Verslag van de vergadering van 15 november 2022 (2022/2023 nr. 7)
Aanvang: 13.41 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de voortzetting van het debat over het rapport van de werkgroep zelfevaluatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire (2003-2019) (CXLVIII).
(Zie vergadering van 8 november 2022.)
De voorzitter:
Aan de orde is de voorzetting van het debat over het rapport van de werkgroep zelfevaluatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire. Ik heet de leden van de werkgroep van harte welkom. We zijn nu toe aan de tweede termijn van de kant van de werkgroep zelfevaluatie. Daarna zal, zoals vorige week besloten, een derde termijn volgen. Ik geef het woord namens de werkgroep zelfevaluatie bij afwezigheid van de heer Recourt aan mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Dank, voorzitter. Laat mij beginnen met de heer Recourt vanaf deze plek beterschap te wensen. Ik denk dat hij thuis meekijkt, dus bij dezen. Ik zal beginnen met een aantal korte opmerkingen naar aanleiding van de ingediende moties. Niet echt een appreciatie, want dat vinden wij niet bij onze rol passen, maar wel wat opmerkingen "naar aanleiding van".
Ik begin met de motie-Koole met een heel ingewikkeld nummer eraan. Dat is de motie die oproept om de adviezen van de werkgroep verder uit te werken. Het kan niet verbazen dat de werkgroep dit initiatief steunt. De uitwerking ligt bij de Voorzitter, die daarmee ruimte krijgt om eenheid te bewaren, synergie te bevorderen en te doen wat verstandig is. De voorzitter heeft bij het POC-debat al toegezegd om te komen met een reactie op de aanbevelingen die zien op de werkwijze van de Kamer, in het kader van dat rapport. De werkgroep kan zich voorstellen dat bij deze reactie ook de aanbeveling uit deze zelfevaluatie en de aanbevelingen uit het debat over het rapport van de werkgroep AI dat in februari gevoerd gaat worden, worden betrokken. De werkgroep heeft begrepen dat het mogelijk is dat de Griffie in het voorjaar, ruim voor het aantreden van een nieuwe Kamer, met een uitwerking van al deze aanbevelingen komt en deze verwerkt in een voorstel voor een nieuwe handreiking voor de Kamer en de Kamerleden. Dit kan naar het oordeel van de werkgroep gebeuren onder verantwoordelijkheid van de Voorzitter. Het instellen van een nieuwe commissie of een werkgroep lijkt ons niet nodig. We gaan er daarnaast vanuit dat ook de CARO en de Huishoudelijke Commissie de aanbevelingen die raken aan hun werkzaamheden zullen oppakken.
Dan de andere motie-Koole, over de Ombudsman. De Nationale ombudsman is in mei 2022 uitgenodigd voor een deskundigenbijeenkomst ter voorbereiding op het debat Staat van de rechtsstaat. Hij heeft toen toegezegd om rapporten in de toekomst ook rechtstreeks aan te bieden aan de Eerste Kamer. Kijkend naar de ingekomen brieven van de Nationale ombudsman die de afgelopen maanden binnen zijn gekomen, heeft hij hier gevolg aan gegeven. Het is aan de Kamer zelf om al die ingekomen rapportages en brieven al dan niet op te pakken in de relevante commissies. De staf kan in aanvulling op de distributie via de postapp, wat nu gebeurt, deze rapporten ter kennisneming toevoegen aan de convocaten van de relevante commissies, zodat ze misschien wat prominenter onder de aandacht gebracht worden. Verder is het nu een kwestie om de Nationale ombudsman jaarlijks uit te nodigen. Het jaarverslag verschijnt doorgaans in de maand mei. We kunnen ons voorstellen dat dat een Kamerbrede bijeenkomst wordt — vandaar de oproep aan de Voorzitter, nemen wij aan — maar het zou goed zijn om de praktische uitwerking wel bij een commissie te beleggen. De commissie BiZa/AZ ligt dan het meest voor de hand. Net zoals J&V dat bijvoorbeeld doet met de uitnodiging van de Hoge Raad.
Dan de motie-Verkerk. Die is geadresseerd aan de regering, dus daar merken wij verder niks over op. Wij kunnen ons wel voorstellen dat als deze motie wordt aangenomen, de verdere follow-up wordt belegd bij de commissie Financiën. Dat is meer een algemene opmerking over hoe we dingen anders gaan doen. Wij proberen daar een voorbeeld in te geven. Laten we nou alle dingen die we ons voornemen om anders te gaan doen of om te gaan doen ergens beleggen. Daarom zeggen wij: beleg dan de follow-up bij de commissie Financiën.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):
Goed dat er voorstellen zijn om het echt gericht te beleggen, maar is de commissie Financiën voor de uitvoering van die motie niet wat smal? Ik noem even een voorbeeld. In het debat over de toeslagenaffaire, over de Fraudewet, zag je dat heel veel woordvoerders het toch zagen vanuit het perspectief van fraude met fiscale wetgeving. Het is iets anders of je het over een brengplicht hebt van de burger richting de overheid als het om belastingen gaat of dat het over een recht gaat waar burgers een beroep op kunnen doen. Dat zit veel meer in het sociale domein, maar ik denk ook aan andere portefeuilles, bijvoorbeeld: is het straks nog mogelijk om zonder adviseur een omgevingsvergunning aan te vragen? We kennen natuurlijk ook allemaal het debacle van de wet bij VWS over de gespecificeerde toestemming. Dat doenvermogen is dus op veel meer wetgeving van toepassing. Is het niet te smal bij de commissie Financiën?
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Ik denk dat dat een terechte vraag is. Kijk, er kunnen altijd combicommissievergaderingen georganiseerd worden. Het leek de werkgroep goed om het ergens te beleggen. Als er voorstellen zijn voor een commissie die daarvoor beter geschikt is: be my guest.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ik wilde het hier in elk geval benoemd hebben. Als het bij Financiën terechtkomt, moeten ze zich er in ieder geval van bewust zijn dat het om veel meer wetgeving gaat en dat ze daar wellicht advies van bijvoorbeeld een andere commissie over moeten inroepen als dat nodig is.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Of om in dat concrete geval die andere commissie erop te wijzen, van: let op.
De heer Schalk i (SGP):
Even doorgaand op dit onderwerp. De werkgroep zegt eigenlijk: hoor 'ns, het is eigenlijk een oproep aan de regering en we beleggen het bij Financiën. Volgende week hebben we Algemene Financiële Beschouwingen. Is het advies om op de een of andere wijze binnen dat debat door te zetten wat hier vandaag besloten wordt, als die motie zou worden aanvaard? Is dat een optie?
