Plenair Janssen bij behandeling Verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen



Verslag van de vergadering van 15 juni 2021 (2020/2021 nr. 41)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter. Een mooie bijdrage van collega De Boer, die op een aantal punten meteen de lakmoesproef doet om duidelijk te krijgen hoe de algemene uitgangspunten nu begrepen moeten worden in de praktijk. Dat is ook waar wij voor zijn, natuurlijk. Nu wij vandaag het initiatiefvoorstel om hetzelfde te bereiken via natuurlijke weg niet behandelen, maakt dat het debat overzichtelijker. Maar dat neemt niet weg dat ik nog een aantal vragen aan de minister heb.

Om te beginnen nog even een vraag over de samenhang tussen dit wetsvoorstel en het initiatiefwetsvoorstel dat wij vandaag niet behandelen. De minister zegt in zijn memorie van antwoord dat beide voorstellen complementair zijn. Als dat zo is, wat betekent dat dan voor dit wetsvoorstel? Laten wij dan gaten vallen? En is dit dan een te kleine pleister op de wond? Graag een reactie van de minister, want dit is voor ons van belang om de effectiviteit en de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel te kunnen beoordelen.

De SP heeft in de Tweede Kamer met dit voorstel ingestemd. Wij staan op zich ook positief tegenover dit wetsvoorstel. Maar uiteraard kan de behandeling vandaag en de beantwoording van de minister ons nog aan het twijfelen brengen. Maar dat wachten wij af.

Dit wetsvoorstel gaat niet over politieke partijen. Daar zouden wij dan klaar mee zijn, zeg ik tegen eenieder die angst heeft dat ook politieke partijen onder de strekking van deze wetswijziging zouden gaan vallen. Maar ik vraag de minister of dit ook daadwerkelijk zo is. Is er geen gedrag denkbaar waardoor ook een politieke partij, vanuit de inhoud van de gedragingen geredeneerd, onder deze wijziging zou kunnen gaan vallen? Kan de minister dit uitsluiten? Ik vraag om daar duidelijkheid over te geven, zodat wij in het publieke debat, dat ongetwijfeld zal volgen, feit en fictie van elkaar kunnen scheiden.

In de memorie van antwoord refereert de minister aan de discussie die mijn SP-collega Van Nispen opriep bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Hij refereerde aan de opmerking van de toenmalige CDA-minister van Justitie Donner in 2006 dat de sharia in Nederland ingevoerd mag worden als twee derde van het parlement dat zou willen.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Ik heb even een vraag. Ik hoor de heer Janssen zeggen dat deze wet niet op politieke partijen ziet. Dat is een punt dat ook ik in mijn eerste termijn aan de orde zal stellen. Mijn analyse — en volgens mij ook die van de Raad van State — is dat de overgangsbepalingen het volgende zeggen: tot er een wet op de politieke partijen is — whenever that may be — geldt dit wetsvoorstel wél voor politieke partijen.

De heer Janssen (SP):

Zoals ik het heb begrepen, gaat deze wijziging niet voor politieke partijen gelden en blijft het oude op dit moment geldende recht van toepassing totdat er een wet op de politieke partijen is. Deze wetswijziging gaat op zich niet over politieke partijen. Dat wil ik juist wegnemen, omdat daar veel ruis over lijkt te ontstaan. Ik wil op dit punt graag feit en fictie van elkaar kunnen scheiden.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Dat is toch niet wat de Raad van State zegt. Ik zal dat straks nog even laten zien. Tot die wet op de politieke partijen er is, zal dit volgens de Raad van State ook gelden voor politieke partijen, als gedefinieerd door de Kiesraad. Zo heb ik het tenminste begrepen.

De heer Janssen (SP):

Dan herhaal ik kort nog even kort mijn antwoord. Deze wetswijziging ziet daar niet op, als het goed is. Daarover wil ik graag een bevestiging van de minister hebben.

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder.

De heer Janssen (SP):

Ik zei dat mijn collega Van Nispen in de Tweede Kamer refereerde aan de opmerking van de toenmalige CDA-minister van Justitie Donner in 2006, die zei dat de sharia in Nederland ingevoerd kan worden als twee derde van het parlement dat zou willen. De minister voor Rechtsbescherming geeft daar in de memorie van antwoord een weerwoord op, en dat lijkt mij duidelijk — voor dit moment, zeg ik erbij, want maatschappelijke opvattingen en grenzen zijn aan verandering van tijdgeest onderhevig, zoals wij al meer hebben gezien in het publieke debat. Dat maakt dat een wetswijziging zoals die vandaag voorligt, ook een momentopname is. Daar moeten wij ons blijvend van bewust zijn. Wij zullen ons steeds de vraag moeten stellen of een wetsartikel dat ingrijpt op de vrijheid van vereniging en vergadering nog gebruikt wordt voor het doel waarvoor het bedoeld wordt. Een actueel onderwerp in deze coronacrisis, waar beperkingen van grondrechten het predicaat tijdelijk hebben gekregen. Ik stel vast dat het parlement die tijdelijkheid vaak moet bevechten, zeker op het punt van de bepalendste zeggenschap, waarover wij nog voor de zomer over gaan spreken in relatie tot die tijdelijkheid.

