Verslag van de vergadering van 23 maart 2021 (2020/2021 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 9.32 uur
Mevrouw Veldhoen i (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Wij bespreken vandaag, nog op de valreep voor het wisselen van de Tweede Kamer, een initiatiefwet. Het nemen van een initiatief kost veel tijd en inspanning, en komt bovenop al het andere Kamerwerk. Mijn fractie spreekt waardering uit voor het gebruik van het initiatiefrecht door beide initiatiefnemers. En ik zeg daar meteen achter: waardering daarvoor, hoewel mijn fractie op de inhoud van de wet bijzonder kritisch is. Dat zijn wij, net als de deskundigen die wij onlangs hebben gehoord en die vrijwel unaniem waren in hun kritiek.
Het wetsvoorstel wil de strafrechtelijke ontruiming van gekraakte panden versnellen. De initiatiefnemers menen dat de huidige procedure te lang duurt. In plaats van een kort geding, moet de rechter-commissaris een ontruimingsvordering van de officier van justitie binnen drie dagen toetsen, waarna direct tot ontruiming kan worden overgegaan. De initiatiefnemers hevelen met dit voorstel een civielrechtelijke beslissing over naar het strafrecht. Mijn fractie meent dat zij daarbij onvoldoende oog hebben gehad voor het wettelijk systeem en de verschillen in waarborgen in enerzijds een civiele procedure en anderzijds een strafproces.
Mede als gevolg van de jurisprudentie van het EHRM is de positie van een verdachte of klager in het strafproces met waarborgen omgeven. Dat is niet voor niets. Immers, in het strafrecht staat een grote, machtige overheid, het OM, tegenover een individu, de verdachte. Dat is een heel andere situatie dan die van het kort geding, waarbij de ene burger, de eigenaar van het pand, tegenover de andere burger staat, de kraker. Daarbij is meestal van min of meer "equality of arms" sprake. In het strafrecht is dat niet het geval. In een rechtsstraat wordt die ongelijkheid gecompenseerd door de positie van de verdachte of de klager met waarborgen te omgeven, zoals het recht om het dossier in te kunnen zien, om gehoord te kunnen worden, de zitting bij te kunnen wonen, en het recht op rechtsbijstand door een advocaat. Het voorstel regelt geen van deze elementen en houdt daarom met al deze rechten van de krakers niet voldoende rekening.
Als ik kijk naar de antwoorden van de initiatiefnemers en ook naar de behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer, dan lijkt de redenering van de initiatiefnemers: kraken is zó ernstig en een zodanige inbreuk op het eigendomsrecht van de eigenaar van het pand, dat een uitgeklede procedure gerechtvaardigd is. Ik lees immers dat initiatiefnemer Van Toorenburg in de Tweede Kamer zegt: "Is die termijn van drie dagen voldoende? Zeker, want ze kunnen ook in één dag een pand binnenwandelen en de boel kraken." Maar dat is toch niet het criterium in een rechtsstaat? Dan zou een winkeldief die in drie minuten zijn slag slaat, ook in drie minuten veroordeeld kunnen worden. Zo werkt het natuurlijk niet. We leven in een rechtsstaat en als er binnen het strafrechtelijk kader een beslissing moet worden genomen door de rechter-commissaris, dan moet de procedure die daartoe leidt deugdelijk zijn. Mijn fractie meent dat een rechterlijke uitspraak alleen dan legitimiteit heeft als de procedure zorgvuldig is geweest. Want wat is de waarde van een uitspraak als een verdachte geen rechtsbijstand heeft gehad of zijn eigen dossier niet heeft kunnen inzien? Mijn fractie meent dat het voorstel onvoldoende rekening houdt met deze waarborgen. Mijn fractie begrijpt ook wel waar het vandaan komt. De initiatiefnemers wensen snelheid aan te brengen, maar het is de vraag of dat in het strafrechtelijke kader mogelijk is. Het is niet voor niets dat de snelrechtprocedure, toch de snelste in zijn soort, op zijn snelst in zeventien dagen plaatsvindt.
De initiatiefnemers willen een inhoudelijke beslissing binnen 72 uur, maar kan dat wel in het strafrecht? De initiatiefnemers zeggen dat ze met die 72 uur aansluiting hebben gezocht bij de 72 uur die worden gehanteerd voor de inverzekeringstelling van een verdachte, de beslissing van de rc. Maar daarbij zien zij een belangrijk element over het hoofd. De procedure rond de inverzekeringstelling is met allerlei waarborgen omgeven. Dat is wettelijk vastgelegd. Zodra iemand wordt vastgezet, wordt een advocaat toegewezen. Er is geregeld dat de advocaat en de verdachte het dossier kunnen inzien. De verdachte wordt voor de rc geleid. Dat is allemaal in het Wetboek van Strafvordering geregeld.
Deze wettelijke waarborgen ontbreken in dit voorstel. De 72 uur is gekopieerd, maar niet het kader daaromheen. Waar een verdachte bij een inverzekeringstelling automatisch een piketadvocaat krijgt toegewezen, moet een kraker binnen die 72 uur op zoek naar een advocaat. Waar de piketadvocaat geautomatiseerd het dossier kan inzien, moet de door de kraker ingeschakelde advocaat achter het dossier aan. Waar een verdachte aan de rc wordt voorgeleid, moet de kraker maar hopen dat de rc hem tijdig bereikt. In dit voorstel is dit alles niet geregeld. Er is een civielrechtelijke toets in het strafrecht gekieperd, zonder daarbij rekening te houden met de waarborgen die gelden voor het strafrecht. Wil je wel rekening houden met die waarborgen, dan is een procedure van 72 uur simpelweg te kort.
