Verslag van de vergadering van 14 februari 2023 (2022/2023 nr. 19)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.56 uur
Mevrouw Veldhoen i (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik mag inderdaad ook namens de Partij voor de Dieren spreken vandaag. Ik ben nogal verkouden, dus misschien moet ik zo nu en dan een slokje water nemen.
In mijn tijd als strafrechter werd mij regelmatig gevraagd, vaak door kinderen, maar soms ook door volwassenen, wat de zwaarste straf was die ik ooit had gegeven. Ik vond dat altijd een wonderlijke vraag, want hoog straffen was niet de kunst, maar eerder laag straffen. En begrijp me niet verkeerd; dan bedoel ik niet zomaar lukraak zo laag mogelijk straffen, maar streven naar het opleggen van de laagst mogelijke straf waarbij je als strafrechter wél recht doet aan alle doelen van het straffen, namelijk speciale preventie, generale preventie, vergelding, resocialisatie, reparatie et cetera. De rechter neemt al deze doelen in ogenschouw en komt op basis van de feiten en omstandigheden tot een bepaalde straf. Wordt met minder straf ook nog recht gedaan aan deze doelen, dan is een lagere straf de juiste straf. Deze straf kan nog altijd een heel hoge straf zijn.
Tegenwoordig is daar een element bij gekomen. Dat is het idee dat een deel van de maatschappij vraagt om een hogere straf. Voor de fracties namens wie ik vandaag spreek, is het maar de vraag of dat een goede ontwikkeling is en of je daar als politiek en bestuur in mee moet gaan. In Nederland zijn de zware straffen al zwaarder dan in veel andere landen in Europa. Kijk je naar landen waar zwaar straffen de norm is — denk bijvoorbeeld aan de Verenigde Staten, waar je bijvoorbeeld drie keer levenslang kunt krijgen — dan zie je dat de gevangenissen overvol zijn. 2,1 miljoen Amerikanen zitten vast. Daarmee zijn de VS de nummer 1 van de wereld. Ter vergelijking: in de VS zitten 655 per 100.000 inwoners gevangen en in Nederland 61 per 100.000 inwoners. Maar veiliger is het in de Verenigde Staten niet.
Het onderhavige wetsvoorstel streeft er met het verhogen van de strafmaat naar bij te dragen aan de generale preventie. In de Tweede Kamer voegde de minister daaraan toe dat de roep uit de maatschappij tot hogere straffen deze verhoging rechtvaardigt. Wat GroenLinks en de Partij voor de Dieren betreft zouden we niet die kant op moeten bewegen. Zwaarder straffen leidt niet tot meer veiligheid. Inzetten op preventie, opsporing en vervolging waardoor de pakkans wordt vergroot en aandacht voor resocialisatie doen dat wel.
We behandelen vandaag een wetsvoorstel dat voorziet in verhoging van het wettelijk strafmaximum van doodslag van 15 jaar naar 25 jaar gevangenisstraf. Onze fracties plaatsen net als de Raad van State allereerst vraagtekens bij de motivering van het voorstel en vervolgens bij de plaats van het voorstel in het wettelijk stelsel, de proportionaliteit en de effectiviteit. Ook staan wij stil bij wat de gevolgen zijn van de Wet straffen en beschermen, waarin de voorwaardelijke invrijheidstelling is beperkt tot maximaal twee jaar.
Als eerste het punt van de motivering. Wij menen dat die erg mager is en vooral lijkt te zijn ingegeven door de verschrikkelijke moord op het slachtoffer Hümeyra, waarbij de dader in eerste aanleg werd veroordeeld op grond van doodslag, omdat voorbedachte rade niet bewezen kon worden. Dit leidde tot een motie in de Tweede Kamer en die motie leidde weer tot dit wetsvoorstel. Inmiddels weten we dat Bekir E. in hoger beroep wel degelijk voor moord is veroordeeld. Dit laat natuurlijk onverlet dat het vreselijke en afschrikwekkende feiten zijn, nachtmerries die niet mogen worden onderschat. Maar desalniettemin beoordelen wij dit voorstel op noodzakelijkheid en effectiviteit, want dat is onze taak hier.
