Verslag van de vergadering van 7 maart 2023 (2022/2023 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.49 uur
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter, dank u wel. Vandaag is een historische dag, een dag waarop de apotheose van de behandeling van de grootste wetswijziging van de afgelopen decennia haar beslag kan krijgen. Nadat wij in 2020 de Invoeringswet Omgevingswet bespraken, ligt vandaag het "go/no go"-besluit voor of het koninklijk besluit, na stemming hierover volgende week, dit lange traject uiteindelijk zal afronden.
Voor mij persoonlijk is dit ook een belangrijke dag, omdat het dossier Omgevingswet mijn eerste grote dossier hier in de senaat was. Terugkijkend op de behandeling in 2020 is het goed om te memoreren dat wij hier vandaag wellicht niet hadden gestaan als Forum voor Democratie de Invoeringswet toentertijd niet aan een meerderheid had geholpen. De overwegingen waarmee wij deze wet op de inhoud hebben beoordeeld, dus zonder partijpolitieke overwegingen als oppositiepartij, staan voor ons nog fier overeind, te weten de volgende. Eén is de gedachte van decentralisatie die door deze wet wordt gerealiseerd waarbij de decentrale overheden een belangrijke rol krijgen. Twee is het centrale systeem waarbij de aanvraag voor een project op één punt kan worden gedaan, wat dus gebruiksvriendelijker is. Drie is het wettelijk borgen van de verplichting tot participatie. Vier is de vereenvoudiging van een complex wetstelsel, door de vele wetten die nu nog gelden te vervangen door één enkele wet. En vijf is het hierdoor verkleinen van het overheidsapparaat. Dit alles valt of staat uiteraard bij het generieke uitgangspunt "mits goed uitgevoerd". Vandaag kijken we als senaat tevens of er aan de voorwaarden voor haalbaarheid en uitvoerbaarheid wordt voldaan.
Voorzitter. Voordat ik daarop inga, wil ik eerst stilstaan bij een veranderde wereld sinds wij in 2020 spraken over de Invoeringswet. Sinds alle covidperikelen is er een trend waarneembaar waarin het overheidsbeleid is veranderd van een liberaal stelsel in een steeds meer directief en gecentraliseerd beleid, waarbij de overheid steeds meer grip wil krijgen op steeds meer aspecten van het maatschappelijk leven. De allesoverheersende, allesomvattende en geldverslindende klimaatagenda, de fantasiewereld van het reguleringsdenken dat stikstofbeleid heet, maar de bouw van huizen blokkeert en eigenlijk gaat om het afpakken van grond van boeren, de enorme woningnood door de groei van de Nederlandse bevolking door het opengrenzenbeleid voor immigratie en het in algehele zin ontbreken van een constructieve visie op wat we willen met Nederland: dat alles maakt dat er een enorme druk is ontstaan op de ruimtelijke ordening van Nederland.
Er ontstaan als gevolg van de eerdere, onrealistische beleidskeuzes steeds meer conflicterende belangen in de ruimtelijke ordening, waarbij natuur, boeren, stikstof, windturbines, zonneakkers en nieuwe woningen elkaar steeds vaker in de weg zitten. Vandaag voeren we dan ook dit debat met de minister van het departement Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, dat sinds januari 2022 de regie over het vraagstuk van de conflicterende belangen naar zich toe heeft getrokken met de Nationale Woon- en Bouwagenda en diverse andere programma's. De minister heeft tevens gemeend om onder andere door middel van de NOVEX-gebieden de regie steeds meer terug te halen naar de centrale overheid. Maar hoe verhoudt zich dat tot het oorspronkelijke idee van de Omgevingswet, namelijk decentraal wat kan en centraal wat moet? Wat Forum voor Democratie betreft strookt dit niet met de basisgedachte van deze wet. Waarom geven we de decentrale overheden niet de kans om hun eigen regie te voeren? Kunnen we het oorspronkelijke idee van deze wet geen kans geven? Zijn al deze NOVEX-gebieden wel nodig? Vanwaar deze microfobie, de angst voor lokale regie en schaalverkleining? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Dan een ander punt: participatie, besluitvorming en bezwaar- en beroepsmogelijkheden. Forum voor Democratie juicht het toe dat participatie door betrokken burgers wettelijk verplicht wordt, waarbij de decentrale overheden en de gemeenteraden aan de slag moeten om deze participatie vorm te geven door middel van nieuwe participatieverordeningen. Punt van zorg daarbij is dat veel gemeentes het lastig vinden om de burger te betrekken bij besluitvorming en bij inspraak bij nieuwbouwprojecten. Hier zijn de afgelopen jaren veel fouten mee gemaakt, waardoor burgers de dupe werden van gemeentes die al in de geest van de Omgevingswet werkten, maar waarbij participatie vaak mislukte.