De initiatiefnemers menen steun te vinden bij de Raad van State, die zegt dat de termijn van 72 uur op zichzelf niet onredelijk is. Deze zin wordt wat mijn fractie betreft uit zijn context gehaald. De Raad van State begint met het wijzen op een aantal belangrijke waarborgen, zoals ook net door mij genoemd: het recht gehoord te kunnen worden, het dossier te kunnen inzien, het aanwezigheidsrecht en het recht op rechtsbijstand. De Raad van State zegt vervolgens dat hij het niet bij voorbaat onmogelijk acht dat deze waarborgen binnen 72 uur worden gerealiseerd. Maar inmiddels hebben we van de uitvoerders van deze wet, het OM en de rechtspraak, gehoord dat zij het binnen die termijn wél onmogelijk achten, dat het niet binnen die 72 uur kan met inachtneming van de waarborgen. Dan zal het sowieso twee tot drie weken in beslag nemen. De vraag is nu op welke wijze aan die waarborgen wordt voldaan. Wat maakt nu dat de initiatiefnemers menen dat deze waarborgen wel haalbaar zijn binnen die 72 uur? Waar is hun verwachting op gebaseerd? Welke deskundigen hebben zij gesproken die menen dat het wel kan? Of is het meer "het is wat wij willen en dus moet het kunnen", ongeacht wat de praktijk zegt? Dat de regering zegt dat de procedure voldoet aan artikel 13 EVRM, kan mijn fractie niet overtuigen. De regering heeft het over een beginselplicht tot horen en over het desgewenst onder rechtsbijstand horen. Dat zijn geen harde waarborgen. Het is maar zeer de vraag of de hogere rechter het hiermee eens is.
Dan nog een inhoudelijke vraag over de toets door de rc. Diverse partijen hebben gevraagd of een marginale toets door de rc wel volstaat, wil je voldoen aan de eisen van artikel 13 EVRM. De antwoorden daarop van de initiatiefnemers zijn voor mijn fractie ondoorgrondelijk. Zij stellen dat wordt voldaan aan artikel 13 EVRM omdat de toetsing nu ook plaatsvindt in een kort geding en niet in een bodemprocedure. Maar dat is geen antwoord op de vraag. Op een ander moment wordt op de vraag over een marginale toets geantwoord dat de uitspraak niet onherroepelijk hoeft te zijn. Maar dat is evenmin een antwoord op de vraag. Als de initiatiefnemers vervolgens gaan uitleggen wat de marginale toets van de rc inhoudt, zijn we het spoor helemaal bijster. Zij zeggen: de rc zal moeten beoordelen of er voldoende grond is voor een verdenking op grond van artikel 138, 138a of 139 Strafrecht en of er feiten of omstandigheden zijn die maken dat een beroep op een huisrecht van de krakers in de specifieke casus zwaarder weegt dan het handhaven van het kraakverbod. Maar dat is een volle toets. Een marginale toets betekent dat een rechter niet oordeelt over de inhoud van het besluit zelf, maar alleen kijkt of het besluit op de juiste manier tot stand gekomen is. Dus mijn vraag is nogmaals: wat moet de rc nu doen? De initiatiefnemers lijken marginaal toetsen, vol toetsen, de bodemprocedure, de voorlopige voorziening en het al dan niet onherroepelijk zijn van een uitspraak door elkaar te halen. Graag een helder antwoord van de initiatiefnemers.
Ik zal het concreet maken. Op welke wijze moet de rc toetsen: vol of marginaal? Als het antwoord "vol" is, is er dan voldoende tijd voor een volledige belangenafweging? Als het antwoord "marginaal" is, welk besluit moet hij dan toetsen? En is er dan wel sprake van een effective remedy in de zin van artikel 13 van het EVRM? Graag een gedegen inhoudelijk antwoord van de initiatiefnemers en de minister. Kunnen zij daarbij ook het krakersarrest van de Hoge Raad uit 2011 meenemen en in het bijzonder de eisen die daarin worden gesteld ten aanzien van de procedure, met name de eis dat die procedure grondig moet zijn?
Ik sluit af. Het voorstel is gericht op snelheid, maar die versnelling kan alleen als je een aantal fundamentele rechten met voeten treedt. Mijn fractie meent dat je dat niet moet willen. Als je wel rekening houdt met die rechten en de rc ervoor zorgt dat de krakers tijdig worden opgeroepen, zodat zij een advocaat kunnen inschakelen en gehoord worden, dan kom je al snel uit op een procedure die twee of drie weken duurt, zo zeggen alle partijen die de wet moeten uitvoeren. Er treedt dan geen tijdswinst op ten opzichte van de huidige situatie, want ook nu neemt het twee tot drie weken in beslag. Dat hebben we alle deskundigen twee weken geleden heel helder uiteen horen zetten. In dat geval heeft het voorstel geen enkele meerwaarde, terwijl het een aanzienlijke verzwaring van de werklast met zich meebrengt, voor zowel het OM als de rechtspraak. Zij geven aan dat dat maar liefst respectievelijk 230% en 1370% is.
Begrijp mij niet verkeerd. Mijn fractie is natuurlijk ook voor een effectieve handhaving van het strafrecht, maar wel altijd met eerbiediging van de Grondwet en de fundamentele rechten zoals die zijn vervat in het EVRM. Dit voorstel is niet voldoende doordacht en haalt die beide drempels niet. Ik zal mijn fractie dan ook adviseren om tegen te stemmen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Veldhoen. Dan is het woord aan mevrouw Bezaan namens de fractie van de PVV.