De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Rietkerk (CDA), toe dat hij het aantal door de rechter afgewezen verzoeken van het OM tot het achterwege blijven van de vi zal betrekken in de evaluatie van de wet.
Nummer | T03088 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | drs. Th.W. Rietkerk (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | openbaar ministerie rechters voorwaardelijke invrijheidstelling |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 16
De heer Rietkerk (CDA):
(…)
Dan het Openbaar Ministerie. In de huidige cijfers uit de memorie van toelichting blijkt dat het OM niet altijd aan het juiste eind trekt. De percentages staan daar aangegeven: in 12% tot 24% wees de rechter een verzoek tot het achterwege blijven van de vi af, en 3% tot 8% van de vorderingen werden niet-ontvankelijk verklaard. Ook in het geval van herroeping zie je dat nog steeds: rond de 25% van de vorderingen wordt afgewezen. En de veroordeelde kan in het nieuwe stelsel bij de rechter een bezwaarschrift indienen tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen of om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen. In het huidige systeem is er eerder in deze processen tussenkomst van de rechter of rechter-commissaris. De CDAfractie heeft hier een aanvullende vraag over. Uit — ik kort het even af — het EVRM volgt dat alleen een rechter op grond van een wettelijke grondslag kan oordelen over vrijheidsontneming. In het geval van vi is er natuurlijk al geoordeeld door een rechter dat iemand wordt opgesloten. Maar onze fractie vraagt de regering een toelichting te geven, en of ze wel goed genoeg kan onderbouwen, ook hier in deze Kamer, dat het feit dat het OM in deze gevallen alleen beslist over het wel of niet verlenen en herroepen van de vi, een toets aan het EVRM kan doorstaan.
Dan kijken we verder naar de cijfers van het OM en dan zien we — ik gaf het al aan — dat bij bijna een kwart, zo'n 25%, een verkeerde inschatting wordt gemaakt. Kloppen die cijfers, vraag ik de minister. En als die cijfers kloppen, vraag ik de minister wat het kabinet in deze situatie doet. Neemt u daar genoegen mee of heeft u een taakstelling, een percentage, om dat fors naar beneden te brengen? Wat zijn de gedachten van de minister daarover? En als deze 25% van de gevallen ook in het nieuwe stelsel een trend blijft, dan zal 25% van de gevallen beslecht worden op basis van een verkeerde inschatting, zonder tussenkomst van de rechter. Pas na het indienen van een bezwaarschrift bij de rechter kan de veroordeelde zijn gelijk krijgen. En als je dan bedenkt dat de vi maar twee jaar duurt, vraagt de CDA-fractie zich af of dat wel voldoende toegang tot de rechter biedt.
(…)
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 13-14
Minister Dekker:
(…)
Heel specifiek ging de heer Rietkerk in op een aantal van de cijfers uit de rapporten. Daaruit blijkt dat het OM in 12% tot 24% in het ongelijk wordt gesteld bij een vordering tot het achterwege blijven van de vi. De heer Rietkerk vroeg: hoe komt dat nou eigenlijk? Hij vindt dat die cijfers straks niet moeten gaan gelden voor alle beslissingen van het OM. Ik ben dat helemaal met hem eens. Ik weet nu al dat dit zich niet gaat voordoen, want het overgrote deel van de beslissingen zal geen afwijzende, maar een toekennende beslissing zijn. Ik vermoed niet dat gedetineerden in dat geval beroep zullen instellen bij een rechter of daartegen in bezwaar zullen gaan. Bij deze hele specifieke groep waarnaar de heer Rietkerk vraagt, gaat het om zulke kleine aantallen dat ik het lastig vind om wat te zeggen over de percentages. Ik geloof dat er in 2014 slechts vier vorderingen tot achterwege blijven waren. In 2015 waren er zeven en in 2016 vijf. Maar je moet ook als Openbaar Ministerie natuurlijk wel steeds komen tot een afweging die je vervolgens gestand kunt doen bij een rechter. Wij zullen in de evaluatie volgen hoe dat uitpakt. Ik vind het ook in het belang van het Openbaar Ministerie om dat op een goede manier te doen, want je wilt uiteindelijk niet nat gaan.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 31, item 3
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
16 juni 2020
toezegging gedaan