Verslag van de vergadering van 5 oktober 2021 (2021/2022 nr. 2)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.26 uur
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank u wel. Om maar met de deur in huis te vallen: de SP-fractie is voor betaald ouderschapsverlof. De SP-fractie is ook voor gelijke kansen op de arbeidsmarkt. De SP-fractie is ook voor gelijke beloning op de arbeidsmarkt. De SP-fractie is ook voor een minimumloon van ten minste €14. Het uitgangspunt daarbij is dat dit voor iedereen gelijkelijk moet gelden. En dat is dan ook precies het probleem dat mijn fractie heeft bij het wetsvoorstel dat vandaag voorligt. Het voorstel biedt geen gelijke kansen aan iedereen om gebruik te maken van het betaald ouderschapsverlof vanwege de financiële gevolgen. Niet iedereen zal zich dit ouderschapsverlof kunnen veroorloven. Daarbij worden mensen voor de keuze gesteld: of ouderschapsverlof opnemen of zorgen dat er genoeg inkomsten binnenkomen om in met de geboorte toegenomen kosten van het levensonderhoud te kunnen voorzien. Een oneigenlijke, ongewenste en onacceptabele keuze wat de SP-fractie betreft.
In de memorie van toelichting zegt de regering hierover het volgende: "De regering ziet in dat de opname van het verlof financiële gevolgen heeft die van invloed kunnen zijn op de individuele keuze om al dan niet (volledig) verlof op te nemen. Het is onder omstandigheden mogelijk dat een werknemer door de vermindering van het loon bij opname betaald ouderschapsverlof onder het sociaal minimum komt. Mede omdat het gaat om het gezinsinkomen, dat wil zeggen de gezamenlijke inkomsten van beide partners, zal het een beperkte groep werknemers betreffen die mogelijk bij volledige opname van het verlof onder het sociaal minimum komt."
Mijn vraag aan de minister is hoe groot die groep dan volgens hem is. Is het naar zijn mening dan zo dat die groep maar pech gehad heeft? Accepteert de minister voor die groep die uitsluiting van dit wetsvoorstel? Hoe groot is die groep die rond het bestaansminimum zweeft? Het gaat namelijk niet alleen om de groep op het absolute sociale minimum.
Het inhoudelijke uitgangspunt is, zoals anderen ook betoogd hebben en zoals de SER in 2018 stelde, dat het eerste jaar na de geboorte een cruciale fase is vanuit het arbeidsmarktperspectief van de ouders en vanuit het perspectief van de ontwikkeling en het welzijn van het jonge kind. In het eerste jaar na de geboorte worden door ouders belangrijke keuzes voor arbeids- en zorgpatronen gemaakt die bepalend zijn voor de latere loopbaan, aldus de SER. Maar dan moeten wij er toch voor zorgen dat dit voor iedereen gelijkelijk kan gelden? Dan moeten we voorkomen dat we vrouwen en mannen aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor de rest van hun leven op achterstand zetten en dat kinderen die in die situatie geboren worden, in hun ontwikkeling en welzijn worden tekortgedaan. Deelt de minister deze mening?
Twee weken geleden bespraken wij hier een wetsvoorstel voor quota in de raden van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven. Ik heb bij dat debat mijn treurnis en teleurstelling uitgesproken over het uitblijven van voorstellen om de ongelijkheid in velerlei opzichten aan de onderkant van de arbeidsmarkt aan te pakken. Dit wetsvoorstel pakt die ongelijkheid aan de onderkant wederom niet aan. Sterker nog, dit wetsvoorstel creëert een nieuwe ongelijkheid voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Ik vraag mij af of er wel besef is van de realiteit hoe breed die onderkant van de arbeidsmarkt eigenlijk is.
Ter illustratie, ik las dit weekend een artikel over de inzet van de Haagse VVD voor de gemeenteraadsverkiezingen volgend jaar: "het moest maar eens afgelopen zijn met die aandacht voor de sociale woningbouw, want er moet gebouwd worden voor agenten, leraren en verplegers in het middensegment", aldus de Haagse VVD. Blijkbaar moet een beginnende agent, leraar of verpleegster met een inkomen van, zeg maar, €2.500 bruto, voor €1.000 kale huur een woning gaan huren van 40 tot 60 m2. En dit is maar een van de vele voorbeelden, maar het is illustratief voor een breed levende gedachte, blijkbaar, dat de onderkant van de samenleving alleen bestaat uit mensen met een uitkering. Het Sociaal en Cultureel Planbureau toonde in 2019 met het rapport Armoede in kaart ook aan dat werkende armen bijna een derde van de volwassenen in armoede vormden. Ik noem dit juist omdat de regering bij vragen bij dit wetsvoorstel over de financiële haalbaarheid van het ouderschapsverlof in mijn ogen van eenzelfde gebrek aan inzicht in de realiteit blijk geeft. Eigen verantwoordelijkheid is de oplossing van de regering, maar dan moet dat wel kunnen. Ouderschapsverlof is geen luxe, maar — zoals ik al eerder de SER aanhaalde — een bepalende noodzaak voor de toekomstige ontwikkeling van ouders en kind. En dit wetsvoorstel, in deze vorm, voldoet naar mijn mening met die 50% daaraan onvoldoende. Dat brengt dus de vraag op die mevrouw Oomen ook stelde: of met het juridische bestaansminimum van deze wet in Europees verband de uitvoering überhaupt wel geborgd is.