Forum voor Democratie heeft onderzoek gedaan naar participatie en de voorbereiding op de Omgevingswet bij de vijftig gemeenten waar zij deel uitmaakt van de volksvertegenwoordiging. Wat blijkt? Dat het in de uitvoering tot nu toe vaak fout ging, waarbij er een trend te ontdekken was waar het misging. Veel gemeenten kennen nu reeds een zogenaamde coördinatieregeling, een versnelde procedure waarbij een aanvraag van een bestemmingsplanwijziging wordt gecombineerd met de aanvraag van een omgevingsvergunning. Het blijkt dat bijna iedere gemeente die zo'n coördinatieregeling kent, deze vaak inzet op initiatief van de projectontwikkelaar, die zo een versnelling van zijn project wil bewerkstelligen. Het punt is dat de gemeenteraden hun controlerende taken voor deze projecten vaak hebben gedelegeerd aan het college, dat deze projecten op zijn beurt laat uitvoeren door het ambtenarenapparaat. En zo ontstaat een apart functionerende biotoop, die zelfstandig zakendoet met de projectontwikkelaar.
Het resultaat is vaak dat er een lange voorbereiding van het project is tussen projectontwikkelaar en ambtenaren, die resulteert in een kant-en-klaar voorstel dat bij de bewoners als een fait accompli wordt gepresenteerd. En dit was nou juist niet de bedoeling. Dit is geen participatie, dit is informatie. Bewoners komen hier terecht tegen in verweer, met als resultaat bezwaar- en beroepsprocedures. Bijkomend probleem is dat er tegen het resultaat van een coördinatieregeling alleen bezwaar gemaakt kan worden bij de Raad van State en dat er geen mogelijkheid is om bij de bestuursrechter in beroep te gaan. Dit is een belangrijk aandachtspunt, omdat zo een beroepsmogelijkheid wordt onthouden aan de betrokkenen die de dupe zijn van onzorgvuldige besluitvorming.
In de Omgevingswet is ook een coördinatieregeling opgenomen. Zou die wel goed gaan werken, vraagt mijn fractie zich af. Zouden gemeenteraden nu wel alert zijn en niet automatisch alles delegeren aan de colleges? Maakt de nieuwe wet dat gemeenteraden delen van deze controle als het ware weer kunnen terugpakken? Is de minister het met ons eens dat dit aspect meegegeven zou moeten worden aan de gemeenteraden, voor zover dit nog niet is gebeurd? En zo ja, op welke wijze? Is er bij het inwerkprogramma voor gemeenteraden voldoende aandacht voor deze zaken en ziet de minister hier een actieve rol weggelegd voor zijn ministerie?