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Nee. Daar geven wij geen advies over, dus doe ermee wat u ermee wilt doen, zou ik zeggen.
De heer Schalk (SGP):
Misschien dat dan vandaag, als die motie zou worden aanvaard, wel nagedacht kan worden — dan kijk ik ook even naar de voorzitter en de griffier — over op welke wijze dat het beste doorgeleid kan worden naar het kabinet.
De voorzitter:
Ik zal er op het eind van het debat iets over zeggen. De heer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Inderdaad een goede gedachte om te kijken waar dit past. Voor zover het een fiscale wet is, is het evident dat de commissie Financiën daarin een rol zou moeten spelen. Maar het doenvermogen van burgers is inderdaad veel breder. Waar het om verschillende voorstellen gaat, zou mijn vraag zijn of we dat zo uit elkaar moeten trekken, of dat we juist moeten kijken of het ten aanzien van de aanbevelingen nu maar ook die van de parlementaire onderzoekscommissie, en ook die vraag van het doenvermogen, niet toch een stukje nadere uitwerking vraagt die we integraal zouden moeten aanpakken. Dus ja, we moeten het uiteindelijk ergens beleggen, maar mijn vraag is: zijn we er al aan toe om nu te bepalen waar we het moeten beleggen? Of zou dat bij de uitwerking moeten horen?
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Ik denk allebei. Ik denk dat het goed is om het inderdaad bij de uitwerking te betrekken. Als daar uitkomt dat het goed is om het ergens anders te beleggen, lijkt mij dat een hele goede zaak. Maar ik denk dat we onszelf misschien moeten trainen om te zorgen dat alles ergens belegd is. Het voorstel is: laten we het voorlopig bij de commissie Financiën beleggen. Op het moment dat uit de uitwerking komt dat het ergens anders of op meerdere plekken belegd moet worden, laten we dat dan doen. Maar als die motie wordt aangenomen, moet iemand opletten wat er vervolgens mee gebeurt.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Mijn vraag zou wel zijn of je zo'n doenvermogentoets kunt opsplitsen en alleen bij Financiën neerleggen. Stel dat er een doenvermogentoets nodig is bij sociale wetgeving, wat ik me zomaar kan voorstellen, dan moet niet eerst de commissie Financiën gevraagd worden "zouden jullie misschien een doenvermogentoets willen doen", dan moet gewoon tussen onze oren zitten dat we bij elke wet op het terrein waar we over gaan, daarnaar kijken.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Het is natuurlijk en-en. Bij alle wetgeving? Ja, en dan zal het in de verdere uitwerking meegenomen moeten worden. Waar het ons om gaat, is dat hier een motie wordt aangenomen en dat op enig moment terug moet worden gerapporteerd wat de regering met die motie heeft gedaan. Het gaat ons met name om het beleggen van de vraag of die terugrapportage wordt gedaan, om daar de controle op te houden. Dat willen we beleggen bij de commissie Financiën. In het vervolg is het natuurlijk overal en zal het in onze hele werkwijze geïntegreerd moeten worden.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ik denk dat we hier dan een afspraak kunnen maken. De commissie Financiën coördineert het feit dat de onderzoeksopdracht naar het kabinet gaat en dat er terug wordt gerapporteerd. Ik kan me voorstellen dat de commissie Financiën dat breed aan alle commissies toestuurt, zodat wij daar ons voordeel mee kunnen doen.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Ja. En nogmaals, ik ga ervan uit dat de doenvermogentoets ook onderdeel wordt van de verbeterde werkwijze. Maar daar komen we ook nog op.
Goed, tot zover de moties.
Opnieuw dank voor de goede vragen en de analyses. Deze werkgroep zal niet op alle vragen antwoord kunnen geven. Een aantal vragen en opmerkingen valt buiten de opdracht aan de werkgroep. Ook is de samenstelling van de werkgroep, de commissievoorzitters, onvoldoende representatief om de meer politiek-inhoudelijke elementen te duiden. Dat neemt niet weg dat wij ons best doen om zo veel mogelijk vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Dat doe ik in een aantal onderwerpen. Ik weet niet of ik het "blokjes" moet noemen, want sommige zijn heel kort en andere wat langer.
Ik begin met het terugkijken en de zelfevaluatie op zich. Collega Raven merkte op dat de werkgroep te mild oordeelde over het verleden. Dat oordeel laten we aan de heer Raven. Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het rapport van de werkgroep heeft wel degelijk kritische noten gekraakt. Niet voor niets komt de werkgroep immers met aanbevelingen die moeten leiden tot verbeteringen, opdat niet nogmaals de fouten worden gemaakt die, ook door de Eerste Kamer, in het kinderopvangtoeslagenschandaal zijn gemaakt.
Dan kom ik op de rolneming van de Eerste Kamer als politiek instituut, de coalitiedrang, novelles en het terugzendrecht. Daar is veel over gezegd, opnieuw. Ook in de eerste termijn is daar al veel over gewisseld. De discussie zal na dit debat niet eindigen. Dat kan ook niet anders. De Eerste Kamer is nu eenmaal een politiek orgaan met bijzondere aandacht voor wetgevingskwaliteit. Vanuit de werkgroep hebben we ook niet het ultieme antwoord op de vraag wanneer het een moet prevaleren boven het ander. Het is wel belangrijk dat we elkaar waar nodig blijven aanspreken op de rolneming en daarin op een weloverwogen en transparante manier keuzes maken.
Verschillende leden, onder wie mevrouw Oomen en de heer Schalk, spraken over de plicht van Kamerleden om lef te tonen en waar nodig vanuit de functie van medewetgever de rug recht te houden, zowel in oppositie als in coalitie. De werkgroep sluit zich hierbij aan. Uiteindelijk komt het aan op doen. Veel van de aanbevelingen kunnen ook zonder nadere uitwerking al worden opgepakt door leden, fracties en commissies. Dat in de Eerste Kamer vaak een uiteindelijke afweging gemaakt moet worden tussen het politieke oordeel en de kwaliteit van wetgeving, hangt natuurlijk samen met het feit dat wij hier alleen voor of tegen een wetsvoorstel kunnen stemmen. Bij de huidige stand van de wetgeving, zonder grondwettelijk recht van initiatief en recht van amendement en zonder terugzendrecht en met slechts de binaire keuze om voor of tegen te stemmen, is die politieke speelruimte tussen dat voor en tegen beperkt. Deze speelruimte wordt gevonden in het stellen van vragen, het krijgen van toezeggingen, het indienen en aangenomen krijgen van moties en het bewegen van een minister tot het indienen van een novelle.