De minister zegt dat het strafmaximum van vijftien jaar als knellend wordt ervaren. In de beantwoording van de schriftelijke vragen komt de minister met twee voorbeelden. Uit het WODC-onderzoek getiteld Verhoging van het strafmaximum voor moord: wordt veertig het nieuwe dertig?, blijkt dat het maximum in de onderzochte periode 2006-2018 een enkele keer werd opgelegd en het merendeel van de zaken daar ver onderbleef. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak pleit voor een verhoging van twintig jaar en geeft niet aan dat het knelt. Mijn vraag aan de minister is dan ook: waaruit blijkt nou precies dat die maximale vijftien jaar knelt? En wat maakt dat er gekozen is voor 25 jaar en niet voor 20, waartoe ook het amendement van mijn collega Ellemeet oproept? De minister zei daarover in de Tweede Kamer dat met dit voorstel het oorspronkelijke verschil van vijf jaar tussen doodslag en moord wordt hersteld. Maar waarom acht de minister dat een afdoende motivatie, zo vragen onze fracties zich af. En kan de minister daarin meenemen dat het strafmaximum bij doodslag ook nu al kan oplopen tot twintig jaar indien de verdachte naast doodslag ook nog voor een ander strafbaar feit wordt veroordeeld? En kan zij ook het feit meenemen dat voor gekwalificeerde doodslag zoals bedoeld in de artikelen 288 en 288a Wetboek van Strafrecht een levenslange gevangenisstraf of een straf van maximaal 30 jaar geldt?
We moeten ook oog hebben voor de wetssystematiek. Het maximum van 30 jaar voor tijdelijke straffen wordt doorkruist indien er sprake is van meerdaadse samenloop. Bij het strafmaximum van 25 jaar is een verhoging met een derde niet mogelijk, want dan kom je uit boven het strafmaximum van 30 jaar voor tijdelijke gevangenisstraffen. In het nader rapport stelt de minister dat het wetsvoorstel niet onverenigbaar is met de huidige wettelijke regeling van de algemene strafmaxima van artikel 10. Een nadere motivering ontbreekt, het is die enkele stelling. Kan de minister uitleggen op grond waarvan het niet onverenigbaar is? Zowel de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak als ook de Nederlandse orde van advocaten en deskundigen wijzen erop dat het wel degelijk onverenigbaar is.
Uit het eerdergenoemde WODC-rapport volgt dat het verhogen van strafmaxima een wetssystematische behandeling vraagt. Onze fracties onderschrijven dat, want nu wordt het een patchwork. De maximumstraf bij moord wordt verhoogd van 20 jaar naar 30 jaar, doodslag volgt van 15 jaar naar 25 jaar. Hoe verhoudt zich dat vervolgens tot andere ernstige delicten? Gaan die ook opschuiven? Dit vraagt om een bredere analyse, maar die ontbreekt op dit moment. Deelt de minister dit? Dit is voor onze fracties een wezenlijk punt waarop we graag een uitgebreide en inhoudelijke reflectie horen.
Voorzitter. Dan de eerder door mij genoemde proportionaliteit en effectiviteit. Ik wil in navolging van de Raad van State en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak wijzen op de gevolgen van de Wet straffen en beschermen. Zoals gezegd, bij die wet is de termijn van de vi teruggebracht tot max twee jaar. Deze wet leidt ertoe dat de netto straf, de tijd dat iemand echt vastzit, hoger zal zijn, en dat zal leiden tot lagere straffen. De minister zegt in de memorie van antwoord dat niet is gebleken dat rechters bij het opleggen van een gevangenisstraf rekening houden met de daadwerkelijke duur van de vrijheidsbeneming, oftewel de nettostraf. Waar baseert de minister dit op, vraag ik me af. Want juist de NVvR, de vereniging van rechters en officieren van justitie, zegt met zoveel woorden, en ik citeer: "In de praktijk altijd te kijken naar de feitelijke termijn dat iemand gevangen zit." En de NVvR vervolgt door te zeggen dat de verdere verhoging van de maximumstraf tot 25 jaar in de praktijk dus niet zal leiden tot hogere straffen. Waar baseert de minister haar bewering op dat het niet zal leiden tot lagere straffen? Welke verwachting wekt de minister met deze wet? Is er sprake van effectieve wetgeving als het voorgestelde maximum niet in beeld zal komen? De Raad van State wijst hier ook nadrukkelijk op en vindt de motivering van de effectiviteit niet overtuigend. Kan de minister uiteenzetten waarom deze wet effectief zal zijn, ondanks het feit dat de mensen die er daadwerkelijk over gaan, het anders menen?
Ik ga afronden. Onze fracties benadrukken dit punt, omdat voorkomen moet worden dat met dit wetsvoorstel een bepaalde verwachting bij de samenleving wordt gewekt waarvan rechters op voorhand zeggen "wij verwachten niet dat dat zal gebeuren". Dat is namelijk schadelijk voor vertrouwen in de rechtsspraak. De fractie van GroenLinks en de Partij voor de Dieren zijn niet overtuigd van een noodzaak voor, noch van de effectiviteit van dit wetsvoorstel en hebben zorgen over de wetssystematiek en de mogelijke punitieve spiraal waarbij straffen steeds opnieuw worden verhoogd. Wij overwegen een motie op dit punt vanuit de overtuiging waarmee ik mijn inbreng begon: alleen zwaarder straffen leidt niet tot veiligheid.
Wij wachten de beantwoording met belangstelling af.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Veldhoen. Mevrouw Baay-Timmerman namens 50PLUS.
Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):
Ik weet niet helemaal of ik mevrouw Veldhoen nu deze vraag moet voorleggen, aangezien in het voorlopig verslag de inbreng gezamenlijk met de PvdA was, dus misschien moet ik deze vraag straks aan meneer Recourt voorleggen. Hetgeen wat mij triggerde, staat onder het kopje vergelding in het voorlopig verslag. Daar staat de opmerking dat onderzoek een- en andermaal heeft uitgewezen dat lange gevangenisstraffen de samenleving niet veiliger maken. Ik begrijp de achterliggende gedachte van mevrouw Veldhoen en meneer Recourt wel dat je met een gevangenisstraf niet per definitie beter uit de gevangenis komt dan je was op het moment dat je erin ging, maar mijn vraag is toch of dan het omgekeerde waar is. Maken korte gevangenisstraffen de samenleving veiliger?
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Ik denk dat we bij straffen moeten kijken naar alle verschillende strafdoelen. Vergelding is er daar een van. Een ander heel belangrijk aspect is de resocialisatie. Wij wijzen er elke keer op dat je naast de strafdoelen vergelden en het repareren van het aangedane leed, moet inzetten op resocialisatie, want juist dat kan ervoor zorgen dat de samenleving veiliger wordt. Wij maken er bezwaar tegen dat met dit soort wetgeving de indruk wordt gewekt dat met zwaarder straffen een bijdrage aan de veiligheid wordt geleverd. Uiteindelijk blijkt ook uit onderzoek dat je met resocialisatie een veiliger samenleving creëert en niet zozeer met langer straffen.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Ik onderschrijf dat het uiteindelijke doel resocialisering is, maar zoals het hier staat, is het ook wat kort door de bocht. Er wordt bijna gezegd dat als er maar lagere gevangenisstraffen komen, het veiliger in de samenleving zal worden.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Het onderzoek waar u op doelt, heb ik nu niet paraat. In beginsel is het uitgangspunt dat bij een langere gevangenisstraf iemand veel langer uit de samenleving is en het resocialiseren ook veel ingewikkelder is. Uit voorbeelden die wij kennen uit andere landen, waar hele forse gevangenisstraffen worden opgelegd, blijkt juist dat de veiligheid eens te meer onder druk komt te staan. Er zit zeker wel een parallel in de hoogte van de straffen en de veiligheid van de samenleving, maar wat mijn fractie betreft moet juist worden ingezet op resocialisatie en moeten al die verschillende strafdoelen worden gewogen om zo tot een straf te komen, waarin al die verschillende aspecten tot hun recht komen. Daar is vergelding er een van. Met uitsluitend zwaar straffen komen we er niet.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):
Ik wil mevrouw Veldhoen graag vragen of het niet zo is dat door de Wet straffen en beschermen juist veel eerder met de resocialisatie wordt begonnen.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Dat is wel het uitgangspunt van de wet, maar volgens mij blijft dat volgens de informatie die wij tot nu toe hebben gekregen, best wel achter, omdat er zo veel sprake is van capaciteitsgebrek of tekorten in de verschillende inrichtingen. Dat is precies een van de zorgen die ik tijdens het debat over de Wet straffen en beschermen naar voren heb gebracht. Op papier ziet het er mooi uit als iemand vanaf dag één begint met resocialiseren, maar in de praktijk is het maar de vraag of dat daadwerkelijk gebeurt, omdat er zulke grote tekorten zijn in al die instellingen. Het is een mooie gedachte en als het zou gebeuren, is dat goed, maar in de praktijk is het de vraag of dat daadwerkelijk van de grond komt.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Het is ook zo dat, als het zo zou zijn, als die resocialisatie wel goed van de grond komt, er met langer straffen ook langer wordt geresocialiseerd.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Volgens mij wordt de vi verkort. In beginsel wordt de termijn dat iemand onder toezicht terugkeert in de samenleving met de Wet straffen en beschermen juist ingekort. Voorheen was een derde van de straf de periode dat iemand begeleid de samenleving weer inging, dat iemand langzaamaan onder voorwaarden werd losgelaten. Die termijn is nu juist beperkt tot twee jaar. In de optiek van mijn fractie is dat juist een stap terug in het resocialiseren. Maar daar dacht de minister anders over.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw De Blécourt.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Daar dacht de VVD ook anders over, omdat er juist veel eerder in het proces, namelijk vanaf dag één, al wordt begonnen met de resocialisatie. Maar dan doen we misschien het debat over de Wet straffen en beschermen over, en dat is niet de bedoeling.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Als het goed is, wordt er inderdaad eerder begonnen, maar de termijn waarop iemand stap voor stap kan terugkeren in de samenleving, is teruggebracht tot maximaal twee jaar, terwijl die voorheen veel langer was.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Dittrich namens de fractie van D66.