Voorzitter. Naar aanleiding van de bijdrage van de D66-fractie in het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer over percentage en dekking, zei de minister dit. Citaat: "Het is natuurlijk ingewikkeld dat de implementatie van het wetsvoorstel pas ingaat op 2 augustus 2022, dus ver na mijn periode als Minister. We hebben daarom de afspraak gemaakt dat deze dekking een placeholder is. Een placeholder betekent dat het alle partijen vrijstaat om tijdens de formatie een andere dekking voor te stellen." En dat geldt dan natuurlijk ook voor de KB-weg voor een hoger percentage. Nou vallen mij twee dingen op aan het antwoord van de minister. Ten eerste dat hij ervan uitgaat dat er ver vóór 2 augustus 2022 een nieuw kabinet zal zijn. Ja, 2022! Maar goed, hij gaat ervan uit dat dat wel gaat lukken, dus dat getuigt van enig zelfvertrouwen. En ten tweede een bemerking die dichter bij de realiteit staat: dat het nu voorliggende wetsvoorstel ruimte laat om in enige formatiebespreking te worden aangepast, zowel qua hoogte van de uitkering als dekking voor de inwerkingtreding van de wet volgend jaar. Ik ben dan ook benieuwd naar de reactie van de minister op alle collega's die hier naar voren hebben gebracht dat die 70% toch echt wel breed leeft in deze Kamer.
Dan de uitvoering. De uitvoering van deze wet ligt bij het UWV. Nou kwam de SP gisteren met haar zwartboek over mensen die door het handelen van het UWV in de problemen zijn geraakt. En we zagen gisteren de voorzitter van de raad van bestuur van het UWV in het televisieprogramma Radar weer aandacht vragen voor de kwaliteit van de wetgeving en vragen om meer oog voor de uitvoerbaarheid. En in juli van dit jaar kwamen publieke dienstverleners, waaronder het UWV, met een pamflet. Daarin gaven ze aan dat wetgeving eenvoudiger en begrijpelijker moet, en dat professionals de ruimte moeten krijgen om van die regels af te wijken. Ook over dit wetsvoorstel heeft het UWV zijn zorgen laten blijken. Mijn vraag aan de minister is dan ook de volgende: voldoet de wet, in deze vorm, naar zijn mening aan wat uitvoeringsinstantie UWV vraagt, of zadelen wij het UWV met deze wet weer op met een volgend uitvoeringsprobleem, waarbij mensen weer tussen wal en schip gekraakt gaan worden? Graag een reactie van de minister.
De uitleg van de regering over de dekking voor dit wetsvoorstel is een weinig fraai voorbeeld van politieke koehandel. De SER kwam met een simpele aanbeveling, en ik hoorde collega Esther dat ook zeggen: betaal het ouderschapsverlof uit de algemene middelen. Daar kiest de regering niet voor; via een ingewikkelde begrotingstechniek komt de regering met een politiek bepaalde dekking. Wat mij daar altijd bij stoort, is alsof het geld dat wordt uitgegeven niet van ons allemaal is, maar van iedere minister afzonderlijk. En ik kan mij niet voorstellen dat de minister, als dit geld wordt uitgegeven, 's avonds naar huis gaat en zegt van: we moeten toch een beetje voorzichtig zijn met de boodschappen, want ik heb vandaag weer wat extra geld uitgegeven. Zo is het niet, het is ons aller geld. En daar moeten we voorzichtig mee omgaan, maar het is wel ons aller geld. Maar de deal zoals die nu gemaakt is, onderstreept voor mijn gevoel nog eens het verschil in belang dat verschillende politieke partijen aan het doel van dit wetsvoorstel toekennen.
Voorzitter, afrondend. Het wetsvoorstel is wat mijn fractie betreft nu een lelijk politiek compromis. Voor ouders aan de onderkant van de arbeidsmarkt worden kansen op carrière bemoeilijkt, aan kinderen van die ouders worden kansen op ontwikkeling onthouden. De onmisbaren in dit land, de schoonmakers, de vuilnismannen, de onderwijzers, de medewerkers in de zorg, veelal aan de onderkant van de arbeidsmarkt, zijn niet alleen onmisbaar voor onze samenleving. Ze zijn na de geboorte van hun kind ook onmisbaar thuis. En dat mogen wij ze niet onthouden. Daarom zal dit wetsvoorstel in het belang van die ouders en die kinderen wat mijn fractie betreft nog voor de inwerkingtreding moeten worden aangepast. Ik kan dan ook nu nog geen oordeel geven over het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, maar ik kijk uiteraard met belangstelling uit naar de beantwoording door de minister. Ik neem aan dat hij de woorden van zijn politiek leider van D66 scherp voor de geest heeft: we doen het goed of we doen het niet.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering voor een pauze tot 15.50 uur.