Over de novelle is veel gezegd en een aantal vragen gesteld. Een novelle is een wetsvoorstel dat dient ter verbetering of aanvulling van een wetsvoorstel dat reeds bij de Eerste Kamer aanhangig is of al wel is aangenomen, maar nog niet van kracht is geworden. Zo'n voorstel tot wijziging van een aanhangige wet wordt door de regering ingediend, waarmee de regering meent dat hiermee de kans op aanvaarding van het wetsvoorstel wordt vergroot, gegeven een blijkbaar breed gedragen kritiek op dat wetsvoorstel. De Kamer kan inderdaad niet zelf een novelle voorstellen, maar in het politieke behandelproces kan de regering ertoe bewogen worden om met een novelle te komen, om zo uit een politieke impasse te raken of om de wetgevingskwaliteit te verbeteren.
In antwoord op de vraag van collega Schalk: dit kan in beginsel ook al tijdens de schriftelijke behandeling. Het is aan de commissie om te bezien of dat het geval is, dus of die brede kritiek er is, en om te bezien op welke wijze de breed gedragen kritiek onder de aandacht van de minister wordt gebracht.
In reactie op de opmerking van collega De Bruijn-Wezeman dat het bij een novelle moet gaan om een wetstechnische aanpassing merkt de werkgroep op dat dit niet zo zwart-wit ligt. Het is niet uitgesloten dat met een novelle een inhoudelijke wijziging van een wetsvoorstel plaatsvindt. In ieder geval zal het gaan om breed gedragen kritiek en een breed gesteunde behoefte aan verbetering. Door middel van een novelle kan niet alleen bereikt worden dat een wetsvoorstel verbeterd wordt. Ook kan worden bereikt dat elementen uit een wetsvoorstel worden geschrapt, omdat ze ongewenst zijn of omdat ze aparte of versnelde behandeling verdienen. Het uitwerken en langs de Raad van State en door de Tweede Kamer leiden van een novelle zal over het algemeen leiden tot een vertraging in het wetgevingsproces. Een minister kan wel spoedadvies vragen aan de Raad van State en het voorstel vervolgens spoedig indienen bij de Tweede Kamer, maar daarna heeft hij de verdere voortgang niet meer in handen, omdat ook de Tweede Kamer zelf uitmaakt hoeveel tijd ze wil besteden aan de behandeling. Er zijn voorbeelden van novelles die onder tijdsdruk binnen enkele weken door beide Kamers zijn behandeld, maar er zijn ook novelles die maanden of jaren bij de Tweede Kamer blijven liggen.
Indien de Eerste Kamer het wel wenselijk vindt dat een wetsvoorstel wordt aangepast maar van oordeel is dat de inwerkingtreding van de rest van het wetsvoorstel daar niet op kan wachten, kan de minister gevraagd worden toe te zeggen dat een bepaald onderdeel in afwachting van de novelle nog niet in werking zal treden. Indien dat niet kan of de minister dat niet wil, en het in de ogen van de Kamer niet onoverkomelijk is dat een ongewenst onderdeel voor een beperkte periode wel van kracht zal zijn, kan de Kamer de minister vragen om met een reparatiewet te komen. Dat kan via een toezegging of een motie. Het wetsvoorstel wordt dan aanvaard en zal in werking treden. Met een reparatiewet wordt het dan later gewijzigd.
Het slikken of stikken is het meest aan de orde bij wetsvoorstellen die onder tijdsdruk staan, waarbij het natuurlijk zo is dat de Kamer haar eigen agenda bepaalt en de meerderheid ook tot het oordeel zou kunnen komen dat er meer tijd genomen moet worden voor de behandeling. De jaarlijkse behandeling van het pakket Belastingplan is door een aantal collega's genoemd. Die kent de harde deadline van de jaarwisseling. Uitstel is hier niet aan de orde, terwijl de voorstellen grotendeels pas met Prinsjesdag worden ingediend. Dit is niet nieuw. Er wordt al jaren aandacht voor gevraagd. Het is een massief pakket wetgeving waar ook de Tweede Kamer zelf weinig behandeltijd voor heeft en waarbij deze Kamer het moet doen met de tijd die resteert tussen de aanvaarding door de Tweede Kamer en het kerstreces. We zitten daar nu middenin. Het blijft klemmen, en dus zou de Voorzitter wellicht nogmaals in overleg kunnen treden met de minister-president en de Tweede Kamer over dit tijdpad. Eerdere indiening van bepaalde fiscale voorstellen zou de druk kunnen verlichten. Het niet in één wetsvoorstel koppelen van onderdelen die een eigenstandige afweging vragen — de motie Hoekstra — zou ook behulpzaam zijn.
Dit geldt overigens niet alleen voor het Belastingplan. Iedere wet die bij ons voorligt, kent positieve en negatieve elementen, die we moeten afwegen. Dat is op zich niet erg; het is de kern van ons werk. Het kan problematisch worden als er ongelijksoortige elementen in één wet worden gegoten, en het is nog problematischer als dat gebeurt met de kennelijke bedoeling om wellicht iets minder gewensts erdoorheen te krijgen samen met iets wat gewenst is. Wij hebben daar ook geen oplossing voor. Het is goed om hier alert en kritisch op te blijven.
De heer Koole i (PvdA):
De voorzitter van de werkgroep zegt: wij hebben hier ook geen oplossing voor; het is een lastig probleem. Maar het is wel een probleem, zeker bij het Belastingplan maar ook bij andere wetten. Heeft de werkgroep terwijl die het probleem constateerde niet ook nagedacht over wat je eraan zou kunnen doen? De voorzitter van de werkgroep zegt dat de Kamervoorzitter in overleg kan treden met de Tweede Kamer en met de regering om te kijken of dat proces in ieder geval in tijd uitgebreid kan worden en wetten zo mogelijk ook losgekoppeld kunnen worden. Maar dat betekent dat het hele begrotingsproces langer wordt. Dat begint al in het voorjaar en het moet dan misschien nog eerder starten. Begrijp ik hieruit dat ook de werkgroep zegt: Voorzitter van de Eerste Kamer, ga echt in overleg, serieus, met de Tweede Kamer en met de regering om te zorgen dat het nu eens niet alleen bij woorden blijft en het toch aan het eind onder druk staat, maar er echt een plan wordt gemaakt om die begrotingsbehandeling, dat Belastingplan, uit elkaar te trekken en over de tijd te spreiden? Begrijp ik goed dat de werkgroep die oproep doet aan de Kamervoorzitter?
