een wet — zie vandaag — op basis van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 tot stand kunnen brengen. Graag ontvang ik een reactie van de minister op dat punt.
Dit alles heeft ertoe geleid dat wij vandaag debatteren over een avondklok op grondslag van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, zij het dat de minister het ook bij deze wet toch nog probeerde om het net weer iets anders te doen. De Raad van State zei: doe dat nou niet, doe het nou gewoon op basis van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Wat is dat dan toch? Waarom blijft de minister dit nou steeds doen? De Tijdelijke wet maatregelen covid-19 is de wet die de grondslag geeft voor het inperken van grondrechten, want daar gaat het nog steeds wel over: het aantasten en het inperken van grondrechten. Het lijkt er in de hele massa aan maatregelen langzamerhand op dat er een soort erosie plaatsvindt en het kabinet het normaal is gaan vinden dat grondrechten worden ingeperkt en de Staten-Generaal op afstand worden geplaatst. Het beeld dat dan bij mij opdoemt over het handelen van het kabinet is dat het vooral bezig is met managen. En dat is goed bij uitvoeringstaken in een crisis, maar grondrechten en de democratische zeggenschap van de Staten-Generaal manage je niet. Die koester je, die bewaak je en die verdedig je.
Dat wij vandaag in deze Kamer spreken over de avondklok is niet een keuze van het kabinet, maar een gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter en dat valt het kabinet kwalijk te nemen. Het kabinet heeft het risico dat de grondslag van de Wbbbg met zich meedraagt over het hoofd gezien, of in ieder geval niet juist ingeschat. Alles overziend vind ik het handelen rond deze wet van deze minister dan ook, gelet op de maatschappelijke onrust die veroorzaakt is, onverantwoord. Dat staat los van de uitspraak in hoger beroep. Het kwaad is al geschied.
Voorzitter, helemaal tot slot. De minister gebruikt graag uitspraken van Johan Cruijff — in het PCR-debat was dat ook zo — maar de minister heeft zich bij het debat over de avondklok bepaald geen juridische Johan Cruijff betoond. Bij mij bracht het een heel ander beeld naar boven, een beeld van Louis van Gaal. "Ben ik nou degene die zo slim is, of ben jij nou zo dom?" Ik denk dat het geen van beide is.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Even voor de Handelingen: als ik het goed gehoord heb, heeft u een deel van uw vragen geadresseerd aan de minister van VenJ en een deel aan de minister van JenV. Voordat de minister zich geroepen voelt om die vragen niet te beantwoorden, is het goed om dat in de Handelingen even te corrigeren, misschien.
De heer Janssen (SP):
Jazeker, en anders namens zijn voorganger van VenJ!
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Recourt namens de Partij van de Arbeid.