En dan het punt van de relatie tussen het ambtenarenapparaat en de projectontwikkelaars. Dit maakt wat ons betreft beïnvloeding of zelfs ondermijning mogelijk in het huidige systeem. De vraag is hoe de minister deze risico's bij de nieuwe Omgevingswet inschat. Zullen deze risico's worden verminderd onder de Omgevingswet of blijven ze bestaan, in meer of mindere mate? Heeft de minister hierover overleg gevoerd met zijn collega's van Binnenlandse Zaken en Justitie, die de bedreiging van de rechtsstaat door ondermijning hoog op hun agenda hebben staan? Zo nee, waarom niet? Wat wil de minister doen om de omschreven gevaren in dit systeem aan te pakken? Het eventuele antwoord dat alles goed werkt, mits goed uitgevoerd, is hierbij te mager. Ieder systeem moet namelijk robuust genoeg zijn om misbruik te verminderen. Graag een uitgebreide reflectie van de minister.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks):
Ik heb er toch wel moeite mee dat hier ambtenaren op deze manier toegesproken worden. "Ondermijning" is een term die wij gebruiken voor criminele activiteiten. Ambtenaren die overleggen met projectontwikkelaars doen gewoon hun werk. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we dit onderscheid blijven zien. Ik heb geen vraag, ik wil dit alleen maar constateren. Ik vraag ook of de voorzitter er een beetje op wil letten dat mensen die zich niet kunnen verdedigen, niet op deze manier in het debat komen.
De voorzitter:
Ik meen dat hier de minister werd aangesproken op beleid dat onder de verantwoordelijkheid van de minister plaatsvindt. Daarom heb ik niet ingegrepen, maar uw punt is helder.
De heer Dessing (FVD):
Ik wil hier toch op reageren, als dat mag. Ik wil namelijk de systematiek beschrijven waardoor die ambtenarenbiotoop daar kwetsbaar voor zou kunnen zijn. Ik wil op geen enkele wijze enige ambtenaar daar rechtstreeks op aanvallen. Het gaat mij juist om de robuustheid van het systeem en het onderkennen van de risico's die daarin zitten. Dat was de reden voor mijn opmerking. Mijn fractie vraagt daarbij ook om een toezegging dat de minister de risico's van beïnvloeding en mogelijke ondermijning, zowel systemisch als in de uitvoering van de Omgevingswet, in kaart gaat brengen. Dat is voor ons een belangrijk punt.
Voorzitter. Dan ga ik nu naar de vraag of alle voorbereidingen die nu voorliggen, afdoende zijn om dit KB met vertrouwen goed te keuren en het sein op groen te zetten. Mijn ambtsgenoten zijn hier al uitgebreid en zeer gedetailleerd op ingegaan in hun bijdrages en middels de grote hoeveelheid schriftelijke vragen die voorafgaand aan dit debat zijn gesteld en de antwoorden daarop van de minister. Kortheidshalve zou ik daarom ons globale beeld van de stand van zaken willen samenvatten. Zoals het er nu voorstaat, zijn er veel zaken op orde of is er een duidelijke vooruitgang geboekt. Een goed werkend DSO is hierbij uiteraard cruciaal, maar is dat voldoende? Bieden de openstaande zaken die nog moeten worden opgelost en de systemen die nog verder moeten worden doorontwikkeld voldoende uitzicht op comfort, zodat we op 1 januari 2024 van start kunnen gaan? Ook de kennis en vaardigheid van alle betrokkenen die straks met dit systeem moeten gaan werken, zijn van belang. Dat zijn niet alleen de ambtenaren, maar ook de gebruikers.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Even op het punt van het DSO. Wij hebben het ICT-college gevraagd of het ons een oordeel kon geven, maar dat college gaf aan dat er geen oordeel te geven is over de stabiliteit en betrouwbaarheid van het DSO. Wat is uw oordeel op basis daarvan, even los van de vragen aan de minister?
