Verslag van de vergadering van 21 februari 2022 (2021/2022 nr. 18)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.00 uur
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb vorige week tijdens het debat naar aanleiding van de regeringsverklaring de minister-president en zijn hele kabinet al gefeliciteerd, maar dat staat er niet aan in de weg om nogmaals, bij voorkomende gelegenheid, de gelukwensen over te brengen aan de individuele bewindslieden.
Voorzitter. We debatteren deze week in de Eerste Kamer over tijdelijke wetten die niet altijd tijdelijk blijken te zijn. Nu is natuurlijk alles tijdelijk in het leven, inclusief het leven zelf, maar die tijdelijkheid bij wetten is in opkomst en verdient vanuit onze rechtsstaatgedachte bijzondere aandacht. Meer in het bijzonder omdat naar mening van mijn fractie "tijdelijk" beperkt zou moeten worden tot iets waarvan het niet de bedoeling is dat het permanent wordt, anders moet je het meteen permanent, goed regelen. Niettemin kunnen de gevolgen van tijdelijke wetten ook bijzonder zwaar zijn, zoals dat ook bij het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken het geval is, te weten het intrekken van het Nederlanderschap.
Een tijdelijke wet met zware gevolgen vraagt een zware rechtsstatelijke afweging of tijdelijkheid wel gewenst is. Ik was daarom hogelijk verbaasd dat in de nota naar aanleiding van het verslag de reden voor de verlenging die nu voorligt is dat de Tweede Kamer liever een verlenging zag dan een permanente wet. Om die reden is een amendement met die strekking oordeel Kamer gegeven door het kabinet. Dat is toch eigenlijk inhoudelijk beschamend. Uit niets blijkt dat het kabinet een rechtsstatelijke afweging heeft gemaakt of er bezwaren zijn om zulke vergaande maatregelen als het intrekken van het Nederlanderschap in een tijdelijke wet te blijven vervatten. Is deze afweging gemaakt, vraag ik de bewindslieden, of zijn we in het tijdperk beland dat rechtsstatelijkheid op het tweede plan is geraakt?
Inhoudelijk zeggen vrijwel alle deskundigen: doe dit niet. Het Openbaar Ministerie bijvoorbeeld geeft aan dat het vervolging en berechting in de weg staat. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de staatssecretaris ook aan dat moet worden vastgesteld dat de effectiviteit van het instrument en de effecten daarvan op de nationale veiligheid zich niet getalsmatig laten uitdrukken. Maar het beschermen van de nationale veiligheid was toch het hele doel en de strekking van deze wet, vraag ik de bewindslieden. De bescherming van de nationale veiligheid is de grondslag voor toepassing van deze wet, en dat laat zich niet kwantificeren. Waarop is deze verlenging dan gebaseerd? Een idee, een gevoel, een statement?
De uitvoering en de effectiviteit en daarmee de proportionaliteit van een wet is wat wij hier in de Eerste Kamer moeten beoordelen. Ik stel vast dat het kabinet zelf aangeeft dat die effectiviteit aantoonbaar ontbreekt. De onderbouwing is daarom uitermate zwak. De bewindslieden wijzen op de bevindingen van het WODC, waaruit blijkt dat geen van de personen van wie ten tijde van het onderzoek het Nederlanderschap was ingetrokken, op legale wijze naar het Koninkrijk is teruggekeerd. Daarin is reeds de meerwaarde gelegen, zeggen de bewindslieden. Maar dat is een drogredenering, omdat helemaal niet vaststaat dat die personen überhaupt wel naar Nederland terug wilden keren. Die onderbouwing snijdt dus geen hout en is wat mijn fractie betreft gezocht. Mijn fractie is van oordeel dat criminelen, waaronder ook terroristen, moeten worden opgespoord, vervolgd, berecht en, indien schuldig bevonden, gestraft. Ik weet dat het in het VVD-verkiezingsprogramma nog iets simpeler staat — "wie zich crimineel gedraagt, verdient straf" — maar ik heb het iets uitgebreid. Toch laten de bewindspersonen dat uitgangspunt los. Bij de afweging om in een individueel geval tot intrekking over te gaan, is echter niet doorslaggevend of er mogelijkheden op grond van het strafrecht zijn, is hun standpunt. Straffen van crimineel gedrag is voor het kabinet dan een optie. Dat is het voor mijn fractie niet. Intrekking van het Nederlanderschap kan ook niet bij personen met enkel de Nederlandse nationaliteit. Ik wil de bewindslieden, zoals anderen ook al deden, nogmaals wijzen op wat de commissie-Meijers daarover zegt. Die pleit ervoor om alle Nederlanders met of zonder dubbele nationaliteit op dezelfde manier verantwoordelijk te houden voor hun betrokkenheid bij terroristische activiteiten, in de eerste plaats door middel van strafrechtelijke opsporing en vervolging en daarnaast door administratieve maatregelen die zonder onderscheid kunnen worden toegepast, zoals het inhouden van paspoorten van potentiële uitreizigers. Mijn vraag aan de bewindslieden is waarom ze dit advies en zo veel andere adviezen die tegen dit wetsvoorstel pleiten, volkomen negeren.
Voorzitter, afrondend. Het WODC kan de vraag of de intrekking van het Nederlanderschap heeft bijgedragen aan een afname van de dreiging van terroristische activiteiten door leden van jihadistische organisaties op Nederlands grondgebied en daarmee aan een toename van de nationale veiligheid, niet beantwoorden. Er is geen antwoord te geven. De CTIVD heeft ook twijfels over de effectiviteit. Het is niet zeker of het opleggen van de maatregel het gewenste effect zal hebben. Ook de zorgen van de AIVD worden benoemd. Tel daar het negatieve advies van de Openbaar Ministerie en de bevindingen van de commissie-Meijers nog eens bij op en zet dat allemaal af tegen de niet onderbouwde argumenten van de bewindslieden, die zelf aangeven dat getalsmatige onderbouwing van de effectiviteit van dit wetsvoorstel ontbreekt. Dat maakt dat het zeer twijfelachtig is — laat staan dat het te bewijzen is — of dit wetsvoorstel doet wat de bewindslieden ermee beogen. Dat is wat wij in deze Kamer behoren te beoordelen.
Voorzitter. Ik wacht de beantwoording van de bewindslieden af.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan de heer Talsma namens de fractie van de ChristenUnie.