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
De werkgroep wijst op wat er door deze Kamer eerder is uitgesproken. Dat heeft die inhoud. De werkgroep acht zich niet vrij om daar nog weer een nieuwe politieke duiding aan te geven. In het kader van het debat dat we voeren, ligt het voor de hand om te zeggen: dit probleem wordt geconstateerd en dit is een stap in de goede richting. Eerlijk gezegd denk ik dat het Belastingplan altijd een probleem zal blijven. Dat zal altijd op het scherpst van de snede gebeuren. Maar het geldt ook bij andere wetgeving. Uiteindelijk is het toch zo dat deze Kamer, in elk geval als het op wetgeving aankomt, binnen het instrumentarium dat we hebben tot een oplossing moet komen. Zolang er geen andere wetgeving is en wij geen recht van amendement hebben, moeten we het doen met de instrumenten die we hebben. Los van het Belastingplan komt het vaker voor dat er verschillende onderdelen in één wet worden gestopt. Dat zal doorgaan zolang wij als Eerste Kamer niet zeggen: we accepteren dat niet meer; u komt maar terug met twee verschillende wetsvoorstellen, want anders gaan we tegenstemmen. Dus de Voorzitter kan daarover in gesprek, maar ik denk dat het ultieme machtsmiddel bij de Kamer ligt. Bij het Belastingplan is dat heel erg ingewikkeld, maar bij andere wetgeving zou het overwogen kunnen worden. Dat is een afweging die fracties en Kamerleden zelf moeten maken.
De heer Koole (PvdA):
Dat begrijp ik, zeker, maar ik hoorde de voorzitter van de werkgroep ook zeggen dat we dat in het verleden al eens vastgesteld hebben. Wij herhalen eigenlijk wat in het verleden al een keer is vastgesteld. Ik lees daar een oproep in — de voorzitter van de werkgroep wil zo ver niet gaan — aan de Kamer, en concreet dus aan de Kamervoorzitter, om dat gesprek aan te gaan om te kijken of je het serieus uit elkaar kunt halen — bij het Belastingplan is dat het meest nijpend — en om zeker te kijken of je meer tijd kunt krijgen om het te kunnen behandelen. Als je zorgvuldige wetgeving wilt in deze Kamer, moet je er ook meer tijd voor hebben, al is het maar twee weken extra. Dat scheelt alweer een heleboel aan het einde van het jaar. Ik lees dat in ieder geval in de uitspraak van de voorzitter van de werkgroep.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Goed dat collega Koole het aan de orde stelt, mede naar aanleiding van de antwoorden van de waarnemend voorzitter. Tijd speelt een rol. We hebben op 11 en 12 december het wetsontwerp verhoging kindgebonden budget en de afschaffing van de IAOW. Die hebben niets met elkaar te maken. Dat is in strijd met de motie-Hoekstra en ook in strijd met de motie-Van Rooijen die op 1 november is aangenomen met meer dan een tweederdemeerderheid. Alleen D66 en VVD hebben de euvele moed gehad om na de twee eerdere moties-Hoeksta mijn motie nu niet te steunen. Dat is logisch, want het gaat over de ouderen en daar hebben de VVD en D66 niets mee.
Wat collega Koole zegt, is natuurlijk een dilemma. Als we die wet zouden verwerpen omdat beide zaken niets met elkaar te maken hebben — dat gebeurt dan in de stemming op de 19de — dan verwerpen we ook de verhoging van het kindgebonden budget, waar de meeste fracties, ook de mijne, voor zijn. Dan is er geen mogelijkheid om het kabinet te vragen het alsnog te ontkoppelen, want de tijdspanne voor 1 januari is dat te kort. De heer Koole zegt dat het naar voren moet. Dat ondersteunen wij uiteraard.
Wat ik daarnaast zorgelijk vind, is dat het kabinet een motie die met meer dan een tweederdemeerderheid door deze Kamer is aangenomen op 1 november, aan zijn laars lapt en niet uitvoert. Helaas heeft de Tweede Kamer er ook geen boodschap aan. Eigenlijk dwingen de Tweede Kamer en het kabinet ons om nu eindelijk aan de derde motie-Hoekstra — die nu dan mijn naam heeft, maar dat doet er even niet toe — consequenties te verbinden. Zoals u zelf ook zegt, moeten we eventueel een zware stap zetten. Heeft u nog iets toe te voegen aan mijn betoog of zijn we het zo eens dat dat niet het geval is?
De voorzitter:
Dat is een bijzondere vraag.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Het moest een vraag worden, denk ik, dus vandaar. Laat ik daarover zeggen dat ik de analyse deel en dat het eindoordeel aan de verschillende leden en de verschillende fracties is.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ziet u net als collega Koole een rol voor de Voorzitter van onze Kamer om met de Tweede Kamervoorzitter en het kabinet, de premier, te overleggen om niet met woorden maar met daden te zorgen dat de hele behandeling van het Belastingplan flink naar voren gaat? Even los van koppelwetsontwerpen; dat even terzijde. Ik weet dat mevrouw Kaag daarover al signalen heeft gegeven, maar ik vrees dat de daadwerkelijke effectuering nog heel lang op zich zal laten wachten.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Wellicht zal de Voorzitter er straks zelf iets over zeggen. Ik denk dat het sowieso de rol van de Voorzitter is om het gevoelen van de Kamer onder de aandacht van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer te brengen, zeker als het gaat om procedures en samenwerking tussen Tweede en Eerste Kamer. Zo ook in dit geval.
De heer Backer i (D66):
Even naar aanleiding van collega Van Rooijen. Je kan het kabinet verwijten dat het twee onderwerpen met elkaar verbindt die niets met elkaar te maken hebben, maar daar is de heer Van Rooijen zelf ook heel erg goed in. Bij elk debat komen we terug bij de AOW en dan deelt hij links en rechts nog wat verwijten uit. Maar goed, dat terzijde; we nemen dat.
Even terug naar het onderwerp van vandaag. Ik dacht eigenlijk dat hij iets aan de orde zou stellen waarbij wij wel samen optrekken. Dat zal bij de Algemene Financiële Beschouwingen ook weer komen. De technische briefing van de Raad van State is daar voor een deel ook op gericht geweest. Het is verstandig om de grootste nadruk op de besluitvorming in het voorjaar te leggen. Met deze interruptie wil ik hem een hart onder de riem steken, want door de commissie voor Financiën, de Raad van State en ook het kabinet wordt daar in toenemende mate naartoe gewerkt, maar een verandering van de begrotingscyclus gaat kennelijk heel moeizaam. Daar wordt wel aan gewerkt. Ik zal het opnieuw aan de orde stellen bij de Algemene Financiële Beschouwingen, dus dit is meer een observatie dan een vraag.
De voorzitter:
Uw vraag is of mevrouw De Boer daar iets aan toe te voegen heeft?
Mevrouw De Boer:
Ik neem het waar als observatie.