De heer Dessing (FVD):
Het oordeel is dat ik zeker zie dat ze daar geen concrete uitspraak over doen. Uw eigen opmerking was ook: is het nu al klaar of verwachten we dat het straks klaar is? Met alle signalen die ik daarover heb gekregen en alles afwegende denk ik dat de kans dat het straks klaar is, heel erg groot is. Laat ik daar dan één ding aan toevoegen. Wat mij betreft is de opmerking die hierover in één positionpaper gemaakt werd, heel exemplarisch: the proof of the pudding is in the eating. Dat is hier belangrijk, denk ik, omdat het zo complex is. We moeten het gewoon maar gaan doen.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Nog een andere vraag. U hecht er groot belang aan dat mensen kunnen participeren en er kennis van kunnen nemen. Het hele verhaal van tijdreizen naar het verleden, dus kunnen terugkijken in besluitvorming, en tijdreizen naar de toekomst is een van de elementen waardoor inwoners kennis kunnen nemen van mogelijke ontwikkelingen in hun buurt waardoor ze geraakt worden. Dat zit niet in het DSO. Ik ben benieuwd naar uw visie daarop in relatie tot burgerparticipatie.
De heer Dessing (FVD):
Dat is zeker een aandachtspunt. Sorry, voorzitter, dat ik daar meteen op inga. Dat is inderdaad goed. Die doorontwikkeling is zeker nodig. Ik denk — D66 maakte daar ook al een opmerking over — dat tijdreizen niet per se noodzakelijk is om de participatie goed te kunnen volbrengen. Het helpt natuurlijk wel. Het is niet de enige manier om dat te doen, maar het zou zeker wel helpen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Fiers.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Maar we hebben een DSO gemaakt om voor inwoners eenduidig te maken waar ze de informatie kunnen vinden. Het zou dus logisch zijn, denk ik, dat ze die informatie kunnen vinden op de plek waar al zo veel geld aan besteed is. Wat denkt u dan? Moet het op een andere manier? Hoe moeten burgers er kennis van nemen als het niet via het DSO gaat?
De heer Dessing (FVD):
Nou, ik vond het idee van D66 om het eventueel via een andere manier te gaan publiceren wel interessant. Dat is één. Twee: dat we dit soort risico's en de dingen die nog opgelost moeten worden, in beeld hebben en onderkennen, vind ik op zich al heel bemoedigend, omdat dat een oplossingsrichting biedt. Welke oplossingsrichting dat uiteindelijk moet zijn, weten we nog niet.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Dessing (FVD):
Wat ons betreft is het ook van belang dat het integraal denken over projecten vanuit participatie van alle betrokkenen vanaf het begin van het project bij eenieder op het netvlies staat. Dit vergt een actieve en andere rol van ontwikkelaars en ambtenaren: zij zullen eerder het gesprek met de betrokkenen moeten aangaan. Bovendien is het aan de gemeenteraden om hun controlerende taak hierin goed in het oog te blijven houden, mits goed uitgevoerd door alle partijen.
Voorzitter, ik rond af. Wat Forum voor Democratie betreft biedt de huidige stand van zaken op veel hoofdlijnen voldoende comfort. Dat wil zeggen, indien de risico's die ik in dit betoog aan de orde heb gesteld, door de minister in zijn antwoord afdoende worden geadresseerd, inclusief de gevraagde toezegging over een onderzoek naar mogelijke beïnvloeding onder de nieuwe wet. Laten we alle betrokken partijen de duidelijkheid geven waar ze om vragen. We moeten die controle uit handen durven geven, zónder honderd procent garantie, maar mét het stevige vertrouwen dat de Omgevingswet en de processen en systemen om dit stelsel heen voldoende robuustheid hebben. En nee, dit is niet het einde van het proces. Er zullen zeker nog problemen naar boven komen, die opgelost moeten worden. Maar laten we het huis waaraan zo lang is gebouwd nu maar overdragen aan zijn bewoners. Dan kunnen zij het verder inrichten en vervolmaken. Dan gaan we toe naar een Omgevingswet, mits goed uitgevoerd, waarbij burger en overheid niet meer tegenover elkaar staan, maar in verbinding met elkaar. Hoe mooi zou dat zijn.