Wij leven in een land dat zeer veel vrijheden kent, maar dat ook het risico loopt dat groeperingen bijvoorbeeld de vrijheid van vereniging of de vrijheid van vergadering gebruiken — of beter gezegd, misbruiken — om de samenleving te saboteren en te manipuleren voor eigen gewin. Ik noem de outlaw motorcycle gangs als meest in het oog springende voorbeeld. Natuurlijk moet daar effectief tegen opgetreden kunnen worden. Het voorliggende wetsvoorstel behelst een aantal betekenisvolle veranderingen. Maar hoe duidelijk en aanlokkelijk die ook lijken, daar hoort wat de SP-fractie betreft in de uitvoering ook een verregaande terughoudendheid bij. Het feit dat iets naar de letter kan, wil niet zeggen dat het ook steeds moet. We koesteren het recht op vereniging en de vrijheid van meningsuiting en het grote goed dat mensen zich mogen verenigen en dat ze de vrijheid hebben om hun mening te uiten. Het maatschappelijk debat moet worden gevoerd, hoe ongemakkelijk dat soms ook is. Dat debat met andersdenkenden kun je niet voeren als je die andersdenkenden ondergronds duwt. Ziet de minister dit risico? Overtuigen in het maatschappelijk debat geniet voor de SP-fractie de voorkeur boven verbieden. Terughoudendheid met verbieden is wat ons betreft dan ook het uitgangspunt. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Nog een enkele opmerking over de uitvoering. Ik ben blij met het amendement van mijn collega Van Nispen — hij heeft het druk gehad met dit wetsvoorstel — dat in de Tweede Kamer is aangenomen, omdat voorkomen moet worden dat iemand die feitelijk geen bestuurder of commissaris is, achter de schermen nog wel aan de touwtjes trekt. Het is dan ook goed dat het amendement is overgenomen en dat daarmee nu expliciet is opgenomen dat bij de toepassing van dit artikel met een bestuurder gelijk wordt gesteld degene die het beleid van de rechtspersoon heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij een bestuurder. Dat is goed en dat brengt een meer sluitende aanpak dichterbij.

Dan tot slot iets wat misschien bezijden het wetsvoorstel gaat, maar dat wel met de uitvoering van dit wetsvoorstel te maken heeft en waarvoor we als SP altijd aandacht zullen blijven vragen: de capaciteit bij de opsporingsdiensten, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. De minister blijft herhalen, ook in de Tweede Kamer, dat er geen capaciteitsgebreken zijn. Nu hadden we vorige week hier een deskundigenbijeenkomst over de uitbreiding van het taakstrafverbod. De woordvoerder van de particuliere beveiligingsbranche probeerde ons bij herhaling te overtuigen van het feit dat de particuliere beveiligers steeds meer politietaken moeten uitvoeren. Dat matcht niet, dat komt niet goed bij elkaar en dat gaat niet samen met de voortdurende ontkenning van capaciteitsgebreken door de minister voor Rechtsbescherming.

We zien dat de politie vergrijst. De huidige tekorten kunnen al niet worden weggenomen en de tekorten gaan schrikbarend toenemen als gevolg van leeftijdsontwikkeling. De capaciteitsproblemen spelen wel degelijk ook bij het OM en de rechtspraak. Wat ons betreft kunnen kwaliteit en capaciteit niet tegen elkaar worden uitgeruild. Het verbieden van een rechtspersoon alleen is niet genoeg. Rechtspersonen plegen geen misdrijven. Personen gebruiken rechtspersonen als dekmantel om misdrijven te plegen. Als we daadwerkelijk die bedreiging van onze maatschappij met wortel en tak willen uitroeien, dan heb je voldoende mensen en middelen nodig in de hele strafrechtketen. Zie ook het recente WODC-rapport over de continuïteit en bekostiging van de politie, het OM en de rechtspraak. Dat lossen we vandaag niet op, maar het plaatst wat ons betreft dit wetsvoorstel wel in het perspectief van wat ook, en misschien wel bovenal, nog heel hard nodig is. En dat is meer dan nu alleen maar ja zeggen tegen dit wetsvoorstel.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Dan geef ik het woord aan de heer Dittrich namens de fractie van D66.