De voorzitter:
Meneer Van Rooijen nog, als u het kort houdt.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Vindt u het goed dat ik even op mijn collega reageer omdat ik me aangesproken voel? Sommige collega's verstonden het met mij niet helemaal goed, maar ik heb het inmiddels duidelijk begrepen. Hij zegt dat de heer Van Rooijen ook weleens iets koppelt. Ja, in debatten koppel ik zaken die wezenlijk met elkaar samenhangen. Maar we spreken hier over het in wetten koppelen van onderwerpen die niets met elkaar van doen hebben. Dat is in strijd met de uitvoering van driemaal in deze Kamer aangenomen moties; de motie-Hoekstra zelfs unaniem, ook door VVD en D66.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Voorzitter. Er is één vraag gesteld over het terugzendrecht. De werkgroep heeft daar geen oordeel over. Dat komt ongetwijfeld aan de orde als we hier ooit wetsvoorstellen in het kader van het rapport van de commissie-Remkes gaan behandelen.
Er is ook het een en ander gezegd over de toerusting en de ondersteuning van de Kamerleden. Mevrouw De Bruijn-Wezeman merkte op dat meer ondersteuning de affaire niet had kunnen voorkomen. De heer Backer benadrukte juist de schaarse tijd. Laat ik vooropstellen dat we als werkgroep geen uitspraak doen over de vraag of er meer ondersteuning nodig is. Wij zeggen: laten we eens beginnen en sommige dingen gewoon doen, bijvoorbeeld grondiger toetsen of een toezegging daadwerkelijk is nagekomen, wetsvoorstellen toetsen en bij substantiële amendering een hernieuwde uitvoeringstoets vragen, of voorlichting van de Raad van State. Wanneer er vraagtekens zijn bij de uitvoerbaarheid of de doenbaarheid ligt het meer voor de hand de regering te verzoeken actuele rapportages van uitvoeringsorganisaties te verschaffen. Afgezien daarvan zouden we eventueel meer deskundigenbijeenkomsten kunnen organiseren. Dat is een mogelijkheid. Wij zeggen dus: laten we uitvoering geven aan de aanbevelingen, laat de Voorzitter dat doen, laat de griffie daarmee aan de slag gaan. Dan gaan wij zien of onze verbeterde werkwijze vraagt om meer ondersteuning of niet. Daar zijn afzonderlijke besluitvormingstrajecten voor, dus wij doen daar geen aanbeveling over.
Dan kom ik bij het volgende punt: de toets op uitvoerbaarheid, doenvermogen, aandachtspunten wetgevingskwaliteit. In de beantwoording in eerste termijn is al genoemd dat er in de vorige zittingsperiode een werkgroep Uitvoerbaarheidstoets is geweest van de commissie Financiën. Net als de werkgroep AI in deze zittingsperiode had die niet alleen ten doel om de Kamerleden te voorzien van toetsingscriteria, maar ook om deze criteria ingang te laten vinden bij partijen die eerder in de wetgevingsketen aan zet zijn: de regering, de Raad van State en de Tweede Kamer. "De schaduwwerking vooruit" van criteria die wij als Kamer hanteren. Juist omdat deze Kamer niet kan amenderen, is het effectiever wanneer de criteria die wij gaan hanteren al vanaf het begin in ogenschouw worden genomen bij de beleidsontwikkeling en wetgevingsvoorbereiding.
De regering zit ook niet stil. De kinderopvangtoeslagaffaire heeft teweeggebracht dat er meer aandacht komt voor de menselijke maat. De aandacht van het parlement voor de uitvoerbaarheid en doenbaarheid is ook door verschillende ministeries opgepakt. Er is een reeks van initiatieven in gang gezet om de uitvoerbaarheid en doenbaarheid beter in kaart te brengen, bijvoorbeeld het programma Werk aan Uitvoering van SZW. Er is bij alle departementen gekeken of er meer aandacht kan komen voor de menselijke maat. De minister voor Rechtsbescherming heeft een inkleuringsbrief over een invoeringstoets geschreven. Dat is een toets die grofweg een jaar na invoering van een wet gepubliceerd moet worden. Het Integraal Afwegingskader wordt een beleidskompas met aandacht voor doenvermogen en gedragseffecten.
De werkgroep Uitvoerbaarheidstoets uit de vorige periode heeft zich ook met het aspect "doenbaarheid voor burgers" beziggehouden, naar aanleiding van het WRR-rapport Weten is nog geen doen. Dat rapport was destijds een echte eyeopener. De werkgroep heeft toen uitvoerig met de WRR gesproken over het rapport. Ook is gesproken met de Nationale ombudsman. Dat heeft ertoe geleid dat in de uitvoerbaarheidsannex, die opgenomen is ons document Aandachtspunten voor Wetgevingskwaliteit, een uitgebreide paragraaf is opgenomen over de uitvoerbaarheid en de doenbaarheid. Nu is die integraal in mijn spreektest opgenomen. Ik zal hem niet helemaal gaan voorlezen, maar ik denk dat het goed is als alle Kamerleden, alle fracties, die Aandachtspunten voor Wetgevingskwaliteit er regelmatig bij pakken en echt naast een wetsvoorstel houden, en de regering daarop bevragen. Want dat is denk ik wat wij zelf zonder veel extra ondersteuning kunnen doen.
De werkgroep Uitvoerbaarheidstoets noemde ook dat wanneer partijen zijn geconsulteerd en er overeenstemming is bereikt met het veld over de noodzaak en de inrichting van nieuwe wetgeving, dit nog niet per definitie betekent dat de wet ook uitvoerbaar is. Maatschappelijke acceptatie van de strekking van de wet betekent niet vanzelfsprekend dat er ook instemming bestaat over de manier waarop deze wordt uitgevoerd, of dat de uitvoeringsaspecten genoeg aan de orde zijn geweest. Dat zijn dus twee verschillende vragen die in het voortraject gesteld moeten worden. Is de wet wenselijk en is deze uitvoerbaar?
De Aandachtspunten voor Wetgevingskwaliteit bevat ook een uitwerking van de rechtmatigheid. Daarbij zijn facetten uitgewerkt als het toetsen aan de Grondwet, internationale regelgeving, Koninkrijksaspecten zoals het Statuut, consistentie, het toetsen aan de algemene rechtsbeginselen, een wetstechnische toets, eenvoud, toegankelijk taalgebruik, toegang tot het recht, eerlijke machtsverhoudingen, symboolwetgeving en eisen die gesteld kunnen worden aan experimenteerwetgeving. Kortom, we hebben het instrumentarium. Dit document kan onze gedachten scherpen bij het toetsen van voorliggende wetsvoorstellen. Laten we het vooral benutten en laten we ook de staf vragen om het actiever onder onze aandacht te brengen bij nieuwe wetsvoorstellen die wij oppakken.