De heer Janssen i (SP):
Ik heb even gewacht tot de heer Dessing zijn betoog had afgemaakt. Ik wil even terug naar het punt van "decentraal". Hij hechtte daar grote waarde aan, zo begreep ik. Hij vroeg: hoe passen die directieve opstelling en meer regie van de minister, op de woningbouw bijvoorbeeld, nou bij "decentraal"? Daarvan zegt de minister: ik heb dat gevraagd. Het past prima bij de in artikel 2.3 van de Omgevingswet genoemde criteria: nationaal belang, doelmatige en doeltreffende uitoefening van de taken en bevoegdheden en de uitvoering van internationale verplichtingen. Dus dat gaat gewoon gebeuren, maar ik heb gevraagd: gaat dat op meer gebieden gebeuren? Ik hoorde de heer Dessing spreken over stikstof. Ja, zegt de minister, het is inderdaad voorzienbaar dat urgente vraagstukken in de fysieke leefomgeving op een bepaald moment ook aanleiding kunnen geven. De minister verwijst daarbij direct nu al naar wat er rond stikstof gebeurt. De vraag is niet of het gaat gebeuren, maar wanneer het gaat gebeuren. Wat vindt de heer Dessing daarvan? Vindt hij het passen bij "decentraal", als er ook op stikstofgebied decentraal gaat worden ingegrepen?
De heer Dessing (FVD):
Ik vind dat we veel meer vertrouwen moeten hebben in de decentrale overheden. Dat is eigenlijk de kern van mijn betoog. Waarom laten we dat niet over aan de regio's, die daar voldoende kennis van zaken voor hebben? Waarom zouden we dat allemaal centraal moeten regisseren? Waarom die angst voor die microfobie? Dat is inderdaad mijn betoog.
De heer Janssen (SP):
Dat was niet helemaal mijn vraag. Mijn vraag is wat de heer Dessing ervan vindt dat het nu wel gaat gebeuren. Ik ben het helemaal met de heer Dessing eens dat wij vooral vertrouwen moeten hebben in de regionale en lokale politiek. Maar dat is niet wat er nu gebeurt. Op woningbouwgebied gaat er al ingegrepen worden, als het aan de minister ligt. De minister kondigt aan dat het ook voorzienbaar is dat dit bijvoorbeeld op het gebied van stikstof gaat gebeuren. Dat is wat mogelijk wordt gemaakt als op 1 januari de Omgevingswet ingaat. Mijn vraag aan de heer Dessing is: wat vindt hij daarvan? Vindt hij dat een uitwerking die past in het slot van zijn betoog, namelijk dat hij dit zo fantastisch vindt en dat het nu allemaal kan ingaan?
De heer Dessing (FVD):
Ik heb ook betoogd dat ik zeker wel beren op de weg zie en dat er nog heel veel stappen gezet moeten worden. Maar ik vind het heel belangrijk, in deze afrondende fase van dit debat, waarin ik toch een wat beschouwend betoog wilde houden en niet een heel technisch betoog, om aan te geven waarom we hier eigenlijk staan en waarom het basisidee van de Omgevingswet zo goed is. Natuurlijk, er zijn plussen en minnen. Bepaalde zaken zijn alsnog aan de centrale overheid. Onze fractie denkt heel anders over stikstof dan andere fracties hier in dit huis. Dat is nu eenmaal een gegeven. Het zijn de plussen en minnen die we in dit hele grote pakket tegen elkaar moeten afwegen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Janssen.
De heer Janssen (SP):
Tot slot. Begrijp ik dan goed dat de heer Dessing zegt: ik kan ermee leven dat de regering gaat ingrijpen en directief aanwijzingen gaat geven aan lagere overheden op het gebied van stikstof, zoals aangekondigd door de minister in de schriftelijke beantwoording? Daar kan hij mee leven en dat vindt hij een min die wegvalt tegen de plussen?
De voorzitter:
Tot slot, meneer Dessing.
De heer Dessing (FVD):
Dat is een hypothese waar ik niet in meega en die ik niet herken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Rietkerk namens het CDA.