Dan kom ik bij het onderdeel evaluatie van wetgeving. Dat houd ik heel kort. Onder anderen de collega's Bakker, Oomen en Verkerk hebben hierover gesproken. Evaluatie van wetgeving is niet primair een taak van de Eerste Kamer. Wel kan de Eerste Kamer via de commissies evaluaties in de gaten houden en vragen naar de opvolging. Het jaarlijkse gesprek, dat er hopelijk gaat komen, en het bijhouden van de relevante rapporten van de Ombudsman zijn andere manieren om te kijken hoe wetgeving in de praktijk uitwerkt.
Dan het burgerperspectief. Eerder heb ik al iets gezegd over de motie-Koole, over de Ombudsman. De werkgroep merkt wel op dat de Ombudsman niet de enige is die het burgerperspectief kan inbrengen.
De heer Raven i (OSF):
Ik heb in mijn bijdrage heel nadrukkelijk op het punt van de evaluatie gewezen. Ook mijn collega's — die heeft u hier aangehaald — hebben erop gewezen om die evaluatie in de toekomst als rol van de Eerste Kamer op te pakken, waarbij ingevoerde wetgeving na een tijdje standaard geëvalueerd wordt. Ik begrijp nu dat u zegt: wij hebben de taak om te controleren op rechtmatigheid, doelmatigheid et cetera, maar wij zien die evaluatie niet als een rol voor de Eerste Kamer.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
We hebben daar in die zin geen eenduidig politiek oordeel over. Wij constateren dat het op dit moment niet tot het takenpakket van de Eerste Kamer behoort. Als u voorstellen heeft om dat te veranderen, denk ik dat het op uw weg ligt om daar een motie voor in te dienen of daar initiatieven voor te ontplooien. Wij gaan uit van de regelgeving en de taakstelling zoals die er zijn. Dat hebben we als uitgangspunt genomen.
De heer Raven (OSF):
Op zichzelf klopt dat. Die evaluatie zit op dit moment inderdaad niet in de taakstelling die de Eerste Kamer zichzelf heeft gegeven, maar u geeft zelf als werkgroep aan dat de rol van de Eerste Kamer opnieuw beoordeeld zou kunnen gaan worden: welke rol zou de Eerste Kamer moeten spelen? In dat kader zijn er verschillende fracties die zeggen: na het werk van het vaststellen en het controleren van wetgeving hier in de Eerste Kamer zou er standaard ergens, na een tijdje, een evaluatie moeten plaatsvinden om te kijken of de doelstellingen die in de wet geformuleerd zijn, daadwerkelijk in de praktijk haalbaar zijn of gehaald zijn. Dat zou iets kunnen zijn. U geeft namelijk zelf aan dat die rol van de Eerste Kamer genuanceerd moet worden; dat heeft u aangegeven. Waarom legt u dit punt dan naast u neer? Want het is een heel belangrijke bijsturing van de werkwijze van de Eerste Kamer, die voorkomt dat dit soort zaken, die u hier hebt vastgesteld, in de toekomst gewoon doorgaan op de foute weg.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Laat ik het dan misschien nog wat anders formuleren. In het begin van mijn betoog sprak ik over de rolneming van de Eerste Kamer, en zei ik dat we het daarover moeten blijven hebben. Dat ging vooral over het zoeken van de balans tussen het politieke oordeel en de wetgevingskwaliteit. Daar zit altijd wel spanning op, en dus moeten we het over de rolneming daarin blijven hebben, en moeten we elkaar daarop blijven aanspreken.
Dan wat betreft evaluaties. Wat ik bedoel met "daar zit geen taak in voor de Eerste Kamer", is dat ik het niet als taak van de Eerste Kamer zie om alle wetsvoorstellen die hier langskomen na verloop van tijd te evalueren; voor zover ik heb begrepen, geldt dat voor het merendeel van de werkgroep. De Eerste Kamer vraagt regelmatig — dat hoort, denk ik, wel bij de taken van de Eerste Kamer — om een evaluatie op het moment dat er zorgen zijn over een wet en hoe die in de praktijk zal gaan werken. Dan vraagt de Eerste Kamer om die zorgen in de evaluatie expliciet te benoemen. Dat gebeurt vaak in schriftelijke vragen en dat gebeurt vaak in een debat. Ik denk dat dat heel goed past bij de rol van de Eerste Kamer, want dan gaat het erover wat wij zien als mogelijk nadelige of positieve effecten van een wet. We willen dan graag weten hoe de wet zal uitpakken. Als dat zo is, dan komen de evaluaties ook altijd terug in de Eerste Kamer, en worden ze in de commissie geagendeerd. Het is dus niet zwart-wit; misschien zei ik wat te zwart-wit dat we geen rol hebben bij evaluaties. Die hebben we op het moment dat we daarnaar vragen. Ik denk dat het primaat voor de evaluatie van alle aangenomen wetgeving bij de Tweede Kamer ligt.
De heer Raven (OSF):
Tot slot, voorzitter. Ik denk persoonlijk dat de Tweede Kamer daar helemaal geen tijd voor heeft. Als we kijken naar de Tweede Kamer, waar die allemaal de prioriteiten legt, en waar die prioriteiten zou moeten leggen, dan zien we dat het sterke punt van de evaluatie van de wetgeving door de Tweede Kamer, wat mij betreft in elk geval, niet bewezen is in de huidige werkwijze. In de rust die de Eerste Kamer heeft, in de reflectie die wij zouden kunnen geven, is evalueren een standaardrol die bij een Eerste Kamer zou moeten horen en dus niet alleen bij een Tweede Kamer. Het voorbeeld dat u geeft, is een stap in de richting: daar waar je het als Kamer belangrijk vindt, geef je meteen aan dat je na een bepaalde termijn een evaluatie wilt. Het is op zich positief als we daarin wat nadrukkelijker een rol gaan spelen. Maar wat we dan niet kunnen meenemen, zijn de reacties die in het veld ontstaan nadat de wetgeving is vastgesteld. Bij deze wetgeving is er geen standaardevaluatie geweest. Die is gewoon standaard doorgegaan. Iedereen heeft gereageerd op datgene wat is vastgesteld. Daardoor is een oncontroleerbare situatie ontstaan voor de mensen die het hebben moeten ondergaan. Je kunt standaard zo'n evaluatie vastleggen. Je hoeft niet elk jaar 350 wetten te evalueren; je kunt een moment afspreken. Als je het niet op voorhand doet, krijg je het waarschijnlijk niet altijd terug.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Ik hoor dat dit het standpunt van de heer Raven is en ik heb net duidelijk gemaakt wat het standpunt van de werkgroep hierin is, dus ik heb er verder geen nader commentaar op.
De heer Raven (OSF):
Het valt mij wel op dat de heer Raven niet alleen was in het vragen om een standaardevaluatie. Ook grotere fracties hebben erom gevraagd. Je kunt niet zeggen: ja, je hebt maar één zetel, dus waar maak je je druk om? Er waren meerdere fracties die dit onderwerp heel belangrijk vinden.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Dank. Ik denk dat het dan op de weg van die fracties ligt om een motie in te dienen als zij daar een uitspraak van de Kamer over willen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Ja. Ik was bij het burgerperspectief. Ik zei al dat de Ombudsman niet de enige is die het burgerperspectief kan inbrengen. Kamerleden kunnen zelf veel doen om het burgerperspectief op te halen, bij ieder wetsvoorstel maar ook meer in het algemeen bij andere relevante organisaties, zoals het SCP, de Raad voor het Openbaar Bestuur en misschien het Adviescollege toetsing regeldruk. Om te zorgen dat dat laatste gebeurt, zou in het kader van het beleggen misschien elke commissie eens kunnen nagaan: zijn er organisaties die op het terrein waar wij ons mee bezighouden dat burgerperspectief zouden kunnen inbrengen en die ons bijvoorbeeld één keer per jaar zouden kunnen informeren? Dat is een suggestie van de werkgroep aan de verschillende commissies: kijk eens per jaar wie zij zouden moeten uitnodigen om zich te informeren op de onderwerpen die de commissie aangaan.
De heer Koole (PvdA):
Dat laatste lijkt me inderdaad een uitstekend voorstel. De plaatsvervangend voorzitter van de werkgroep heeft net gezegd dat de Ombudsman niet de enige is die het burgerperspectief naar voren kan brengen, maar het is wel een heel belangrijk instituut dat dat doet. Het voorbeeld van de Ombudsman is dat hij dat integraal doet, dat dat niet afhankelijk is van een bepaald beleidsterrein. In de commissies gaat het natuurlijk wel om bepaalde beleidsterreinen. Ik zou dus zeggen: je moet beide doen. Je moet in de commissies dat perspectief steeds naar voren brengen. Soms ligt het bij het ene instituut, soms bij de Ombudsman, dan weer bij het Adviescollege toetsing regeldruk, het vroegere Actal. Je kunt overal je informatie vandaan halen. Daarnaast kun je als Kamer de Ombudsman vragen zijn opvattingen te delen, omdat hij het integrale overzicht heeft. Ik heb daar vorige keer een motie over ingediend. Is de werkgroep het met die zienswijze van mij eens?
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Daar heb ik al op gereageerd. Wij kunnen ons goed voorstellen dat de Ombudsman één keer per jaar wordt uitgenodigd, waarbij de commissie BiZa het voortouw neemt om die uitnodiging te verzorgen, maar het wel voor de hele Kamer is. Het gebeurt nu al dat alle rapporten worden toegezonden. Door de staf wordt er zorg voor gedragen dat ze worden geagendeerd bij de betreffende commissie.
De heer Koole (PvdA):
Ik ben blij om dat te horen. Omdat de voorzitter van de werkgroep net in de presentatie gezegd heeft dat de Ombudsman niet de enige is, dacht ik even dat dat misschien daaraan af zou doen, maar ik begrijp dat dat daar niets aan afdoet.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Nee, dat doet er niet aan af. Dat komt doordat mijn eerste zin, waarin ik verwees naar wat ik al gezegd had in reactie op de motie-Koole, kwam voor de interruptie van de heer Raven. Dat was dus een beetje opgesplitst, maar dit was een aanvulling.
Tot slot nog op dit punt. Om te zorgen dat burgerperspectieven die aan onze Kamer worden gestuurd, alle Kamerleden ook daadwerkelijk bereiken, doen de werkgroepleden graag een oproep aan de Kamervoorzitter en de Huishoudelijke Commissie om te bevorderen dat in de informatiehuishouding van de Kamer een verbeterslag wordt gemaakt in de gebruiksvriendelijkheid en de benutting van de ons welbekende maar weinig gebruikte postapp, om te bewerkstelligen dat ingekomen post geautomatiseerd ter kennisneming wordt gevoegd bij de convocaten van de relevante commissies. Want helaas missen wij het burgerperspectief soms ook omdat we het simpelweg niet zien.
Tot slot. We kijken terug op een uitgebreid debat, uitgebreid in meerdere betekenissen van het woord, waarin veel is gewisseld. De werkgroep is blij dat vanuit de Kamer het initiatief is genomen de aanbevelingen in een motie vast te leggen en gaat ervan uit dat de Voorzitter, de werkgroep CARO en de staf met de uitvoering aan de slag gaan. Maar uiteindelijk gaat het natuurlijk vooral om onszelf. Wij als Kamerleden moeten het doen. Wij moeten de juiste afweging maken en wij moeten lef tonen. Laten we voor ogen houden waarom we dit doen. Een scherpere toets bij de behandeling van iedere wet moet op termijn de impact van dit traject opleveren. Impact die ten goede komt aan al die mensen die geraakt worden door de wetten die wij aanvaarden.
Ik dank iedereen voor de inzet die in dit traject is gestoken. De werkgroep beschouwt haar werkzaamheden als afgerond en we gaan met alle 75 Kamerleden verder op de ingeslagen weg.
Dank u wel.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Boer. Op een aantal punten zal ik aan het eind van de derde termijn terugkomen.
De Kamer heeft vorige week besloten de beraadslaging te willen voortzetten in een derde termijn voor het indienen van een of meerdere nieuwe dan wel gewijzigde moties. Voor de derde termijn heeft zich de heer Koole als enige spreker gemeld. Ik geef hem dan nu ook graag het woord.
De heer Koole i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de werkgroep en de plaatsvervangend voorzitter voor de beantwoording van de vragen. Ik heb de derde termijn aangevraagd om de motie onder letter B die ik de vorige keer heb ingediend, te laten vervangen door een nieuwe motie. Dat is ingegeven daar de beraadslaging die we tot nu toe hebben gevoerd. Er kwamen allerlei inzichten bij, waardoor de tekst van de motie die ik toen had ingediend, kon worden aangevuld en verbeterd. Ik zal dadelijk de tekst van die enigszins aangepaste nieuwe motie willen voorlezen, maar niet dan nadat ik ook andere dingen heb gehoord. Er zijn ook andere gedachten over een motie over doenvermogen en andere. Mijn oproep is om die nieuwe motie samen met de andere moties geïntegreerd uit te werken en om, als de motie wordt aangenomen, dat te beleggen bij de Kamervoorzitter.
De voorzitter:
De motie-Koole (CXLVIII, letter B) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de vijf aanbevelingen van de werkgroep primair en in belangrijke mate gericht zijn op het verbeteren van het controlerende werk van de Eerste Kamer;
van oordeel dat deze vijf aanbevelingen het daarom verdienen nader uitgewerkt te worden;
van oordeel dat de bevindingen van de werkgroep zelfevaluatie toeslagen en die van de parlementaire onderzoekscommissie effectiviteit antidiscriminatiewetgeving elkaar goed aanvullen en in samenhang moeten worden bezien;
verzoekt de Voorzitter van deze Kamer de nadere uitwerking en mogelijke implementatie van elk van de vijf aanbevelingen van de werkgroep zelfevaluatie toeslagen, voor zover niet reeds belegd bij bestaande werkgroepen of commissies, te laten onderzoeken door de CARO, de Huishoudelijke Commissie en/of een speciaal hiervoor in te stellen werkgroep, en daarbij de samenhang met de aanbevelingen inzake antidiscriminatiewetgeving alsmede de gewenste doenvermogentoets te betrekken;
verzoekt de Voorzitter van deze Kamer hierover de Kamer binnen een halfjaar te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Deze gewijzigde motie is ondertekend door de leden Koole, Ganzevoort, Backer, Oomen-Ruijten, Schalk, Van Apeldoorn en Raven.
Zij krijgt letter E, was letter B (CXLVIII).
Dank u wel, meneer Koole. Wenst een van de leden in de derde termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
Dan kijk ik even naar mevrouw De Boer. Bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de inbreng van de heer Koole? Of heeft u misschien geen behoefte aan een reactie? Dat kan ook. Dan geef ik voor de derde termijn nu het woord aan mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Ik hoop dan op een interruptie van de heer Koole, want ik zou eigenlijk heel graag weten wat nou precies het verschil is met de vorige versie. Als ik dat weet, kan ik reageren.
De voorzitter:
De heer Koole. Doet u dat bij de interruptiemicrofoon, want uw spreektijd was al voorbij.
De heer Koole i (PvdA):
Oké. De motie is qua strekking gelijk aan de vorige. Toegevoegd is de zinsnede "voor zover niet reeds belegd bij andere werkgroepen". Ik doel bijvoorbeeld op de werkgroep artificial intelligence. Als die er al is, dan hoef ik niet opnieuw daar iets te beleggen. Het tweede is dat heel nadrukkelijk ook het verband wordt gelegd met de bevindingen van de werkgroep over anti-discriminatie, de POC. Het idee van doenvermogen is er ook in geïntegreerd. Dat zat er allemaal eerst niet in. Dat zit er nu allemaal bij. Vandaar mijn oproep dat als deze motie wordt aangenomen, dat samen te doen met eventueel andere aangenomen moties om te komen tot één integrale aanpak. De motie is van karakter eigenlijk een procesmotie, zodanig dat deze Kamer na het voortreffelijke werk van de werkgroep toch niet zegt dat dit het dan was, maar verdere en nadere stappen zet.
Mevrouw De Boer (lid van de werkgroep):
Dat is geheel in lijn met de reactie van de werkgroep op de oorspronkelijke motie-Koole, kan ik hierover zeggen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Boer. Voordat ik de beraadslaging sluit, wil ik als Voorzitter graag kort ingaan op vier punten uit het debat. Met betrekking tot de gewijzigde motie-Koole zal ik bij aanvaarding van de motie door de Kamer volgende week in lijn met de reactie van de werkgroep de Griffie verzoeken om een concrete uitwerking op te stellen met betrekking tot de verschillende aanbevelingen. Daarbij zullen de aanbevelingen uit het rapport van de POC, alsmede de binnenkort verwachte aanbevelingen van de werkgroep kunstmatige intelligentie worden betrokken. Die uitwerking zal ik dan via het College van Senioren met uw Kamer delen.
Met betrekking tot de motie-Verkerk c.s. zal ik de motie bij aanvaarding door de Kamer doorgeleiden naar het kabinet met het verzoek een reactie op de motie naar de Kamer te sturen. Verder zal ik de spreiding van de wetsvoorstellen, in het bijzonder met betrekking tot de fiscale wetgeving, bespreken met de voorzitter van de commissie Financiën, ook omdat daar op dit moment een discussie loopt over de inrichting van het begrotingsproces, waar dit onderdeel van uitmaakt. Naar aanleiding van dat gesprek zal ik in het College van Senioren terugkoppelen welke stappen er eventueel nodig zijn om aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen, inclusief eventueel aanvullende gesprekken.
Tot slot heeft een gebruiksvriendelijke postapp de nadrukkelijke aandacht van de Griffie. U wordt hierover op korte termijn geïnformeerd.
Dat gezegd zijnde, sluit ik de beraadslaging en kom ik tot afhandeling van het debat over het rapport van de werkgroep zelfevaluatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire, maar niet voordat ik het woord heb gegeven aan de heer Koole.
De heer Koole (PvdA):
Ik heb een heel klein puntje. U had het over de stemmingen van volgende week. Ik had begrepen dat er vanmiddag ook stemmingen zijn, dus kunt u daarover misschien even helderheid verschaffen?
De voorzitter:
Dat is waar. Ik zag al verlangend uit naar volgende week, maar vanmiddag hebben wij ook nog stemmingen en dat zijn de stemmingen waar u het nu over heeft. Ik zie dat de heer Schalk nu gaat zitten. Hij had hetzelfde punt.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de voorzitter van de werkgroep en via de verbinding ook de voorzitter thuis, alsmede de plaatsvervangend voorzitter voor hun reacties in tweede en derde termijn. Ik dank de leden van de werkgroep voor hun aanwezigheid. Ik dank ook de Griffie voor de uitgebreide ondersteuning van de werkgroep.
We hebben als Kamer de afgelopen periode een goed debat gevoerd over het rapport van de werkgroep zelfevaluatie. Het debat was kritisch over het eigen functioneren van deze Kamer, waarin naast zelfreflectie over de behandeling van de betrokken wetgeving ook is gesproken over hoe de Kamer de geconstateerde tekortkomingen in de toekomst kan voorkomen. Hierover is een aantal moties ingediend, waarover wij op een later moment gaan stemmen.
Verder zou ik op dit moment nog de leden van de werkgroep en de voorzitter, de heer Recourt, in het bijzonder willen danken voor het initiatief tot deze zelfreflectie en voor alle werkzaamheden die de werkgroep heeft verricht ten behoeve van onze Kamer. Ook een woord van dank aan de staf, die de werkgroep heeft ondersteund.
Ik schors nu de vergadering voor enkele ogenblikken, te weten tot 15.30 uur.
De vergadering wordt van 14.36 uur tot 15.30 uur geschorst.